In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de besloten vennootschap [eiseres] schadevergoeding van HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. naar aanleiding van recall-maatregelen die zij had moeten treffen na een melding van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) over de voedselveiligheid van rundvlees dat door [bedrijf 1] was geleverd. De vordering was gebaseerd op een Product Contaminatie Verzekering die [eiseres] had afgesloten bij HDI. De verzekering dekte schade die voortvloeit uit een toevallige productaantasting, maar bevatte ook een uitsluitingsclausule voor schade die toerekenbaar is aan BSE (Bovine Spongiform Encephalopathy). De rechtbank moest beoordelen of de schade die [eiseres] had geleden onder de dekking van de verzekering viel of dat de BSE-uitsluiting van toepassing was.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een 'Toevallige Productaantasting' in de zin van de verzekering, maar dat HDI zich terecht op de BSE-uitsluiting kon beroepen. De rechtbank overwoog dat de kosten die [eiseres] had gemaakt voor de recall-maatregelen preventief waren en daarmee toerekenbaar aan BSE, ook al was er geen daadwerkelijke besmetting vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de BSE-uitsluitingsclausule niet alleen taalkundig moest worden benaderd, maar ook rekening moest houden met de omstandigheden waaronder de verzekering was afgesloten. Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.