ECLI:NL:RBROT:2014:4061

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
444162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in verband met emotionele ontwikkeling en loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die ernstig in zijn emotionele ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 4 februari 2014 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, die in een loyaliteitsconflict verkeert tussen zijn vader en de grootouders aan moederszijde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die in zijn jonge leven al meerdere verlieservaringen heeft meegemaakt, zoals het overlijden van zijn moeder, en die recentelijk zonder voorbereiding vanuit Suriname naar Nederland is gebracht, behoefte heeft aan hulp en stabiliteit. De rechtbank heeft de vader en de grootouders als strijdende partijen geïdentificeerd, waarbij de minderjarige klem zit tussen hun conflicten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de impact van de gebeurtenissen op de minderjarige en dat er een onafhankelijke derde moet worden aangesteld om de ontwikkeling van de minderjarige te volgen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar uitgesproken, met benoeming van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam als stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 19 mei 2014
Zaak-/rekestnummer: C/10/444162 / JE RK 14-371

Beschikking in de zaak van:

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna: de raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
kind van wijlen [naam moeder], en van de met het gezag belaste ouder
de heer [naam vader], wonende te[adres]

Het verloop van de procedure

De raad heeft op 4 februari 2014 een verzoekschrift ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van één jaar.
Het raadsrapport d.d. 3 februari 2014 en andere bijlagen zijn daarbij gevoegd.
Van de zijde van (de advocaat van) de vader is op 1 april 2014 een faxbericht ontvangen, met als bijlage de reactie van de vader op het raadsrapport.
Bij beschikking van 8 april 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de heer[grootouder1] en mevrouw [grootouder2], zijnde de grootouders moederszijde (hierna: de grootouders), niet worden aangemerkt als belanghebbenden, maar wel als informanten in de procedure strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige. De inhoud van die beschikking dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de grootouders strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en de minderjarige (bekend onder zaaknummer: C/10/444207 / FA RK 14-988).
De zitting is gehouden op 14 april 2014. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [naam] en de heer[naam];
  • de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door de heer [naam] en mevrouw [naam];
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.T.N. Whiterod;
  • de advocaat van de grootouders, mr. A.M.C. van Bremen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitaantekeningen ter zake het verzoek tot ondertoezichtstelling overgelegd.

De beoordeling

Het verzoek
De raad verzoekt de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, omdat de minderjarige zodanig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De raad heeft ter onderbouwing van haar verzoek (onder meer) het volgende aangevoerd.
De minderjarige heeft in zijn jonge leven verschillende ingrijpende levensgebeurtenissen meegemaakt, waaronder meerdere verlieservaringen, zoals het overlijden van zijn moeder, en wisselingen van hoofdopvoeder. Mogelijk is de minderjarige ook getuige geweest van spanningen en ruzies tussen de ouders. Daarnaast zijn er zorgen over de sinds 2010 voortdurende (juridische) strijd tussen de vader en de grootouders met betrekking tot het gezag over, en de verblijfplaats van de minderjarige. De raad heeft de indruk dat de minderjarige klem is geraakt tussen de strijdende partijen. Opvallend is dat de minderjarige, die sinds oktober 2013 bij zijn vader in Rotterdam verblijft, op school oppervlakkige verhalen vertelt en zich niet over zijn tijd in Suriname uitlaat. Ook in de contacten met de raad heeft de minderjarige op momenten dat er voor hem moeilijke onderwerpen aan de orde kwamen (met name zijn verblijf in Suriname), in toenemende mate ontwijkend, clownesk en dwingend gedrag laten zien. De minderjarige lijkt zichzelf mogelijk met zijn opgewekte, levendige gedrag en ontwijkende houding te overschreeuwen om zich daarmee staande te houden in de huidige situatie. De minderjarige voelt mogelijk geen ruimte om positief te zijn over de grootouders bij vader en zwijgt daarom merendeels over grootouders en zijn leven in Suriname. De raad kan op dit moment onvoldoende inschatten of het gedrag van de minderjarige aanpassings- of overlevingsgedrag is, ontstaan om alle verlies en veranderingen te kunnen (ver)dragen. In de toekomst zal blijken of dit gedrag een tijdelijke reactie is op de nieuwe situatie en de onrust en onzekerheid rondom zijn verblijf of dat dit gedrag blijvend zal zijn. Deze ontwikkelingsbedreiging is thans latent aanwezig en zal zich mogelijk openbaren op het moment dat er rust en stabiliteit in de situatie van de minderjarige komt en hij de ruimte krijgt om alle gebeurtenissen te verwerken. Na een periode van stabilisatie en begeleiding door het Centrum Internationale Kinderontvoering (Centrum IKO), dient aanvullende hulpverlening voor de minderjarige te worden opgestart. Daarbij denkt de raad aan een vorm van systeemtherapie gericht op de verlieservaringen van zowel de minderjarige als van de vader.
De raad vreest dat de benodigde aanvullende hulpverlening voor de minderjarige niet van de grond komt in het vrijwillige kader doordat de vader op dit moment geen hulpvraag heeft. De vader toont nauwelijks inzicht in de uitwerking van de gebeurtenissen op de beleving en de ontwikkeling van de minderjarige. Bovendien is de vader onderdeel van het probleem, doordat hij de minderjarige naar Nederland gehaald heeft zonder de minderjarige hier op adequate wijze op voor te bereiden. Derhalve maakt de raad zich zorgen of de vader in de toekomst het nodige inzicht heeft om een passende hulpvraag te formuleren. Hoewel het BB+-traject positief is afgerond door de vader, is binnen dit traject onduidelijk gebleven hoe de vader reageert op eventuele behoeftes van de minderjarige om contact te hebben met zijn grootouders. De raad acht het van belang dat op termijn wordt bekeken of en op welke wijze de grootouders opnieuw betrokken kunnen worden in het leven van de minderjarige. De verwachting is dat de vader en de grootouders hierover niet zelfstandig op één lijn zullen kunnen komen en dat ook hiervoor aanvullende hulpverlening nodig is.
Het verweer
De vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, verzocht de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek dan wel het verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft de vader verzocht om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot de duur van drie dan wel zes maanden.
De vader stelt zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat hij geschikt en in staat is om voor de minderjarige te zorgen. Daartoe voert de vader aan dat geen van de hulpverleners vanuit het BB+-traject, de opvoedpoli of STEK zorgen heeft over de opvoedsituatie dan wel het noodzakelijk acht dat er hulp wordt verleend. De hulpverlening vertrouwt er op dat de vader, op het moment dat hij of de minderjarige hulp nodig heeft, hulp zal vragen. Daarbij acht de hulpverlening het van belang dat de minderjarige eerst stabiliseert en dat nadien gekeken wordt of en zo ja; op welke wijze omgang tussen de minderjarige en de grootouders in het belang van de minderjarige is. Dat de raad thans een ondertoezichtstelling verzoekt, hetgeen naar mening van de vader dan ook vooral ziet op de omgang tussen de minderjarige en de grootouders, is daarom prematuur. Bovendien kan een ondertoezichtstelling niet worden verzocht om alleen een omgangsregeling te bewerkstelligen.
De overwegingen van de rechtbank
Ingevolge artikel 1:254, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen, indien de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
De rechtbank overweegt op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen van de gehoorde personen als volgt.
De minderjarige, thans zeven jaar oud, heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Vanaf de geboorte in 2006 woonde de minderjarige, samen met zijn ouders, in Nederland. Eind mei 2010 is het gezin vertrokken naar Suriname en na enkele weken is de vader alleen teruggekeerd naar Nederland. De minderjarige verbleef vanaf dat moment met de moeder in Suriname. Op 28 augustus 2010 is de moeder, die toen alleen belast was met het ouderlijk gezag, onverwacht overleden en hebben de grootouders in Suriname de minderjarige in huis genomen. Na het overlijden van de moeder werd niet meer in het gezag over de minderjarige voorzien. De rechtbank stelt vast dat kort daarna een hevige (juridische) strijd tussen de vader en de grootouders over het gezag over de minderjarige en over de verblijfplaats van de minderjarige is aangevangen en dat er verschillende procedures zijn gevoerd in zowel Nederland als Suriname. Gedurende de strijd van circa drie en half jaar heeft de minderjarige zijn vader slechts een keer gezien en is er via de telefoon beperkt contact tussen hen geweest. Begin oktober 2013 is de minderjarige, op initiatief van de vader en met hulp van het televisieprogramma ‘Ontvoerd’, plotseling en - voor hem - onvoorbereid vanuit Suriname naar Nederland overgebracht. Sindsdien is de minderjarige woonachtig bij de vader en is er geen contact geweest met de grootouders. Bij een door de raad georganiseerd contact tussen de minderjarige en zijn grootmoeder op 14 oktober 2013 bleek dat de minderjarige dat contact afhield en niet alleen wilde zijn met grootmoeder en raadsmedewerkers.
Op 1 april 2014 heeft het gerechtshof Amsterdam, na een verwijzing door de Hoge Raad, de beschikking van rechtbank Den Haag van 12 januari 2011, waarbij de vader belast is met de uitoefening van het gezag over de minderjarige, welke beschikking toen uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard, bekrachtigd.
In Suriname zijn de grootouders in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 maart 2012 van het kantongerecht te Paramaribo, waarbij hun verzoek om met de (toeziende) voogdij over de minderjarige te worden belast, is afgewezen. Op dit hoger beroep is door het Hof van Justitie in Paramaribo nog niet beslist.
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in zijn emotionele ontwikkeling. De minderjarige heeft in zijn jonge leven veel verlieservaringen meegemaakt door meerdere abrupte onderbrekingen en verbrekingen van hechtingsrelaties. Er zou sprake kunnen zijn van een hechtingstrauma, aldus de Raad en het Centrum IKO.
Daarnaast is het de rechtbank gebleken dat de minderjarige in een loyaliteitsconflict verkeert. Hoewel de vader en de grootouders stellen dat de minderjarige door hen niet is betrokken in hun strijd, kan het niet anders dan dat de minderjarige door de jaren heen belast is geraakt met die om hem draaiende strijd tussen de vader en de grootouders. Dat hiervan sprake is blijkt al uit het feit dat de minderjarige in de periode dat hij bij zijn grootouders verbleef, hij zijn vader diskwalificeerde en nu hij in Nederland is teruggekeerd ontwijkend gedrag vertoont ten aanzien van zijn periode in Suriname en sterk afwijzend reageert op het contact met zijn grootmoeder. Deze signalen van de minderjarige, wijzen erop dat hij op dit moment al problemen ervaart en op ernstige wijze klem zit tussen zijn vader en grootouders. De minderjarige ziet onvoldoende ruimte om op ongestoorde wijze contact te hebben met zowel zijn vader als zijn grootouders als gevolg van hun onderlinge strijd. Dit terwijl juist deze volwassenen degenen zijn die de minderjarige, elk op hun beurt, gedurende lange tijd (mede) hebben opgevoed en verzorgd. Het zijn ook deze volwassenen die hem, na het overlijden van zijn moeder, het meest na zijn.
Duidelijk is dat de verhouding tussen de vader en de grootouders ernstig verstoord is en dat het hen niet lukt omwille van de minderjarige die strijd te staken. Vader en grootouders lijken daarbij elk gesteund door hun achterban. Gelet op de wijze waarop deze partijen zich in de kwestie opstellen is het een illusie te veronderstellen dat deze strijd alleen door rechterlijke beslissingen kan worden beëindigd. Beëindiging is pas mogelijk als beide partijen inzien dat [naam minderjarige] onlosmakelijk is verbonden met de ander, dat hij recht heeft op invulling en beleving van die band met de ander en dat hij, als de strijd doorgaat, daardoor ernstig wordt belemmerd in een evenwichtige groei naar volwassenheid.
Het is de rechtbank gebleken dat de vader zich de afgelopen periode heeft opengesteld voor verschillende vormen van hulp, waaronder het BB+-traject en begeleiding door Centrum IKO. Voorts is het de rechtbank gebleken dat de gestelde doelen binnen het BB+-traject zijn behaald en dat deze vorm van hulpverlening is afgerond. Uit de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2014 volgt dat er door de inzet van dit traject meer zicht is gekomen op de opvoedsituatie bij de vader, dat een risicotaxatie is uitgevoerd, dat de vragenlijst ‘Veilig Thuis’ is afgenomen door de gezinscoach en dat geen acute onveilige situaties naar voren gekomen zijn. Dat zijn positieve ontwikkelingen. Het plotseling en onvoorbereid overbrengen van de minderjarige vanuit Suriname naar Nederland, - hoe begrijpelijk ook vanuit het perspectief van de vader - getuigt echter van onvoldoende inzicht bij de vader in de belevingswereld van de minderjarige en in de inwerking die het abrupt weghalen van de minderjarige uit zijn op dat moment vertrouwde leefomgeving op hem heeft. Ook tijdens het onderzoek van de raad lijkt de vader onvoldoende stil te staan bij de inwerking van de gebeurtenissen op de minderjarige en geeft hij er blijk van slechts in beperkte mate de risico’s voor de ontwikkeling van de minderjarige in te zien. Dit maakt dat er zorgen bestaan of de vader in staat is – hoe welwillend hij ook is – om eventuele problemen te signaleren en tijdig adequate hulpverlening in te schakelen.
Dit geldt eens te meer nu de vader gezien het loyaliteitsconflict dat bij de minderjarige bestaat, zelf onderdeel is geworden van de problematiek van de minderjarige. Aannemelijk is dat de minderjarige, vanuit zijn loyaliteit richting de vader, niet aan de vader zal kunnen laten blijken dat hij de grootouders mist en dat hij mogelijk enige vorm van contact met hen wenst. Voorts is aannemelijk dat de vader op zijn beurt niet altijd in staat zal zijn de signalen die voortvloeien uit genoemd loyaliteitsconflict te herkennen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat er een onafhankelijke derde wordt aangesteld die de ontwikkeling van de minderjarige nauwlettend volgt en als vertrouwenspersoon voor de minderjarige kan fungeren opdat hij – zodra hij voldoende gestabiliseerd is en daartoe behoefte krijgt – zijn gevoelens ongestoord kan uiten. Daarbij zal tevens aandacht moeten worden besteed aan de wenselijkheid om het contact tussen de minderjarige en de grootouders te herstellen en de wijze waarop dat dan mogelijk is. Niet kan worden verwacht dat de geschetste problematiek op korte termijn kan worden opgelost. Daarom zal de rechtbank een ondertoezichtstelling uitspreken voor de periode van één jaar. Een ondertoezichtstelling voor een periode van drie tot zes maanden, zoals door de advocaat van de vader subsidiair is verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend, gelet op de complexiteit van de problematiek en het gegeven dat de minderjarige ruim de tijd nodig zal hebben om te kunnen stabiliseren.

De beslissing

Stelt de minderjarige onder toezicht voor de duur van één jaar (dat wil zeggen tot 19 mei 2015) met benoeming van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A. van der Laan-Kuijt en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters tevens kinderrechters, in bijzijn van M. van Doesburg-van Eijken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.