ECLI:NL:RBROT:2014:3592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
10/710224-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering benoeming deskundige en horen getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 april 2014 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van de verdachte tegen de weigering van de rechter-commissaris om een deskundige te benoemen en getuige [getuige 3] te horen. De verdachte, die wordt verdacht van verduistering en witwassen, heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen om te beoordelen of getuige [getuige 3] in staat is een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft de beslissing van de rechter-commissaris getoetst aan de hand van de betrokken belangen en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeert dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen, mede gezien de verklaring van de deskundige die [getuige 3] als een persoon met een verstandelijke beperking beschrijft. De rechtbank is van mening dat er voldoende twijfel bestaat over het vermogen van [getuige 3] om vragen zinvol te beantwoorden, en dat het horen van deze getuige niet zal bijdragen aan de waarheidsvinding. De rechtbank verklaart het bezwaar van de verdachte ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/710224-12
Raadkamernummer: 14/420
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het bezwaarschrift van de verdachte

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
raadsman mr. Th.M. Briggeman, kantoorhoudende te Dordrecht.

Procedure

De verdachte heeft op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij fax van 8 november 2013 de rechter-commissaris verzocht om in de onder bovengenoemd parketnummer ingeschreven zaak onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het horen van de navolgende personen als getuigen:
  • [getuige 1];
  • [getuige 2];
  • [getuige 3].
Subsidiair, voor het geval de rechter-commissaris het verzoek om [getuige 3] als getuige te horen afwijst, heeft de verdachte verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen op het terrein van stoornissen als die waaraan [getuige 3] lijdt, teneinde een rapportage uit te brengen over de vraag of [getuige 3] in staat is een getuigenverklaring af te leggen.
De officier van justitie heeft aan de rechter-commissaris zijn zienswijze medegedeeld.
De griffier van de rechter-commissaris heeft de raadsman bij e-mail van 3 december 2013 bericht dat de rechter-commissaris voornemens is het verzoek tot het horen van [getuige 1] deels af te wijzen en het verzoek om [getuige 3] te horen geheel af te wijzen.
De rechter-commissaris heeft de raadsman op 15 januari 2014 gehoord omtrent laatstgenoemd verzoek. Bij die gelegenheid heeft de raadsman het verzoek in die zin gewijzigd dat hij zijn aanvankelijk subsidiaire verzoek om een deskundige te benoemen primair doet en het verzoek om [getuige 3] als getuige te horen subsidiair.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 17 januari 2014 het verzoek toegewezen voor zover het betreft het horen van [getuige 2] als getuige en het horen van [getuige 1] als getuige voor zover het ziet op zijn in het dossier gerelateerde bevindingen ten aanzien van de pintransacties en de berekening van het schadebedrag en dit verzoek voor het overige afgewezen.
Op 30 januari 2014 heeft de verdachte bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaar is op 20 maart 2014 door de raadkamer behandeld. De raadsman en de officier van justitie mr. A.L. Hoekstra zijn gehoord. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

De verdachte is in de onder bovengenoemd parketnummer ingeschreven zaak door de officier van justitie aangemerkt als verdachte van (1) verduistering, gepleegd uit hoofde van haar dienstbetrekking (namelijk als persoonlijk begeleidster van [getuige 3], die in een zorginstelling verblijft), althans diefstal door middel van valse sleutels van onder meer grote sommen geld, toebehorend aan [getuige 3], in de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 januari 2012 en (2) witwassen in de periode van 25 januari 2012 tot en met 15 mei 2012. De verdachte wordt terzake van deze feiten vervolgd.

Standpunt verdachte en standpunt officier van justitie

Het bezwaarschrift richt zich tegen de weigering om [getuige 3] als getuige te horen en op het terrein van stoornissen als die waaraan [getuige 3] lijdt een deskundige te benoemen.
Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van [getuige 3] essentieel is voor de verdachte. De verdachte ontkent een deel van de ten laste gelegde feiten. Zij stelt dat [getuige 3] haar geld had geleend. Ook ontkent zij de pintransacties te hebben gedaan. Uitsluitend door middel van een verhoor van [getuige 3] is vast te stellen of hij haar geld heeft geleend, wat de grootte van deze lening is en voor welke doeleinden en onder welke voorwaarden dat is gebeurd. Ook is de verklaring van [getuige 3] volgens de verdachte essentieel om vast te kunnen stellen of hij zelf in staat is pintransacties te verrichten. De verdachte stelt dat hij daartoe wel in staat is en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Ook meent de verdachte op basis van haar jarenlange begeleiding van [getuige 3], dat hij goed in staat is een verklaring af te leggen, ook bij de rechter-commissaris. De verdediging meent dat het juist aan de hand van een daadwerkelijk verhoor is vast te stellen of [getuige 3] daartoe in staat is.
Voorts is aangevoerd dat de gedragsdeskundige drs.[de deskundige], die op 15 oktober 2013 bij de rechter-commissaris is gehoord, niet voldoende in staat moet worden geacht een oordeel te geven over de vraag of [getuige 3] bij machte is te getuigen. [de deskundige] heeft verklaard dat hij [getuige 3] niet persoonlijk heeft gekend en slechts een signalerende en adviserende rol ten aanzien van de begeleiding van [getuige 3] heeft gehad. [de deskundige] kan dus niet uit eigen waarneming hierover verklaren. Bovendien is hij in loondienst bij [de zorginstelling], de instelling die aangifte tegen de verdachte heeft gedaan en een civiele procedure tegen haar heeft aangespannen. Gelet daarop roept [de deskundige] op zijn minst de schijn van partijdigheid op. Om deze redenen heeft de verdachte verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de rechter-commissaris terecht de voorlichting door [de deskundige] voldoende heeft geacht en naar aanleiding van de verklaring van [de deskundige] terecht heeft geconcludeerd dat een verklaring van [getuige 3] geen bijdrage zal kunnen leveren aan enige in de zaak te nemen beslissing. Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar voor zover het de benoeming van een deskundige betreft.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden. In de bijzondere omstandigheden van dit geval ziet de rechtbank aanleiding om na te gaan of de rechter-commissaris in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen tot haar beslissing omtrent het horen van de deskundige respectievelijk de getuige heeft kunnen komen.
Ten aanzien van het primaire verzoek tot benoeming van een deskundige
De rechter-commissaris heeft het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen en heeft daartoe overwogen dat zij zich voldoende voorgelicht acht door de verklaring van [de deskundige] en het onvoldoende aannemelijk acht dat hij niet onafhankelijk tot zijn bevindingen is gekomen.
De rechtbank heeft, evenals de rechter-commissaris, geen aanleiding om aan te nemen dat [de deskundige] bij het afleggen van genoemde verklaring gehinderd is geweest door enige vooringenomenheid en/of belangenverstrengeling. Evenmin is sprake van schijn van partijdigheid. De enkele omstandigheid dat [de deskundige] in loondienst is bij [de zorginstelling] is daarvoor geen indicatie, reeds nu niet valt in te zien welk belang deze organisatie heeft bij het al dan niet horen van [getuige 3].
[de deskundige] heeft verklaard dat hij als gedragsdeskundige (orthopedagoog) bij [de zorginstelling] betrokken is bij de woonlocatie waar [getuige 3] woonachtig is en bij de begeleiding van [getuige 3]. Hij heeft verklaard dat deze begeleiding niet bestond uit het voeren van gesprekken met [getuige 3] zelf, maar dat hij wel 1 à 2 keer in de week de dagrapportages van alle bewoners leest en de bewoners, waaronder [getuige 3], worden besproken bij het bewonersoverleg dat eens in de zes weken plaatsvindt. Hetgeen [de deskundige] op basis daarvan over [getuige 3] wist, is aan te merken als eigen wetenschap. De stellingname dat [de deskundige] met betrekking tot de vraag of [getuige 3] bij machte is te getuigen niet uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren, wordt dan ook verworpen. Mede nu de rechter-commissaris deze deskundige zelf heeft gehoord, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de beslissing van de rechter-commissaris in redelijkheid geen stand kan houden.
Mede gegeven de omstandigheid dat er een verklaring is van [de deskundige] kan de rechtbank zich voorts vinden in de beslissing van de rechter-commissaris om daarnaast niet ook een deskundige te raadplegen over het vermogen van de getuige om vragen te beantwoorden.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek tot het horen van [getuige 3] als getuige
[de deskundige] heeft verklaard dat [getuige 3] een verstandelijke beperking heeft, autistisch is en in sociaal-emotioneel opzicht functioneert op het niveau van een kind van 5 á 6 jaar. Volgens hem is bij [getuige 3] wel detailwaarneming aanwezig, maar kan hij dit vaak niet in de juiste context plaatsen. Ook is [getuige 3] volgens hem niet in staat verbanden te leggen en is het taalbegrip er bij hem niet. [de deskundige] verwacht dan ook dat [getuige 3] zal zeggen wat (hij denkt dat) anderen willen horen. Gelet op deze omstandigheden betwijfelt [de deskundige] het of een getuigenverhoor, ook als wordt gekozen voor een studioverhoor en sprake is van een kundige bevraging, kans van slagen zal hebben.
Tegen deze achtergrond is voorts het volgende van belang. De verdachte heeft in de verhoren bij de politie een deel van de feiten bekend en een deel daarvan ontkend en heeft daarbij een heel divers beeld geschetst van hetgeen volgens haar heeft plaatsgevonden. Zij heeft onder meer bekend meerdere malen onrechtmatig geld van de bankrekening van [getuige 3] te hebben opgenomen dan wel via internetbankieren te hebben overgeboekt naar haar eigen rekening en met de bankpas van [getuige 3] onrechtmatig onder andere levensmiddelen en andere goederen voor haarzelf te hebben gekocht. De verdenkingen zien onder andere op een groot aantal opnames, overboekingen en betalingen, die zijn gedaan in een periode van bijna 4 jaar. De verdachte heeft specifiek verklaard bij welke van die transacties zij zich geld van [getuige 3] heeft toegeëigend en bij welke niet. Ook heeft zij verklaard of [getuige 3] bij die specifieke transacties al dan niet aanwezig was en of deze zonder of met zijn medeweten zijn gedaan. Onder meer heeft zij verklaard over betalingen voor haar eigen boodschappen en benzine voor haar auto, die zij in zijn aanwezigheid zou hebben gedaan, maar zonder dat hij wist dat zij daarvoor zijn pinpas gebruikte. Verder heeft zij met betrekking tot een overboeking van € 18.000,= op 10 november 2010 verklaard dat zij aan [getuige 3] had gevraagd of zij geld van hem mocht lenen, dat hij haar toen had gevraagd waarvoor dat was en dat hij daar nadien nooit meer op is teruggekomen.
De verdenkingen zien op een geruime periode en de verklaringen van de verdachte hierover zijn blijkens het voorgaande zodanig specifiek en gedetailleerd dat, wil het getuigenverhoor enig bewijs hierover kunnen opleveren (in belastende dan wel ontlastende zin), de aan [getuige 3] te stellen vragen naar verwachting eveneens specifiek en gedetailleerd zullen moeten zijn, doch ook in de context van de verdenkingen dienen te worden geplaatst. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat reeds geruime tijd is verstreken en daardoor de herinnering aan deze gebeurtenissen in behoorlijke mate kan zijn vervaagd.
De rechtbank ziet het belang van de verdediging om met betrekking tot hetgeen de verdachte ontkent ontlastend bewijs naar voren te kunnen brengen. Als de hiervoor genoemde omstandigheden evenwel samen worden beschouwd, acht de rechtbank zoveel twijfel aanwezig over het vermogen van [getuige 3] - gezien zijn beperkingen - om als getuige vragen zinvol te beantwoorden, dat deze daar ook niet mee moet worden belast. De rechtbank is er, met [de deskundige], ook niet van overtuigd dat aan voornoemde twijfel voldoende het hoofd kan worden geboden met het bijvoorbeeld ‘mee laten lopen’ van een deskundige tijdens het verhoor in een studiosetting, zoals ter zitting besproken.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen beslissen om deze getuige af te wijzen, zodat deze beslissing ook op dit punt in stand dient te blijven.
Het bezwaar wordt ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en T. Lamers-Wilbers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.