Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 mei 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2013.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2014, gaat het om een vordering van de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) tegen een besloten vennootschap (gedaagde) in het kader van executoriaal derdenbeslag. De SNCU vordert betaling van een bedrag van € 85.027,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, na een eerder vonnis waarbij de European Recruitment Company B.V. (ECR) was veroordeeld tot betaling aan SNCU. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op 5 januari 2012 is gelegd en dat de gedaagde in gebreke is gebleven om tijdig een verklaring van de vorderingen te doen, zoals vereist door artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de SNCU niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de sommaties van 30 maart en 11 mei 2012 heeft ontvangen. De gedaagde heeft betwist deze sommaties te hebben ontvangen, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de bewijslast bij de SNCU ligt. Aangezien de SNCU niet heeft aangetoond dat de sommaties zijn ontvangen, is de gedaagde niet in verzuim geraakt.
De rechtbank heeft de vordering van SNCU afgewezen en geoordeeld dat de gedaagde niet in de volledige proceskosten kan worden veroordeeld, omdat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om de verklaring derdenbeslag tijdig te overleggen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 1.788,00, en de SNCU is veroordeeld in de kosten van de procedure.
Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig te reageren op juridische verplichtingen en de rol van bewijsvoering in civiele procedures.