ECLI:NL:RBROT:2014:4554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
C/10/395104 / HA ZA 12-107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Turks recht op huwelijksvermogensregime in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de toepassing van het huwelijksvermogensrecht centraal in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 15 december 2008 in Turkije waren gehuwd. De man, die de Turkse nationaliteit bezit, stelde dat het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst wordt door Turks recht, terwijl de vrouw, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, betoogde dat Nederlands recht van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank overwoog dat, gezien de relevante bepalingen van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het Turks recht van toepassing is, omdat beide partijen de Turkse nationaliteit bezitten en hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat was.

De rechtbank verduidelijkte dat het huwelijksgoederenregime onder Turks recht een deelgenootschap in vermogensopbouw inhoudt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verwervingen en persoonlijk vermogen. De rechtbank gaf partijen de gelegenheid om met schriftelijke bewijsstukken een overzicht te presenteren van de netto verwervingen, de daarop drukkende schulden, de vermogensbestanddelen die als persoonlijk vermogen dienen, en andere relevante financiële gegevens. Dit overzicht is essentieel voor de financiële afrekening die bij echtscheiding plaatsvindt.

De rechtbank hield de behandeling van de verzoeken tot verdeling aan, zodat partijen hun stellingen konden onderbouwen met verificatoire bescheiden. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van het correct toepassen van het relevante recht in huwelijksvermogenszaken en de noodzaak voor partijen om transparant te zijn over hun financiële situatie in het kader van de echtscheiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/395104 / HA ZA 12-107
Vonnis van 19 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Akkas te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 april 2012;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 15 december 2008 in Yozgat (Turkije) gehuwd.
2.2.
Op 23 maart 2011 is de door de rechtbank Yozgat (Turkije) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vast te stellen conform zijn in de dagvaarding opgenomen voorstel.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert de man te veroordelen over te gaan tot een algehele verdeling verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen conform haar in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie opgenomen voorstel.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Wegens de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze tegelijk worden besproken.
4.1.1.
De man stelt dat Turks recht dient te worden toegepast op het huwelijksvermogensregime, terwijl volgens de vrouw Nederlands recht dient te worden toegepast.
4.1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd op 15 december 2008 te Yozgat (Turkije). De man bezit de Turkse nationaliteit. De vrouw bezit de Nederlandse en tevens de Turkse nationaliteit.
De man heeft gesteld dat ingevolge artikel 4 leden 2 en 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 Turks recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, nu beide partijen de Turkse nationaliteit bezitten, Turkije een nationaliteitsland is en partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat hebben gehad. De vrouw voert verweer tegen de stelling van de man, waarbij de vrouw heeft gesteld dat zij van mening is dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, nu partijen hun hoofdverblijf in Nederland hadden en hier samen hebben gewoond.
De rechtbank ziet aanleiding het verweer van de vrouw te passeren, nu daaraan enig wettelijk kader ontbreekt.
Nu noch door de man, noch door de vrouw is gesteld dat zij hun vermogensrechtelijke verhouding ten tijde van de huwelijkssluiting geregeld hebben door aan te wijzen aan welk recht deze onderworpen is, terwijl de vrouw niet betwist dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat hebben gehad, is de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting, dan wel kort daarna, bepalend voor het tussen de echtgenoten geldende huwelijksgoederenregime.
Gelet op het vorenstaande word het huwelijksgoederenregime van partijen beheerst door Turks recht.
4.2.
Per 1 januari 2002 is het (nieuwe) TBW in werking getreden (vgl. art. 1029 van de wet van 22 november 2001, nr. 4721, Resmî Gazete nr. 24607 van 8 december 2001). Dit wetboek kent als wettelijke huwelijksgoederenregime een zogenaamd deelgenootschap in vermogensopbouw.
Dit wettelijke huwelijksgoederenregime houdt - kort weergegeven - het volgende in.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (art. 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
Als verwervingen worden beschouwd de tijdens dit deelgenootschap om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen en vervangende vermogensbestanddelen (art. 219 TBW).
Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (art. 220 TBW).
Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Daarbij wordt de nettowaarde van de verwervingen in aanmerking genomen: van de verwervingen van de echtgenoot worden eerst de daarop drukkende schulden afgetrokken en de andere echtgenoot krijgt op hem een vordering ten bedrage van de helft van de nettowaarde (de zogenaamde deelgenootschapsvordering, art. 231 TBW). Waardevermindering wordt niet in aanmerking genomen, een negatief saldo evenmin.
Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zogenaamde bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde (art. 227 TBW). Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.
Al deze vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
Verder geldt dat de echtgenoten met hun hele vermogen aansprakelijk zijn voor hun schulden (art. 224 TBW). Bij de beëindiging van het regime moet worden vastgesteld welke schulden er zijn, zowel onderlinge schulden als de schulden jegens derden. Vervolgens wordt een schuld toegerekend aan het deelvermogen waarop zij rust (art. 230 tweede volzin TBW). Is zulks niet mogelijk, dan wordt zij toegerekend aan de verwervingen.
Indien sprake is van mede-eigendom wordt deze bij echtscheiding in beginsel verdeeld al naar gelang ieders bijdrage, tenzij partijen anders afspreken.
Ook kan een echtgenoot bij de vereffening verzoeken om het goed aan hem tegen betaling van het aandeel van de ander ongedeeld af te geven, indien hij bewijst een zwaarderwegend belang te hebben (art. 226 TBW).
Het huwelijksgoederenregime eindigt in het geval van echtscheiding op het tijdstip van aanvang van de rechtszaak (art. 225 TBW).
4.3.
Tussen partijen zijn de volgende vermogensbestanddelen in geschil:
1. de bruidsschat;
2. de inboedelgoederen uit de echtelijke woning;
3. de auto, BMW (kenteken [kenteken]);
4. de schulden;
5. een perceel grond in Turkije.
De rechtbank overweegt dat partijen zich thans alsnog nader dienen uit te laten over hun verzoeken tot verdeling dan wel verrekening, nu (alsnog) duidelijk is dat Turks recht van toepassing is op hun huwelijksgoederenregime.
De rechtbank zal de behandeling van de verzoeken tot verdeling daarom aanhouden. Partijen dienen zich daarbij tevens uit te laten over de vermogensbestanddelen die bij de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime in aanmerking dienen te worden genomen, alsmede of, dan wel in hoeverre, het gemeenschappelijke vermogensbestanddelen van partijen betreffen, over de peildatum en over de waarde van de vermogensbestanddelen per die datum. Partijen dienen hun stellingen te onderbouwen met verificatoire bescheiden.
Voor het geval partijen zich op het standpunt stellen dat de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime meer dient te omvatten dan de vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, dienen partijen zich alsdan daarbij tevens (verder) uit te laten over de gevolgen die de toepasselijkheid van het Turkse recht heeft voor hun verdelingsverzoeken.
4.4.
Verder wordt dan van partijen verwacht dat zij met inachtneming van voormelde bepalingen in het TBW omtrent het huwelijksvermogensrecht een met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd overzicht in het geding te brengen van:
- de netto verwervingen en de daarop drukkende schulden die bij de financiële afrekening in aanmerking moeten worden genomen, onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken,
- de vermogensbestanddelen die als persoonlijk vermogen dienen te worden beschouwd, onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken,
- de vermogensbestanddelen in mede-eigendom, onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken,
- de eventuele vorderingen die de ene echtgenoot op de ander echtgenoot heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding, waarbij tevens wordt aangegeven in welke mate de echtgenoot in het goed heeft geïnvesteerd,
- eventuele waardevermeerdering van de goederen waarop de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering daarin,
- de schulden in de zin van artikel 224 TBW,
- een voorstel tot financiële afrekening,
een ander met inachtneming van de bepalingen in het TBW omtrent het huwelijksvermogensrecht.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van
1 oktober 2014voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.3. en 4.4.,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs en in het openbaar uitgesproken op
19 maart 201429 januari 2014.
328/2289