ECLI:NL:RBROT:2014:4496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
C/10/370739 / HA RK 11-9 en C/10/371000 / HA RK 11-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van aansprakelijkheid van schepen in renvooiprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 21 maart 2014, wordt de procedure rondom de beperking van aansprakelijkheid van schepen behandeld. De zaak betreft twee verzoeksters: VT Minerals B.V. (VTM) en KEVIN S GMBH & CO K.G. (KSGC), die respectievelijk een waterverontreinigingsfonds en een zaakschadefonds voor hun schepen hebben ingesteld. De rechter-commissaris verwijst naar eerdere verificatievergaderingen en de rol van de betrokken partijen in de renvooiprocedure. De rechter-commissaris stelt vast dat de schuldeisers, waaronder Havenbedrijf Amsterdam N.V. (HBA), de Staat der Nederlanden, Oranjemarine B.V. en Shipdock B.V., als eisers moeten optreden in de renvooiprocedure. Dit is gebaseerd op de artikelen 642k, 642q en 642r van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die bepalen dat de schuldeiser in een renvooiprocedure altijd als eiser optreedt. De rechter-commissaris concludeert dat de betrokken partijen niet tot een overeenstemming kunnen komen over de aansprakelijkheid van VTM, die betwist dat zij haar aansprakelijkheid kan beperken door enkel een waterverontreinigingsfonds te stellen. De beschikking benadrukt dat de schuldeisers hun vorderingen ter verificatie moeten indienen, en dat de rolverdeling in de procedure duidelijk moet zijn. De rechter-commissaris past het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2014 aan om de juiste rolverdeling te reflecteren, waarbij HBA en de Staat als eisers optreden en VTM als verweerder. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel

Beschikking van de rechter-commissaris van 21 maart 2014

in de gevoegde zaken tot beperking van aansprakelijkheid
met zaaknummer / rekestnummer: C/10/370739 / HA RK 11-9 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VT MINERALS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
hier na te noemen: VTM,
advocaat: mr. J.F. van der Stelt,
betreffende het waterverontreinigingsfonds voor het binnenschip ‘Vlieland’
en
met zaaknummer/rekestnummer: C/10/371000 / HA RK 11-12 van
de vennootschap naar Duits recht
KEVIN S GMBH & CO K.G.,
gevestigd te Seevetal-Horst, Duitsland,
verzoekster,
hierna te noemen: KSGC,
advocaat: mr. E.J.L. Bulthuis,
betreffende het zaakschadefonds voor het zeeschip ‘Kevin S’.
1.
De rechter-commissaris verwijst naar het proces-verbaal van de verificatievergaderingen van 19 februari 2014, waarbij verwijzingen naar de renvooiprocedure hebben plaats gevonden.
2.
Bij brief van 6 maart 2014, ontvangen op de rechtbank op 7 maart 2014, hebben de advocaten van Havenbedrijf Amsterdam N.V. als rechtsopvolger van Gemeente Amsterdam (hierna: HBA) medegedeeld dat in genoemd proces-verbaal onder punt 7 onder (a) ten onrechte niet is vermeld welke partij of partijen in de aldaar bedoelde renvooiprocedure als eiser en welke als verweerder zullen optreden.
3.
De rechter-commissaris heeft de advocaten van de betrokken partijen, verzoekster VT Minerals B.V. (hierna: VTM), HBA, de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat), Oranjemarine B.V. (hierna: Oranjemarine) en Shipdock B.V. (hierna: Shipdock) de gelegenheid gegeven zich uit te laten over de bedoelde rol in de procedure.
HBA, VTM en de Staat hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
4.
De rechter-commissaris overweegt het volgende.
4.1
De verwijzing naar de renvooiprocedure betreft het geschilpunt of VTM haar aansprakelijkheid ten aanzien van de vorderingen van HBA, de Staat, Oranjemarine en Shipdock kan beperken door (slechts) een waterverontreinigingsfonds te stellen.
4.2
In het stelsel van de regeling van de artikelen 642k, 642q en 642r Rv ligt besloten dat in de renvooiprocedure de schuldeiser steeds optreedt als eisende partij en de aangesproken schuldenaar als verweerder.
4.3
Uit de tweede volzin van artikel 642k Rv volgt dat ook schuldeisers die betwisten dat de schuldenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken door slechts een bepaald beperkingsfonds te stellen, hun vordering ter verificatie moeten indienen. In het onderhavige geval betwisten HBA, de Staat, Oranjemarine en Shipdock dat VTM haar aansprakelijkheid kan beperken door slechts een waterverontreinigingsfonds te stellen; zij moeten dus toch hun vorderingen ter verificatie indienen en hebben dat ook gedaan.
4.4
Waar de rechter-commissaris de partijen over een geschilpunt als bedoeld in artikel 642k Rv niet kan verenigen, verwijst hij hen op de voet van artikel 642q Rv naar de renvooiprocedure.
Ingevolge artikel 642r Rv dient een schuldeiser van een betwiste vordering de eis tot verificatie in te dienen. Uit de regeling van artikel 642r lid 2 Rv volgt dat de schuldeiser die de stelling van de schuldenaar, dat hij zijn aansprakelijkheid kan beperken door (niet meer dan) een bepaald beperkingsfonds te stellen, betwist ook als eiser in de renvooiprocedure dient te verschijnen.
De in de renvooiprocedure in te stellen eis is, tenslotte, niet beperkt tot een eis tot verificatie van de vordering van de schuldeiser.
5.
De conclusie is dat HBA, de Staat, Oranjemarine en Shipdock in de renvooiprocedure als eisers dienen op te treden.
Nu Oranjemarine en Shipdock op de zitting van 19 februari 2014 hebben verklaard dat zij de uitkomst van een renvooiprocedure tussen VTM enerzijds en HBA en de Staat anderzijds zullen volgen als waren zij partijen in de renvooiprocedure, geldt uiteraard dat zij niet in de renvooiprocedure hoeven te verschijnen.
6.
Punt 7 onder (a) van het proces-verbaal van de verificatievergaderingen van 19 februari 2014 had dan ook als volgt moeten luiden:
“7. De rechter-commissaris stelt vast dat in geen van beide beperkingsprocedures de betrokken partijen voor het overige te verenigen zijn, zodat over de volgende geschilpunten verwijzingen naar de rol dienen te volgen. In overleg met de verschenen belanghebbenden worden de hierna te noemen verwijzingen naar de renvooiprocedure bepaald.
waterverontreinigingsfonds ‘Vlieland’; zaak met kenmerk C/10/370739 / HA RK 11-9:
(a) Mrs. Van Leeuwen en Langbroek delen mede dat de door hen vertegenwoordigde belanghebbenden Shipdock B.V. en de Staat der Nederlanden, anders dan in de brieven van 29, respectievelijk 30 januari 2014 staat, handhaven het standpunt dat VTM haar aansprakelijkheid niet kan beperken door het stellen van slechts een waterverontreinigingsfonds. Mr. Blagojevic deelt mede dat Oranjemarine B.V. hetzelfde standpunt inneemt.
Mr. Bulthuis deelt mede dat KSGC dat standpunt niet langer handhaaft.
De rechter-commissaris stelt vast dat de volgende schuldeisers betwisten dat VTM haar aansprakelijkheid kan beperken door het stellen van slechts een waterverontreinigingsfonds omdat VTM onbeperkt aansprakelijk is en/of VTM tevens een zaakschadefonds dient te stellen:
- Staat de Nederlanden;
- Havenbedrijf Amsterdam N.V., als rechtsopvolger van Gemeente Amsterdam;
- Shipdock B.V.;
- Oranjemarine B.V.
In overleg met genoemde schuldeisers verwijst de rechter-commissaris verzoekster VTM en de schuldeisers Havenbedrijf Amsterdam N.V. (gemeente Amsterdam) en de Staat der Nederlanden naar de
rol van woensdag 2 april 2014ter beslissing van dit punt van geschil,
waarbij Havenbedrijf Amsterdam N.V. en de Staat der Nederlanden als eisers optreden en VTM als verweerder. Mrs. Van Leeuwen en Blagojevic delen mede dat Shipdock B.V., respectievelijk Oranjemarine B.V. de uitkomst van die procedure zullen volgen als waren deze schuldeisers partijen in de renvooiprocedure.”
De rechter-commissaris past het proces-verbaal van de zitting van 19 februari 2014 hierdoor dienovereenkomstig aan.
Voor zover vereist herhaalt de rechter-commissaris hierbij de hiervoor genoemde verwijzing naar de renvooiprocedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.
1928/32/1902