In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had op 29 mei 2013 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelt dat in het bezwaarschrift van eiser onmiskenbaar een verzoek tot openbaarmaking besloten ligt. De rechtbank constateert dat verweerder niet tijdig op dit verzoek heeft beslist, wat in strijd is met de Wob. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit en verzocht de rechtbank om de verschuldigde dwangsom vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen vier weken na ontvangst van het verzoek had moeten beslissen en dat de beslissing op bezwaar van 12 september 2013 niet kan doorgaan als een besluit op het verzoek om openbaarmaking. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximum van € 1.260,- en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, die bestaan uit reiskosten van € 4,67. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.