Rechtbank Rotterdam
Parketnummers: 10/690298-13 en 10/691172-13
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw: mr. W.M. Oosthoek, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2014.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/690298-13, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en de dagvaarding met parketnummer 10/691172-13.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging met parketnummer 10/690298-13 en van de tenlastelegging met parketnummer 10/691172-13 is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. De rechtbank zal die nummering in dit vonnis en in de bijlagen aanhouden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 (met uitzondering van het medeplegen en het bij de keel grijpen) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest alsmede de ter beschikkingstelling met voorwaarden.
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsvrouw, zodat dit geen verdere motivering behoeft.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
op 21 augustus 2013 te Rotterdam,
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
scheur in de slagader van de galblaas en in de galblaas), heeft toegebracht,
door opzettelijk die [slachtoffer 1], met een fust met bier tegen het hoofd te slaan waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
op 21 augustus 2013 te Rotterdam,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fust
met bier, toebehorende aan supermarkt C1000 (gelegen aan [adres]);
3.
hij
op 23 augustus 2013
te Rotterdam
op de openbare weg, de Guido Gezelleweg,
B.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening
heeft weggenomengeld,
toebehorende aan [slachtoffer 2],
en deze diefstal
heeftdoen voorafgaan van geweld tegen die [slachtoffer 2],
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 2]
- meermalen telkens (met kracht) op/tegen de wang van die [slachtoffer 2] heeft geslagen/gestompt en
- daarbij aan die [slachtoffer 2] de woorden "Geef geld," althans woorden van gelijke
aard en/of strekking, heeft toegevoegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, zoals opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis.
Ambtshalve wordt overwogen dat de verdachte met zijn handelen zuiver opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1]. Immers, het met een gevuld bierfust, welk bierfust ruim vier kilo woog, tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaan, kan niet anders begrepen worden dan gericht te zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1].
Causaal verband tussen de klap met het bierfust en het overlijden
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het overlijden van [slachtoffer 1] niet aan de verdachte kan worden toegerekend omdat niet vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 1] is overleden door de klap tegen het hoofd die de verdachte hem gegeven heeft. Zij bepleit dat een andere doodsoorzaak niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Voor het bewijs van het causale verband dient te worden vastgesteld dat het overlijden van [slachtoffer 1] redelijkerwijs als gevolg van het handelen van de verdachte aan de verdachte kan worden toegerekend.
[slachtoffer 1] is overleden in het ziekenhuis, drie dagen nadat hij door de verdachte met een bierfust tegen het hoofd was geslagen en hij daardoor op zijn buik was gevallen. De doodsoorzaak was een gescheurde galblaas en een defecte/gescheurde slagader naar de galblaas, wat had geleid tot ernstige orgaanschade na ernstig bloedverlies in de buikholte.
Blijkens het verslag van 24 augustus 2013 van de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond, inhoudende de gegevens betreffende de schouw ten behoeve van obductie betreffende
[slachtoffer 1], bleken de galblaas opengescheurd en de slagader naar de galblaas defect/gescheurd. Als aard en oorzaak van de dood wordt opgegeven dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden ten gevolge van ernstige orgaanschade na ernstig bloedverlies in de buikholte.
Blijkens het rapport van dr. [arts], arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, is vastgesteld dat er onder meer sprake geweest is van perforatie van de galblaas en de slagader daarvan. Gerapporteerd wordt dat deze letsels bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld. Het overlijden kan, aldus deze deskundige, verklaard worden door een val, bij welke conclusie ook het toxicologisch en neuropathologisch onderzoek in ogenschouw zijn genomen. Gerapporteerd wordt dat bij het toxicologisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] onder invloed van alcohol en methadon was ten tijde van zijn overlijden en dat een combinatie van deze stoffen volgens de toxicoloog een verstrekt dempend effect kan hebben op de hersenen waardoor niet kan worden uitgesloten dat een simpele val, in combinatie met de demping van het centraal zenuwstelsel door toxicologische invloeden, het vermelde mechanisch stomp geweld kan hebben opgeleverd.
Blijkens het rapport van prof. dr. med. [arts 2], forensisch patholoog van UZ Leuven, Forensische Geneeskunde, is [slachtoffer 1] overleden aan de gevolgen van een stomp abdominaal trauma dat moet hebben bestaan uit een gescheurde galblaas en galblaasslagader. Gerapporteerd wordt dat in het geval van [slachtoffer 1] sprake is van een zeer harde (steenharde) cirrotische lever, waardoor een eventuele volle en van onder de lever uitpuilende galblaas bij een stompe kracht tegen de bovenbuik geplet kan zijn geworden tussen het voorwerp/obstakel en de harde lever. Er dient als oorzaak van het buiktrauma dan ook te worden uitgegaan van stoten of stampen tegen de bovenbuik of een val. Gerapporteerd wordt dat de afzonderlijke letsels verklaard kunnen worden door een val van een persoon onder noemenswaardige invloed van alcohol en methadon.
Samengevat sluiten de pathologen dr. [arts 1] en prof. dr. med. [arts 2] niet uit dat letsel aan de buik, aan welk letsel [slachtoffer 1] is overleden, is ontstaan door een val.
Overwogen wordt dat [slachtoffer 1], voordat de verdachte hem met het bierfust had geslagen en hij daardoor op zijn buik viel, kennelijk geen bijzondere klachten had. Immers, blijkens het dossier liet [slachtoffer 1]’s gezondheidstoestand vóór de klap met het bierfust toe dat die [slachtoffer 1] met de verdachte een stukje heeft gefietst en dat hij alcohol en eten kon nuttigen. Blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting is [slachtoffer 1], in de tijdspanne die hij met de verdachte heeft doorgebracht, niet gevallen. Voorts blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat [slachtoffer 1] tegenover de verdachte niet heeft geklaagd over buikklachten en/of buikpijn en dat [slachtoffer 1] ten aanzien van zijn gezondheid enkel aan de verdachte verteld heeft dat hij veel last had van de hik. Eerst nadat de verdachte [slachtoffer 1] had geslagen met het bierfust en [slachtoffer 1] op de grond gevallen was, uitte [slachtoffer 1] tegenover toegesnelde omstanders en de gealarmeerde hulpdiensten dat hij (buik)pijn had.
Dit laat slechts de conclusie toe dat de val die [slachtoffer 1] maakte door de klap op het hoofd met het bierfust, heeft geleid tot het letsel aan de galblaas en de slagader. Dat een hardere val dan de val die [slachtoffer 1] maakte, of stompen of trappen, medisch gezien een waarschijnlijkere oorzaak zouden zijn, zoals de forensisch patholoog rapporteert op basis van medische stukken, doet hieraan niet af. Het is immers niet aannemelijk dat een dergelijke hardere val of stompen/trappen zich heeft voorgedaan. Daarmee concludeert de rechtbank dat de verdachte door met het bierfust op het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan, diens dood heeft veroorzaakt.
De dood van [slachtoffer 1] kan ook redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend. Dat de klap en de daaropvolgende val mogelijk erger zijn aangekomen bij [slachtoffer 1] - die een slechte lichamelijke conditie had en die alcohol- en methadon had gebruik - dan bij een ander slachtoffer mogelijk het geval zou zijn geweest, staat aan zijn verantwoordelijkheid niet in de weg. Voorts overweegt de rechtbank dat volgens de vaste jurisprudentie de lichamelijke conditie voor rekening van de dader komt, daar de dader zijn slachtoffer dient te nemen zoals deze is. Een lichamelijke conditie van een slachtoffer danwel inname van middelen door een slachtoffer, die dit slachtoffer meer kwetsbaar maken voor ernstigere gevolgen dan een ander die niet te kampen heeft met die bijzondere conditie(s), doorbreekt de keten van causaliteit niet. Aan de toerekening van het overlijden van [slachtoffer 1] aan het handelen van de verdachte staan het alcohol- en methadon-percentage en de algehele lichamelijke gesteldheid van die [slachtoffer 1] dan ook niet in de weg. Opgemerkt wordt nog dat de alcoholinname, methadoninname en de lichamelijke gesteldheid van [slachtoffer 1] op zichzelf niet zijn dood ten gevolge hebben gehad.
Gelet op het bovenstaande is sprake van een zodanig oorzakelijk verband dat de ingetreden dood redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Verzoek om nader onderzoek door de forensisch patholoog
De raadsvrouw heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de forensisch patholoog prof. dr. med. [arts 2] in de gelegenheid te stellen de door hem in zijn rapport van 7 april 2014 op pagina 13 onder C3 opgeworpen vragen nader te onderzoeken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is nader onderzoek door de forensisch patholoog prof. dr. med. [arts 2] niet noodzakelijk en zal het verzoek om aanhouding danwel heropening van de behandeling van de zaak niet worden gehonoreerd.
De bewezen feiten leveren op: