ECLI:NL:RBROT:2014:4354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
10/750048-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag tijdens taxioverval met fatale afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader is beschuldigd van gekwalificeerde doodslag. Het slachtoffer, een taxichauffeur, werd in de nacht van 29 februari 2004 overvallen terwijl hij de verdachte en zijn mededader in zijn taxi vervoerde. Tijdens deze overval werd het slachtoffer in zijn hoofd geschoten, waarna hij aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten zorgvuldig gewogen. De getuige [getuige 1] verklaarde dat hij had gehoord dat de verdachte en zijn medeverdachte de overval gezamenlijk hadden uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van deze getuige betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de getuige zijn informatie uit een uitzending van Opsporing Verzocht had gehaald. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuige niet waren beïnvloed door deze uitzending en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de doodslag.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, die eerder ook taxichauffeurs hadden overvallen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van tien jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De rechtbank wees ook een vordering van de benadeelde partij toe, die schadevergoeding eiste voor de materiële schade die het gevolg was van de doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 4.610,90, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750048-12
Datum uitspraak: 23 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman: mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 maart, 7 maart, 10 april en 9 mei 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 maart 2014 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. W.D. de Boer heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op
of omstreeks29 februari 2004 te Rotterdam,
althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of
(een
of meer van) zijnmededader
(s)
opzettelijk, met een vuurwapen (pistool)
meerdere, althanséén kogel
(s)afgevuurd op/in de
richting
en/of in de onmiddellijke nabijheidvan die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd
gevolgd en/ofvergezeld
en/of voorafgegaan
van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, zoals opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Verklaringen getuige [getuige 1]
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden nu de verklaringen van deze getuige passen binnen de informatie die is prijsgegeven in de uitzending van Opsporing Verzocht van 28 februari 2012. Om die reden is niet uit te sluiten dat deze getuige zijn verklaringen slechts op de in dit televisieprogramma vrijgegeven informatie gebaseerd heeft. Voorts is aangevoerd dat deze getuige onbetrouwbaar is, nu zijn verklaringen inconsistent zijn en niet worden ondersteund door enig ander bewijs, zoals de verklaring van een door [getuige 1] genoemde medegedetineerde die volgens [getuige 1] een van de gesprekken van [getuige 1] met de medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben bijgewoond.
Het volgende wordt overwogen.
Bij het uitkijken van de uitzending van Opsporing Verzocht van 28 februari 2012, in welke uitzending de onderhavige zaak aan de orde is geweest, is gebleken dat een aantal wezenlijke elementen uit de verklaringen van [getuige 1] niet in deze uitzending zijn genoemd, maar wel worden gestaafd door het dossier. Dit maakt dan ook dat niet aannemelijk is dat [getuige 1] zijn verklaringen heeft gebaseerd op die uitzending. De rechtbank wijst in dit verband op het navolgende:
- de verklaring van [getuige 1] dat in februari 2004 op de Nieuwe Binnenweg, nabij de taxistandplaats vanaf welke taxistandplaats het slachtoffer zijn laatste taxirit is aangevangen, naast een snackbar ook een coffeeshop zat;
- de verklaring van [getuige 1] dat het slachtoffer in zijn hoofd is geschoten;
- de verklaring van [getuige 1] dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen dat na het plegen van het feit verstopt is. Uit het dossier blijkt dat de getuige [getuige 2], de moeder van medeverdachte [medeverdachte 2], een halfbroer van de verdachte, tegenover de politie heeft verklaard dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] na het plegen van het feit bij haar een vuurwapen hebben verstopt waarmee zij naar eigen zeggen iemand hadden vermoord (p. 684 en 695 van het dossier). De verklaring van de getuige [getuige 2] over het bewaren van het wapen wordt bevestigd door de getuige [getuige 3] (p. 715 van het dossier);
- de verklaring van [getuige 1] dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat het een vuurwapen was waar zeven kogels in konden. De verdachte heeft in 2012 tegenover de politie verklaard dat hij in de periode dat hij is ‘gepakt voor die taxichauffeur’ over een vuurwapen beschikte dat in het magazijn plaats had voor zeven kogels (p. 375-376 van het dossier). De rechtbank begrijpt hieruit dat de verdachte in deze verklaring doelt op het jaar 2004, daar hij in dat jaar, met de medeverdachte [medeverdachte 1], is veroordeeld voor twee overvallen op taxichauffeurs.
De omstandigheid dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] te staven zijn aan feiten die niet bekend zijn gemaakt in de uitzending van Opsporing Verzocht van 28 februari 2012, maakt dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] als betrouwbaar aan te merken zijn.
De rechtbank stelt voorts vast dat de getuige [getuige 1] steeds consistent heeft verklaard dat hij van de broers [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft gehoord dat zij de overval gezamenlijk hebben uitgevoerd. Dat de hiervoor genoemde medegedetineerde de verklaring van [getuige 1] over diens gesprek met de verdachte niet heeft bevestigd, is geen grond om de verklaring van [getuige 1] terzijde te schuiven.
Het verweer wordt dan ook verworpen en de rechtbank zal de verklaring van [getuige 1] dan ook voor het bewijs gebruiken.
Voor zover door de raadsman is aangevoerd dat de getuige [getuige 1] zijn verklaringen gebaseerd heeft op berichten van de schrijvende pers, wordt opgemerkt dat deze stelling louter speculatief is en geen verdere bespreking behoeft.
De getuigen [medeverdachte 2] en [getuige 4]
Getuige en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] belast. Die verklaring wordt weersproken door deze verdachten. Daartoe wordt onder meer een beroep gedaan op de verklaringen die - inmiddels - door (half)broer [getuige 4] zijn afgelegd.
Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij op 6 maart 2014 in de ochtend samen met [medeverdachte 2] was en dat hij ook samen met [medeverdachte 2] in Rotterdam-Zuid was op het moment dat [medeverdachte 2] gebeld werd met de mededeling dat de rechtbank verlangde dat [medeverdachte 2] die dag ter terechtzitting zou verschijnen. [medeverdachte 2] zou na afloop van de terechtzitting op 6 maart 2014 tegen hem hebben gezegd dat de medeverdachte [medeverdachte 1] voor niets vast zat, aldus [getuige 4]. De rechtbank begrijpt daar uit dat volgens [getuige 4] in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte 1] niet als (mede)pleger in de onderhavige zaak zou kunnen worden aangemerkt.
[medeverdachte 2] heeft daarentegen verklaard dat hij op 6 maart 2014 in de ochtend met zijn partner [getuige 5] samen was en dat zij bij de winkel Kwantum aan de Oude Middenweg te ‘s-Gravenhage waren om tapijt te kopen. [medeverdachte 2] heeft een bon overgelegd waaruit blijkt dat op 6 maart 2014 om 09.39 uur tapijt is afgerekend in de Kwantum. De journalist [getuige 6] heeft blijkens zijn bericht op Twitter van 6 maart 2014 - toegevoegd aan het dossier - gezien dat [medeverdachte 2] op 6 maart 2014 samen met zijn partner bij de rechtbank arriveerde.
Uit de telefoongegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 2] zich om 9.51 uur, zijnde het tijdstip waarop [medeverdachte 2] door zijn advocaat gebeld is, in ‘s-Gravenhage bevond en de zendmast aan de Oude Middenweg 32 te ‘s-Gravenhage aanstraalde.
Nu de verklaring van [medeverdachte 2] over zijn verblijfplaats op/in de ochtend van 6 maart 2014 te staven is aan de bon van de Kwantum te ‘s-Gravenhage, de constatering van de journalist [getuige 6] ten aanzien van het arriveren van [medeverdachte 2] bij de rechtbank, alsmede aan de telefoongegevens van [medeverdachte 2], heeft de getuige [getuige 4] aantoonbaar onjuist verklaard omtrent de aanwezigheid en het doen en laten van [medeverdachte 2] op - de ochtend en aanvang van de middag op - 6 maart 2014. Gelet hierop kan de rechtbank aan zijn overige verklaringen geen geloof hechten nu de rechtbank het er voor moet houden dat [medeverdachte 2] niet op 6 maart met de getuige heeft gesproken over de door de getuige aangesneden onderwerpen, waaronder begrepen de onderhavige strafzaak.
De rechtbank acht de getuige [getuige 4] en diens verklaringen dan ook evident onbetrouwbaar. De verklaringen van [getuige 4] worden in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde geschoven.
Daarmede kan de rechtbank niet anders dan tot het oordeel komen dat de verklaringen van [medeverdachte 2] ten aanzien van de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] bij het onderhavige strafbare feit niet als onbetrouwbaar kunnen worden gekwalificeerd - er is geen enkele indicatie daartoe in het dossier - en zijn verklaringen als afgelegd in het dossier tot bewijs kunnen bijdragen.
Tussenconclusie
Uit voorgaande blijkt:
1.
Niet is komen vast te staan dat de verklaringen van [getuige 1] zijn beïnvloed
door het televisieprogramma Opsporing Verzocht;
2.
De verklaringen van [medeverdachte 2] worden niet ontkracht door de verklaringen
van [getuige 4].
Op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [medeverdachte 2] kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte, tezamen met ten minste één mededader, [slachtoffer] heeft overvallen en dat één van hen [slachtoffer] daarbij door het hoofd heeft geschoten.
Medeplegen
Om vervolgens tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.
Het volgende wordt overwogen.
De verdachte en zijn medeverdachte hadden voorafgaand aan het onderhavige feit reeds tweemaal eerder een taxichauffeur in diens taxi overvallen. Bij één van die eerdere overvallen is een vuurwapen gebruikt en is een gericht schot gelost, waardoor de desbetreffende taxichauffeur gewond is geraakt. Dat gebeurde zeer kort voor de beroving van [slachtoffer]. Nu in de onderhavige zaak, welke gevolgd is op de genoemde eerdere overvallen op taxichauffeurs, door de verdachte en zijn medeverdachte dezelfde modus operandi is aangewend, is dan ook aannemelijk dat de voor het medeplegen van het misdrijf relevante samenwerking reeds voordien, namelijk in het kader van het medeplegen van de eerdere overvallen, is ontstaan. Voorts was op basis van diezelfde modus operandi te verwachten geweest dat bij de onderhavige overval een vuurwapen ingezet en gebruikt zou worden. Dat niet is komen vast te staan wie van de broers heeft geschoten, doet daarom niet ter zake.
Overwogen wordt nog dat volgens vaste jurisprudentie, om te kunnen komen tot bewezenverklaring van medeplegen in een situatie waarin niet vast staat wat de precieze taakverdeling tussen de daders is geweest, niet vereist is dat de rollen van de betrokkenen strikt inwisselbaar zijn.
Op grond van het voorgaande kan medeplegen worden bewezenverklaard.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich, samen met een mededader, schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse samenleving kent. Het slachtoffer is in de nacht, terwijl hij aan het werk was als taxichauffeur en hij in die hoedanigheid de verdachte en een mededader in zijn taxi vervoerde, door hen overvallen. Bij die overval is het slachtoffer in zijn hoofd geschoten. De verdachten hebben het slachtoffer vervolgens in hulpeloze toestand achtergelaten, terwijl het slachtoffer overduidelijk zeer ernstig gewond en dus hulpbehoevend was. Diezelfde dag is het slachtoffer aan zijn verwonding overleden.
Met het plegen van dit feit hebben de verdachte en een mededader het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Aan hun zucht naar geld werd het leven van een ander welbewust opgeofferd. Zij hebben daardoor de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat de nabestaanden jarenlang in onwetendheid zijn gelaten over wie verantwoordelijk zijn geweest voor die daad. Dit moet het verdriet van de nabestaanden extra schrijnend hebben gemaakt.
Het feit draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt daarnaast gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. Deze gevoelens worden nog eens versterkt doordat uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het strafdossier ten aanzien van de verdachte een beeld oprijst van een meedogenloze man die zijn pijlen reeds eerder doelbewust gericht had op taxichauffeurs.
Daarbij is opvallend dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, zijn zeer gewelddadige gedrag tot op heden niet heeft beëindigd.
Op een dergelijk feit kan, mede vanuit het oogpunt van vergelding en generaal en speciaal preventieve werking, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. De samenleving moet gedurende lange tijd beschermd worden tegen de aanwezigheid van de verdachte, die op geen enkele wijze spijt heeft betuigd van zijn daad en van wie ernstig te vrezen valt dat hij opnieuw strafbare feiten gaat plegen als hij op vrije voeten is.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 februari 2014, betreffende de verdachte.
Bij de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft de rechtbank gelet op het totaal aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraffen van - tot dusver - 14 jaren, 2 maanden en 1 week. Uitgaande van artikel 10 leden 3 en 4 Sr zoals dat gold tot 1 februari 2006 (i.v.m. artikel 1 lid 2 Sr) brengt een redelijke wetstoepassing mee dat in dat geval slechts wordt uitgegaan van de veroordeling tot die datum - 36 maanden - nu naar het oordeel van de rechtbank onverkorte en volledige toepassing van artikel 10 leden 3 en 4 Sr, zoals dat gold tot 1 februari 2006, medebrengt dat nadien gepleegde strafbare feiten onder de werking van een reeds vervallen bepaling zouden vallen, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest. In zoverre laat de rechtbank derhalve artikel 63 Sr buiten beschouwing.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte uitgebracht op 24 oktober 2012. Gerapporteerd wordt dat de verdachte niet wenst mee te werken aan de onderzoeken van het NIFP en de reclassering, dat hij hierin berekenend overkomt en dat de reclassering zich onthoudt van verder advies.
Acht is verder geslagen op het verslag van de psychiater [psychiater], zoals op 7 juni 2012 uitgebracht. Gerapporteerd wordt dat de verdachte inmiddels een lange voorgeschiedenis van onder meer geweldsmisdrijven kent. Uit eerdere rapportages blijkt de psychiater dat er bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Voorts blijkt uit het verslag dat de verdachte nader gedragsdeskundig onderzoek weigert.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.610,90 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2004 tot heden.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met - in ieder geval één - mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van de betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (TIEN) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats]toe tot een bedrag van
€ 4.610,90, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover (een van) zijn mededader(s) betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.610,90(vierduizend zeshonderdtien euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 4.610,90(vierduizend zeshonderdtien euro en negentig eurocent)vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en B.A. Cnossen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R. van Puffelen en S.A. Commandeur, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2014.
Bijlage I bij vonnis van 23 mei 2014:

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk,
met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één kogel(s) afgevuurd op/in de
richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan
van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(art 289/288/287 jo. 47 Sr)
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen,
een portemonnee met inhoud,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
tegen voornoemde [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of te
vergemakkelijken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld bestond uit het met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één
kogel(s) afgevuurd op/in de richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van
die [slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art 312 Sr)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 29 februari 2004 te Rotterdam, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen/geld, te weten een
portemonnee met inhoud,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen en/of te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of te
vergemakkelijken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld bestond uit het met een vuurwapen (pistool) meerdere, althans één
kogel(s) afgevuurd op/in de richting en/of in de onmiddellijke nabijheid van
die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 312 jo. 45 Sr)