ECLI:NL:RBROT:2014:4419
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende te goeder trouw handelen en gebrek aan inspanning voor werk
Op 25 februari 2014 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 17 april 2014 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft op 24 april 2014 uitspraak gedaan. Verzoekster, alleenstaand en verantwoordelijk voor twee kinderen, ontvangt een WWB-uitkering en heeft een schuldenlast van € 24.047,09. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot haar schulden. In 2008 heeft zij een schuld aan de Belastingdienst laten ontstaan van € 13.230,00, gerelateerd aan een terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2011. Ondanks dat verzoekster op de hoogte was van het feit dat zij geen recht meer had op deze toeslag, heeft zij deze blijven ontvangen en het geld voor andere doeleinden gebruikt. Dit gedrag wordt door de rechtbank als niet te goeder trouw beschouwd.
Daarnaast heeft verzoekster over de jaren 2011, 2012 en 2013 nog andere schulden aan de Belastingdienst laten ontstaan, totaal € 4.690,00, die voortkomen uit het nalaten van het doen van aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank concludeert dat deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat dit verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat. Bovendien is het niet aannemelijk dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen, aangezien zij geen blijk heeft gegeven van inspanning om een fulltime baan te vinden. Om deze redenen heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.