ECLI:NL:RBROT:2014:4556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
C/10/418354 / HA ZA 13-181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekking van schade door recall-maatregelen in verband met productcontaminatie en BSE-uitsluiting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de besloten vennootschap [eiseres] schadevergoeding van HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V. naar aanleiding van recall-maatregelen die zij had moeten treffen na een melding van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) over de voedselveiligheid van rundvlees dat door [bedrijf 1] was geleverd. De vordering was gebaseerd op een Product Contaminatie Verzekering die [eiseres] had afgesloten bij HDI. De verzekering dekte schade die voortvloeit uit een toevallige productaantasting, maar bevatte ook een uitsluitingsclausule voor schade die toerekenbaar is aan BSE (Bovine Spongiform Encephalopathy). De rechtbank moest beoordelen of de schade die [eiseres] had geleden onder de dekking van de verzekering viel of dat de BSE-uitsluiting van toepassing was.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een 'Toevallige Productaantasting' in de zin van de verzekering, maar dat HDI zich terecht op de BSE-uitsluiting kon beroepen. De rechtbank overwoog dat de kosten die [eiseres] had gemaakt voor de recall-maatregelen preventief waren en daarmee toerekenbaar aan BSE, ook al was er geen daadwerkelijke besmetting vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de BSE-uitsluitingsclausule niet alleen taalkundig moest worden benaderd, maar ook rekening moest houden met de omstandigheden waaronder de verzekering was afgesloten. Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/418354 / HA ZA 13-181
Vonnis van 30 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Almelo,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
tegen
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Wessel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en HDI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juni 2013 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] is een producent van vlees, vleeswaren en conserven. Zij heeft een wereldwijde afzetmarkt en productielocaties in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. [eiseres] neemt rundvlees af van (onder meer) [bedrijf 1] te Nieuw-Heeten (hierna: [bedrijf 1]).
2.2.
Meatpoint B.V. (hierna: Meatpoint) heeft door bemiddeling van de verzekeringsmakelaar Aon een zogenoemde Product Contaminatie Verzekering (hierna: de verzekering) afgesloten bij PIA Nassau Europe (thans HDI). De strekking van de verzekering is voor zover hier relevant dat de verzekeraar tot een maximum van de verzekerde bedragen de verzekerde(n) schadeloos zal stellen voor de direct uit een toevallige productaantasting voortvloeiende schade die uitgaat boven het eigen risico, veroorzaakt door of als gevolg van (onder meer) een ‘Governmental Recall’. De op de verzekering toepasselijke polisvoorwaarden luiden (na het afgeven van aanhangsel nummer 2) voor zover thans van belang als volgt:
“De definitie van Toevallige Productaantasting onder sectie II van de voorwaarden wordt als volgt uitgebreid:
(…)
(3) het ontstaan van een gebrekkig product dat schadelijk is voor de gezondheid of ongeschikt voor menselijke consumptie, indien en voor zover een terugroepactie dient plaats te vinden op last van bevoegde overheidsinstanties op grond van wettelijke voorschriften; of
(4) het ontstaan van een gebrekkig product dat schadelijk is voor de gezondheid of ongeschikt voor menselijke consumptie en dat daadwerkelijk door verzekerde is teruggeroepen op grond van een op handen zijnd bevel tot zo’n terugroepactie van bevoegde overheidsinstanties op grond van wettelijke voorschriften
(…)
UITSLUITINGEN
Verzekeraars vergoeden op grond van sectie 2 geen schades en kosten die veroorzaakt zijn door, voortvloeien uit of toerekenbaar zijn aan:
(…)
L. Transmissible Spongiform Encephalopathy (TSE), inclusief BSE (Bovine Spongiform Encephalopathy) of de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD), mond- en klauwzeer en vogelgriep (Avian Flu A-H5N1).”
[eiseres] is een dochteronderneming van Meatpoint en een van de verzekerden onder deze polis. In het hiernavolgende zullen Meatpoint en PIA Nassau Europe gemakshalve als [eiseres] en HDI worden aangeduid.
2.3.
Op 11 augustus 2011 heeft [bedrijf 1] telefonisch contact opgenomen met [eiseres]. Hierbij werd geïnformeerd of [eiseres] nog beschikte over door [bedrijf 1] geleverd rundvlees. De Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: VWA) had bij [bedrijf 1] een interne audit uitgevoerd. Daaruit zou naar voren zijn gekomen dat [eiseres] vlees zou hebben ontvangen van [bedrijf 1] dat niet zou hebben voldaan aan alle criteria van voedselveiligheid. Door een softwarefout zou [bedrijf 1] het door haar geleverde vlees niet deugdelijk hebben gecontroleerd op de eventuele aanwezigheid van BSE.
2.4.
Een e-mail van 18 augustus 2011 van [eiseres] aan [bedrijf 1] houdt voor zover thans van belang in:
“Na de informatie die we (…) hebben verkregen, stellen wij, zoals eerder besproken, de firma [bedrijf 1] aansprakelijk voor alle directe en indirecte schade die [eiseres] en alle aan haar gelieerde bedrijven, lijden en hebben geleden als gevolg van het onvoldoende uitvoeren van BSE testen op het rundvlees geleverd aan [eiseres].”
2.5.
Bij e-mail van 19 augustus 2011 is [eiseres] door de VWA geïnformeerd over het feit dat vlees van [bedrijf 1] niet voldeed aan alle voedselveiligheidscriteria. De VWA heeft [eiseres] daarbij bevolen de noodzakelijke recall-maatregelen te treffen, waaronder het retourneren van vlees in voorraad, het blokkeren en ter destructie aanbieden van reeds verwerkt vlees en het informeren van de afnemers van [eiseres] om vergelijkbare maatregelen te treffen.
2.6.
[eiseres] is overgegaan tot het treffen van de door de VWA verlangde maatregelen en heeft dit vervolgens onder de verzekering aan HDI gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat en zakelijk weergegeven -
I. te verklaren voor recht dat de door [eiseres] geleden schade gedekt is onder de verzekering;
II. HDI te veroordelen over te gaan tot afwikkeling van de door [eiseres] als gevolg van de getroffen recall-maatregelen geleden schade conform de voorwaarden van de polis;
III. HDI te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van € 2.889,- (te vermeerderen met de wettelijke rente);
IV. HDI te veroordelen in de kosten van deze procedure (te vermeerderen met de wettelijke rente), de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
HDI voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] maakt aanspraak op dekking omdat zich een voorval heeft voorgedaan dat heeft geleid tot schade die volgens de dekkingsomschrijving in de polis onder de dekking van de verzekering valt, aldus [eiseres]. [eiseres] stelt in dit verband dat sprake is geweest van een ‘Toevallige Productaantasting’ als bedoeld in de ‘Governmental Recall’-bepaling(en) van de polis.
HDI wijst dekking af, zich beroepende op de BSE-uitsluiting in de polis.
4.2.
In confesso is dat ten aanzien van de onderhavige recall-maatregelen sprake is van een ‘Toevallige Productaantasting’ in de zin van de ‘Governmental Recall’-bepaling(en) van de polis omdat het door [bedrijf 1] geleverde vlees ongeschikt was voor menselijke consumptie en dat derhalve in beginsel sprake is van een verzekerd voorval. In deze procedure gaat het om de vraag of de BSE-uitsluiting in de weg staat aan dekking onder de polis. In dat kader is van belang dat het aan HDI is om haar beroep op deze uitsluiting te onderbouwen met feiten en omstandigheden waarvan zij de bewijslast draagt, nu zij degene is die zich op de rechtsgevolgen beroept.
4.3.
Ter onderbouwing van haar beroep op de BSE-uitsluiting voert HDI aan dat [eiseres] de betreffende recall-maatregelen heeft moeten treffen omdat [bedrijf 1] niet voldoende BSE-tests heeft uitgevoerd. De kosten die preventief zijn gemaakt om BSE te voorkomen zijn daarmee ‘toerekenbaar aan BSE’ als bedoeld in de betreffende onder 2.2 weergegeven polisbepaling, aldus HDI.
[eiseres] stelt ter betwisting van de gegrondheid van dit beroep dat de BSE-uitsluiting niet van toepassing is, althans dat alleen sprake is van ‘toerekenbaar zijn aan BSE’ ingeval al daadwerkelijk BSE-contaminatie was vastgesteld op het moment dat de betreffende recall-maatregelen werden gelast door de VWA.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen dienen te worden afgewezen omdat HDI zich terecht heeft beroepen op de BSE-uitsluiting. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
De stelling van [eiseres] dat de betreffende recall-actie louter is terug te voeren op een softwarefout bij [bedrijf 1] en niet (ook) op BSE wordt als niet, althans onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Zoals volgt uit de eigen stellingen van [eiseres], heeft zij de betreffende recall-maatregelen moeten treffen omdat [bedrijf 1] bepaalde tests, die waren gericht op het vaststellen van BSE, achterwege heeft gelaten. In dit verband wordt verwezen naar het telefoongesprek van 11 augustus 2011 van [bedrijf 1] met [eiseres] (zie onder 2.3), de aansprakelijkstelling van 18 augustus 2011 van [bedrijf 1] door [eiseres] (zie onder 2.4) en het rapport van Crawford & Company (productie 13 bij dagvaarding), waaruit dat ook blijkt. Bij gebreke van een nadere toelichting gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de kosten die zijn gemaakt in het kader van de recall-maatregelen preventief zijn gemaakt om BSE te voorkomen. Daaraan doet niet af dat de VWA niet heeft gerefereerd aan BSE en dat ook achteraf niet is komen vast te staan dat sprake was van BSE-besmetting.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welke uitleg aan de betreffende BSE-uitsluitingsclausule moet worden gegeven. Daarbij stelt de rechtbank het volgende voorop. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden opgevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.7.
Tussen partijen staat vast dat in het onderhavige geval sprake is van een ter beurze gesloten verzekering waarbij [eiseres] is bijgestaan door een beursmakelaar (Aon), maar dat over de (van HDI afkomstige) voorwaarden niet is onderhandeld. Aangezien partijen ook niets concreets hebben gesteld omtrent relevante door hen bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst over en weer afgelegde verklaringen, op grond waarvan zij bepaalde bedoelingen en verwachtingen hadden ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst, is de uitleg van de onder 2.2 weergegeven BSE-uitsluitingsclausule met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen van de clausule, gezien in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de aard van de betreffende verzekering.
4.8.
Bij genoemde uitleg kent de rechtbank wel betekenis toe aan de - door HDI niet betwiste - stelling van [eiseres] dat de reden voor haar om deze verzekering (die erop is gericht om de financieel nadelige gevolgen van een product recall te ondervangen) te sluiten gelegen was in de omstandigheid dat haar bestaande (AVB-)verzekering geen dekking bood voor recall-schade, terwijl HDI zich in de betreffende periode juist afficheerde met een product dat in deze leemte voorzag. Deze uitgangspunten spelen een rol bij de uitleg. Bij toepassing van de Haviltex-maatstaf zullen zij ertoe leiden dat [eiseres] eerder van een ruime dekking mocht uitgaan en in redelijkheid mocht aannemen dat ook HDI begreep dat [eiseres] uitging van een ruime dekking.
4.9.
Een redelijke uitleg van de BSE-uitsluitingsclausule, met inachtneming van voormelde uitgangspunten en overwegingen, brengt naar het oordeel van de rechtbank (ondanks het overwogene sub 4.8) mee dat de kosten die preventief zijn gemaakt om BSE te voorkomen ‘toerekenbaar zijn aan BSE’. Anders dan [eiseres] betoogt volgt uit de tekst van de bepaling niet dat het dient te gaan om gemaakte kosten en schade in verband met een daadwerkelijk (later) vastgestelde BSE-besmetting. Daarin wordt immers slechts (in aanvulling op ‘veroorzaakt (…) door’ en ‘voortvloeien uit’) melding gemaakt van ‘toerekenbaar zijn aan’ en niet van ‘reeds daadwerkelijk vastgesteld’ (of iets vergelijkbaars).
4.10.
Evenmin ligt een dergelijke beperking besloten in de dekkingsomschrijving of de aard van de polis. Integendeel, de verzekering biedt naar zijn aard dekking voor kosten ter zake van preventieve maatregelen zoals een recall vanwege een mogelijk nog later vast te stellen gevaar voor de volksgezondheid en/of ongeschiktheid voor consumptie. De uitsluiting voor kosten en schade die ‘toerekenbaar zijn’ aan BSE dient daarom ook in dat licht te worden uitgelegd: irrelevant is of BSE al is vastgesteld op het moment waarop de BSE-gerelateerde recall-maatregelen worden getroffen. Daarom vallen ook preventieve maatregelen gericht op het voorkomen van gevaar van consumptie van mogelijk met BSE-besmet vlees onder de betreffende uitsluitingsclausule. Dat [eiseres] verplicht was de betreffende maatregelen te nemen, doet daaraan niet af.
4.11.
Nu een redelijke uitleg van de BSE-uitsluitingsclausule naar het oordeel van de rechtbank niet tot onduidelijkheden leidt, wordt reeds daarom niet toegekomen aan toepassing van de contra proferentem-regel waarop [eiseres] zich heeft beroepen. De vraag of [eiseres] daarop een beroep toekomt ondanks het feit dat zij een professionele partij is en zij bij het sluiten van de verzekering door een beursmakelaar is bijgestaan, behoeft derhalve geen beantwoording.
Gesteld noch gebleken is dat het beroep van HDI op de BSE-uitsluiting in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
4.12.
Gelet op het voorgaande behoeven de stellingen van partijen aangaande de omvang van de schade geen bespreking meer.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De door [eiseres] te vergoeden kosten aan de zijde van HDI worden begroot op:
  • vast recht € 589,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
Wijst de vorderingen af.
5.2.
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van HDI tot aan deze uitspraak begroot op € 1.493,00.
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014. [1]

Voetnoten

1.801/2537