In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de toepassing van het huwelijksvermogensrecht centraal in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 15 december 2008 in Turkije waren gehuwd. De man, die de Turkse nationaliteit bezit, stelde dat het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst wordt door Turks recht, terwijl de vrouw, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, betoogde dat Nederlands recht van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank overwoog dat, gezien de relevante bepalingen van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het Turks recht van toepassing is, omdat beide partijen de Turkse nationaliteit bezitten en hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat was.
De rechtbank verduidelijkte dat het huwelijksgoederenregime onder Turks recht een deelgenootschap in vermogensopbouw inhoudt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verwervingen en persoonlijk vermogen. De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om met schriftelijke bewijsstukken een overzicht te presenteren van de netto verwervingen, de daarop drukkende schulden, de vermogensbestanddelen die als persoonlijk vermogen dienen, en andere relevante financiële gegevens. Dit overzicht is essentieel voor de financiële afrekening die bij echtscheiding plaatsvindt.
De rechtbank hield de behandeling van de verzoeken tot verdeling aan, zodat partijen hun stellingen konden onderbouwen met verificatoire bescheiden. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van het correct toepassen van het relevante recht in huwelijksvermogenszaken en de noodzaak voor partijen om transparant te zijn over hun financiële situatie in het kader van de echtscheiding.