ECLI:NL:RBROT:2014:4301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
C-10-414115 - HA ZA 12-1066
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling na executoriaal derdenbeslag en bewijs van ontvangst

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2014, gaat het om een vordering van de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) tegen een besloten vennootschap (gedaagde) in het kader van executoriaal derdenbeslag. De SNCU vordert betaling van een bedrag van € 85.027,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, na een eerder vonnis waarbij de European Recruitment Company B.V. (ECR) was veroordeeld tot betaling aan SNCU. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op 5 januari 2012 is gelegd en dat de gedaagde in gebreke is gebleven om tijdig een verklaring van de vorderingen te doen, zoals vereist door artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de SNCU niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de sommaties van 30 maart en 11 mei 2012 heeft ontvangen. De gedaagde heeft betwist deze sommaties te hebben ontvangen, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de bewijslast bij de SNCU ligt. Aangezien de SNCU niet heeft aangetoond dat de sommaties zijn ontvangen, is de gedaagde niet in verzuim geraakt.

De rechtbank heeft de vordering van SNCU afgewezen en geoordeeld dat de gedaagde niet in de volledige proceskosten kan worden veroordeeld, omdat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om de verklaring derdenbeslag tijdig te overleggen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 1.788,00, en de SNCU is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig te reageren op juridische verplichtingen en de rol van bewijsvoering in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414115 / HA ZA 12-1066
Vonnis van 28 mei 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.A.E. Frankhuijzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna SNCU en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 mei 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij uitvoerbaar bij vonnis verklaard (verstek-)vonnis van deze rechtbank, sector kanton, van 1 juli 2011 is European Recruitment Company B.V. (hierna: ECR), welke vennootschap toen in liquidatie was, veroordeeld om aan SNCU te betalen de somma van (in totaal) € 85.027,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 25 mei 2011 en de proceskosten ter hoogte van € 974,81. Dit vonnis is op 13 oktober 2011 aan ECR, op het adres van de vereffenaar [gedaagde], betekend. Op 5 januari 2012 heeft SNCU onder [gedaagde] executoriaal derdenbeslag laten leggen (hierna: het beslag).
2.2.
Nadat SNCU [gedaagde] had gedagvaard, heeft [gedaagde] SNCU een verklaring derdenbeslag toegezonden. Deze heeft SNCU op 13 december 2012 ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
SNCU vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 85.027,00, € 974,81, € 327,31 (de gemaakte beslagkosten) en € 1.785,00 (de gemaakte buitengerechtelijke kosten), het eerste en het laatste bedrag vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag der dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. Zij stelt dat nu [gedaagde] in gebreke is gebleven verklaring te doen van hetgeen ECR aan haar verschuldigd is, zij gehouden is tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd als ware zij daarvan zelf schuldenaar.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van SNCU in haar vordering, met veroordeling van SNCU in de werkelijke juridische kosten van deze procedure, begroot op € 10.000,00.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 476a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) rustte op [gedaagde] de verplichting om zodra vier weken waren verstreken na het leggen van het beslag, verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag waren getroffen. [gedaagde] stelt aan die verplichting te hebben voldaan nu zij de stichting op 12 januari 2012 de ingevulde en ondertekende verklaring derdenbeslag per (niet aangetekende) post heeft toegezonden die zij als productie 2 in het geding heeft gebracht. (Op de betreffende verklaring is overigens aangekruist “dat er tussen ondergetekende ([gedaagde], rechtbank) en de schuldenaar (ECR, rechtbank) geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen”.)
SNCU betwist de betreffende verklaring vóór 13 december 2012, toen zij [gedaagde] al had gedagvaard, te hebben ontvangen.
4.2.
Artikel 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek houdt, voor zover hier van belang, in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde bereikt als zij door hem is ontvangen. De bewijslast daarvan rust op degene die zich op de rechtsgevolgen van de verklaring beroept, in het onderhavige geval dus op [gedaagde]. Ter comparitie heeft [gedaagde] laten weten niet te kunnen bewijzen dat SNCU de verklaring van 12 januari 2012 eerder dan op 13 december 2012 heeft ontvangen. De rechtbank dient het er dan ook voor te houden dat de verklaring SNCU niet tijdig heeft bereikt.
4.3.
Artikel 477a lid 1 Rv. bepaalt, voor zover hier van belang, dat wanneer de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, hij op vordering van de executant veroordeeld wordt tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij zelf schuldenaar. De derde-beslagene tegen wie deze vordering wordt ingesteld dient evenwel, zo blijkt uit genoemd artikellid, te worden toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen; de kosten die in dat geval nodeloos zijn veroorzaakt, worden voor zijn rekening gebracht. Een veroordeling als bedoeld is alleen mogelijk wanneer de derde in verzuim is. SNCU stelt dat [gedaagde] in verzuim is geraakt doordat zij een tweetal sommaties van de door SNCU ingeschakelde deurwaarder d.d. 30 maart en 11 mei 2012 naast zich neer heeft gelegd.
[gedaagde] betwist de betreffende sommaties te hebben ontvangen.
4.4.
Voor genoemde sommaties geldt hetzelfde als voor eerdergenoemde verklaring derdenbeslag: om hun werking te hebben moeten zij de geadresseerde hebben bereikt en de bewijslast dat dat is gebeurd, rust op degene die zich op de rechtsgevolgen van de betreffende stukken beroept. Dat betekent dat SNCU dient te bewijzen dat de sommaties [gedaagde] hebben bereikt (althans dat dat voor één van de sommaties geldt). In dat verband heeft SNCU laten weten dat de sommatie van 30 maart 2012 door de deurwaarder per (niet aangetekende) post en de sommatie van 11 mei 2012 door de deurwaarder per (niet aangetekende) post en per fax aan [gedaagde] is toegezonden. SNCU heeft een verzendbevestiging van het faxapparaat van de deurwaarder d.d. 11 mei 2012 overgelegd. Los van het feit dat uit de betreffende bevestiging niet blijkt wat er precies verzonden is (op de bevestiging wordt naar een niet gespecificeerde bijlage verwezen), is een bewijs van verzending echter nog niet een bewijs van ontvangst door de geadresseerde. Nu SNCU verder niet heeft aangegeven hoe zij het bewijs van de ontvangst van (één van) de sommaties denkt te kunnen leveren, ziet de rechtbank geen aanleiding haar op te dragen dit bewijs te leveren. Derhalve dient het ervoor te worden gehouden dat de sommaties [gedaagde] niet hebben bereikt.
4.5.
Weliswaar kan de dagvaarding die op 26 november 2012 aan SNCU is betekend naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als sommatie aan [gedaagde] om te voldoen aan haar verplichting verklaring derdenbeslag af te leggen, maar nu SNCU die verklaring op 13 december 2012 heeft ontvangen, is [gedaagde] dus niet in verzuim geraakt. Dit betekent dat de vordering van SNCU dient te worden afgewezen.
4.6.
In beginsel zou afwijzing van de vordering van SNCU met zich brengen dat SNCU in de proceskosten wordt veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank had het echter op de weg van [gedaagde] gelegen om, nadat zij op 26 november 2012 was gedagvaard, de verklaring derdenbeslag vóór de eerstdienende dag (12 december 2012) aan SNCU toe te zenden. Niet gesteld of gebleken is dat zij dat heeft gedaan of dat dat voor haar niet mogelijk was. Zeker wanneer de verklaring eerder was opgesteld (volgens de eigen stellingen van [gedaagde] was dat al op 12 januari 2012 gebeurd), zou dat toch eenvoudig te realiseren zijn geweest. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om het griffierecht van [gedaagde] voor haar eigen rekening te laten. Reeds om die reden kan van een volledige kostenveroordeling als door [gedaagde] is gevorderd, geen sprake zijn. Verder is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van misbruik van procesrecht aan de zijde van SNCU. Uitgangspunt is dat het partijen vrijstaat een geschil aan de rechter voor te leggen Dat is pas anders als een partij zich baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand had moeten begrijpen dat die geen kans van slagen hadden en aldus sprake is van misbruik van procesrecht. Blijkens het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat SNCU de verklaring derdenbeslag van [gedaagde] eerst op 13 december 2012 heeft ontvangen (derhalve een dag nadat de onderhavige procedure was aangebracht). Dat zij de procedure na ontvangst van de verklaring heeft doorgezet brengt niet met zich dat van misbruik van procesrecht in genoemde zin sprake is. Dat de rechtbank er blijkens het voorgaande vanuit is gegaan dat de sommaties van 30 maart en 11 mei 2012 niet door [gedaagde] zijn ontvangen en de vordering van SNCU zal afwijzen, is daarvoor onvoldoende.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van [gedaagde] om SNCU in de volledige proceskosten te veroordelen, zal worden afgewezen.
4.7.
SNCU zal derhalve als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] (met inachtneming van hetgeen daarover sub 4.6 is overwogen) begroot op € 1.788,00 (2 punten à € 894,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt SNCU in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.788,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.2537/