ECLI:NL:RBROT:2014:3685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
ROT-13_06346
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van APK-erkenning en de toepassing van ongeschreven beleid door de Rijksdienst voor het Wegverkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een garagebedrijf met een APK-keuringsstation, en de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De RDW had bij besluit van 18 juni 2013 besloten om de APK-erkenning van eiseres per 27 maart 2016 in te trekken, omdat er nog lopende sancties op de erkenning rustten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de RDW verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres en haar gemachtigde hebben vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de RDW.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de toepassing van artikel 87, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat bepaalt dat de RDW een erkenning kan intrekken op verzoek van de erkenninghouder. De rechtbank oordeelde dat de RDW een ongeschreven beleid hanteert waarbij verzoeken tot intrekking van de erkenning pas worden gehonoreerd nadat alle sancties zijn uitgevoerd. Dit beleid is niet gepubliceerd, maar de rechtbank oordeelde dat de RDW voldoende had aangetoond dat dit beleid consistent werd toegepast.

De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de RDW de APK-erkenning terecht pas per 27 maart 2016 heeft ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was en dat de RDW in redelijkheid van zijn vaste gedragslijn had kunnen afwijken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 mei 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/6346

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2014 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, en

[eiser], eiser, gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M.F. van Immerseel,
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder,

gemachtigde: mr. N.T.P. Eshuis.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de erkenning voor de keuringsplaats van eiseres gelegen aan het [adres] (APK-erkenning) met ingang van 27 maart 2016 in te trekken.
Bij besluit van 25 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.G. Frielink.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 87, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), trekt de Dienst Wegverkeer een erkenning in, indien degene aan wie de erkenning is verleend, daarom verzoekt.
Op of omstreeks 1 juni 2013 heeft eiseres haar onderneming - een garagebedrijf inclusief APK-keuringsstation - aan eiser verkocht.
Bij brief van 10 juni 2013 heeft eiseres aan verweerder verzocht om de APK-erkenning per direct in te trekken. Eiser heeft op zijn beurt een aanvraag ingediend voor een APK-erkenning voor deze keuringsplaats aan het [adres].
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 87, eerste lid, van de WVW besloten de APK-erkenning (eerst) per 27 maart 2016 in te trekken. Het verzoek tot vrijwillige beëindiging kan volgens verweerder immers pas definitief worden nadat de op de erkenning rustende sancties zijn uitgevoerd en er geen lopende sancties meer op de erkenning rusten. Op de erkenning van eiseres rust een sanctie tot 27 maart 2016.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder gesteld het beleid te hanteren om verzoeken tot intrekking van de erkenning eerst te honoreren met ingang van de datum waarop alle sancties, die aan de erkenninghouder zijn opgelegd en in rechte vast staan, zijn geëffectueerd. Zulks om te verhoeden dat een erkenninghouder de effectuering van een sanctie tot tijdelijke intrekking van de erkenning kan voorkomen door het eenvoudigweg beëindigen van de erkenning en het daarna opnieuw aanvragen van de erkenning, dan wel een ander natuurlijk of rechtspersoon een erkenning op dezelfde locatie aan te laten vragen. Immers, wanneer een erkenning definitief wordt ingetrokken vervallen alle rechten en plichten van de voormalige erkenninghouder. Aangezien dit zou duiden op misbruik van de regelgeving heeft verweerder als ongeschreven beleid dat een verzoek tot intrekking van de erkenning eerst wordt gehonoreerd zodra alle sancties, die in rechte vaststaan, zijn geëffectueerd.
Verweerder heeft daarnaast gesteld in het verleden noch in het heden per direct een verzoek op grond van artikel 87 WVW te hebben gehonoreerd, indien er een sanctie op de erkenning rust(te). Eisers hebben geen gevallen genoemd waarin verweerder een uitzondering heeft gemaakt op dit beleid. Het enkel noemen van de naam [bedrijf] tijdens de hoorzitting, zonder daarbij verdere gegevens te verstrekken, kan hier geen verandering in brengen. Omdat verweerder niet bekend is met gevallen waarin hij een uitzondering op het beleid heeft gemaakt, kan het beroep van eisers op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel naar zijn mening niet slagen.
4.
In beroep hebben eisers aangevoerd het ongeschreven beleid van verweerder niet te kennen en betwisten dat dit bestaat. De gemachtigde van eisers is er van op de hoogte dat verweerder in het verleden erkenningen op eigen verzoek heeft ingetrokken, ook indien er nog een sanctie liep. Aan verweerder is in dit verband ter hoorzitting de naam [bedrijf] kenbaar gemaakt. Deze dreef in het verleden gedurende vele jaren garage [naam] aan de [adres 2].
Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder het bestaan van het ongeschreven beleid dient aan te tonen. Omdat artikel 87, eerste lid, van de WVW naar de mening van eisers geen ruimte biedt tot weigering van het verzoek tot vrijwillige intrekking van de erkenning, is contact gezocht met verweerder teneinde te vernemen op welke rechtsgrond de weigering berustte. De heer [naam 2], manager backoffice APK, heeft per e-mail van 15 juli 2013 laten weten dat het primaire besluit wel degelijk op artikel 87, eerste lid, van de WVW is gebaseerd. Over enig ongeschreven beleid is daarbij geen opmerking gemaakt. Naar de mening van eisers is dit niet zo vreemd, omdat dergelijk beleid niet aanwezig is. Zou dit er wel zijn, dan heeft eiser een waardeloze onderneming gekocht. Hij kan dan immers gedurende lange tijd geen APK-keuringen uitvoeren.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat indien verweerder op dit punt beleid zou voeren, hij dit beleid kenbaar had moeten maken, opdat een ieder met het beleid rekening kan houden. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, en het beleid verregaande financiële consequenties heeft, menen eisers dat het ongeschreven beleid van verweeder om die reden onverbindend is.
5.
De rechtbank ziet zich ten aanzien van eiser gesteld voor de vraag of hij in zijn beroep kan worden ontvangen.
Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Onbetwist is dat eiser tegen het primaire besluit geen bezwaar heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat dit redelijkerwijs niet aan eiser kan worden verweten. Gelet hierop kan eiser tegen het bestreden besluit geen beroep instellen.
Aan het vorenstaande doet niet af de stelling van eiser dat hij een rechtstreeks belang heeft, nu hij het keuringsstation van eiseres heeft gekocht en hij geen erkenning voor de exploitatie daarvan zal krijgen, zolang de erkenning van eiseres niet is ingetrokken. Eiser heeft immers slechts een afgeleid belang dat is gelegen in een beweerde contractuele relatie met eiseres.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van eiser gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
Ten aanzien van eiseres overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft betwist dat er op haar APK-erkenning tot 27 maart 2016 een sanctie rust. Verweerder heeft zowel in het bestreden besluit, zijn verweerschrift alsmede ter zitting verklaard dat hij ten aanzien van artikel 87, eerste lid, van de WVW een niet op schrift gestelde (vaste) gedragslijn hanteert.
Deze houdt in dat hij verzoeken tot intrekking van een erkenning honoreert met ingang van de datum waarop alle sancties die aan de erkenninghouder zijn opgelegd en in rechte vaststaan, zijn geëffectueerd.
De omstandigheid dat verweerder deze gedragslijn ten tijde van het bestreden besluit niet heeft gepubliceerd in beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat verweerder zich hierop niet zou mogen beroepen.
Wanneer verweerder niet beschikt over vastgesteld en gepubliceerd beleid, dient, zoals eiseres terecht betoogt, het bestaan daarvan in elk afzonderlijk geval wel te worden aangetoond. Er moet voldoende aannemelijk worden gemaakt dat eenduidig deze beleidslijn wordt gehanteerd. Een besluit conform een dergelijke vaste gedragslijn zal dus steeds opnieuw inhoudelijk moeten worden gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan deze motiveringsverplichting. Verweerder heeft bij het bestreden besluit niet volstaan met een algemene verwijzing naar dit ongeschreven beleid, maar heeft uiteengezet hoe hij het verzoek van eiseres heeft getoetst. De betreffende keuze heeft verweerder bovendien gemotiveerd door aan te geven dat er anders misbruik van regelgeving kan plaatsvinden. Voorts heeft verweerder aan de hand van een aantal eerder genomen besluiten aangetoond dat hij al geruime tijd het beleid hanteert om verzoeken tot intrekking van een APK-erkenning eerst te honoreren met ingang van de datum waarop alle sancties die aan de erkenninghouder zijn opgelegd en in rechte vaststaan, zijn geëffectueerd. Eén van de door verweerder overgelegde besluiten, gedateerd 8 juni 2012, is gericht aan [bedrijf]. Uit dit besluit volgt expliciet dat ook ten aanzien van [bedrijf] een besluit is genomen, waarin staat vermeld dat het verzoek tot vrijwillige beëindiging pas definitief kan worden nadat alle sanctie-aanbevelingen zijn behandeld en uitgevoerd. De gemachtigde van eiseres, die in het verleden ook de belangen van [bedrijf] heeft behartigd, zou in die zin dus ook bekend moeten zijn met het besluit van 8 juni 2012 en met verweerders vaste gedragslijn.
De rechtbank acht deze vaste gedragslijn, die inmiddels (alsnog schriftelijk) is vastgelegd in de Bijlage Erkenninghouder RDW (versie 1 januari 2014), onder punt 3.1.3, niet onredelijk en is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres aan de hand van de vaste gedragslijn heeft mogen beoordelen.
Verweerder heeft daarbij voldaan aan het bepaalde in artikel 87, eerste lid, van de WVW. Uit de context van artikel 87, eerste lid, van de WVW, volgt naar het oordeel van de rechtbank immers niet dat verweerder de APK-erkenning desgevraagd per direct dient in te trekken. De wettekst sluit niet uit dat er een termijn aan kan worden verbonden.
Schending van het gelijkheidsbeginsel is aangetoond noch aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin sprake van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid in het geval van eiseres van zijn vaste gedragslijn had behoren af te wijken.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de APK-erkenning van eiseres met toepassing van de vaste gedragslijn terecht eerst per 27 maart 2016 heeft ingetrokken.
Het betreden besluit kan in stand blijven en het beroep van eiseres is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk,
verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van ‘t Laar, voorzitter, en mr. J.F. Frankruijter en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.