ECLI:NL:RBROT:2014:3503

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_06517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en verhaal van onderzoekskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Hellevoetsluis, en het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis. Eiser is met onmiddellijke ingang geschorst en later ongevraagd ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige gedragingen, waaronder het doen van aankopen met gemeenschapsgeld zonder organisatiebelang, het opstellen van valse facturen en het niet naleven van interne procedures. Eiser heeft tegen de besluiten van de gemeente bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de disciplinaire straf van ontslag gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente de kosten van het onderzoek door Deloitte niet volledig op eiser kan verhalen, en heeft het bedrag dat eiser moet vergoeden vastgesteld op € 3.000,-. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de onderzoekskosten, en de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 13/6517

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. A.E. Schat,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2013 (primair besluit 1) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang geschorst, zijn bezoldiging gedurende de periode van schorsing geheel ingehouden alsmede hem de toegang tot en verblijf in de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen van de gemeente Hellevoetsluis ontzegd.
Bij besluit van 8 mei 2013 (primair besluit 2) heeft verweerder – voor zover van belang – aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk en ongevraagd ontslag met ingang van 9 mei 2013 opgelegd en een bedrag van € 30.000,- aan onderzoekskosten van eiser gevorderd.
Bij besluit van 3 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen primair besluit 1 en 2 deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door J.C. Simons, gemeentesecretaris.

Overwegingen

1.
Eiser is werkzaam geweest bij de gemeente Hellevoetsluis achtereenvolgens als [functie] en laatstelijk als [functie].
1.1
Bij brief van 21 december 2012 heeft verweerder eiser – onder meer – meegedeeld dat er onduidelijkheden zijn ontstaan omtrent de aanschaf en verantwoording van goederen, waarbij eiser rechtstreeks is betrokken en dat verweerder daar nader onderzoek naar zal doen.
1.2
Verweerder heeft aan Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (Deloitte) opdracht verstrekt dit onderzoek te verrichten. Deloitte heeft verweerder op 12 maart 2013 gerapporteerd.
2.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder – onder handhaving van primair
besluit 1 en gedeeltelijke herroeping van primair besluit 2 en voor zover van belang –
ten grondslag gelegd dat uit het rapport van Deloitte volgt dat sprake is van zeer ernstig en omvangrijk plichtsverzuim, dat eiser volledig wordt toegerekend. Dit plichtsverzuim bestaat in elk geval uit de volgende elementen:
1.
het gedurende langere tijd doen aan aankopen met gemeenschapsgeld zonder dat voor die aankopen een aanwijsbaar organisatiebelang aanwezig was;
2.
het in strijd met de regels en onder valse voorwendselen mee naar huis nemen en thuis laten van eigendommen van de gemeente;
3.
het doen opstellen van een valse factuur;
4.
het in strijd met de waarheid invoeren en accorderen van facturen;
5.
het in strijd met het toegekende mandaat aangaan van financiële verplichtingen;
6.
het in strijd met het beloningsbeleid aanschaffen en uitgeven van VVV- cadeaubonnen;
7.
het zeer slordig omgaan met aangekochte goederen, zodanig dat een groot deel ervan zoek is waarvoor eiser verantwoordelijk wordt gehouden.
Eiser heeft verzuimd zorg te dragen voor een registratiesysteem en voor het deugdelijk gebruik ervan, alsmede voor het deugdelijke gebruik van bruikleenovereenkomsten. Eiser lijkt niet in te zien dat binnen de gemeente een sluitende registratie en een sluiten toezicht dient te bestaan omtrent de aanschaf en het gebruik van met gemeentelijke middelen aangeschafte goederen.
Gelet op de aard en ernst van deze gedragingen, waarmee eiser het vertrouwen in hem als hoofd Facilitaire Zaken heeft beschaamd, in samenhang bezien met het feit dat eiser gedurende langere tijd persoonlijk voordeel heeft genoten van het plichtsverzuim alsmede gelet op het feit dat verweerder vanwege eisers handelwijze genoodzaakt was om door een externe deskundige onderzoek te laten doen, vormt het geconstateerde plichtsverzuim aanleiding voor het opleggen van de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag, aldus verweerder.
Daarnaast herroept verweerder primair besluit 2 in zoverre dat verweerder geen € 30.000, maar € 9.000,- aan onderzoekskosten van eiser vordert op grond van artikel 15:1:12, eerste lid, van het Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007 (ARGH).
3.
Eisers betoog dat de disciplinaire straf van ontslag hem ten onrechte is opgelegd omdat verweerder het verweten plichtsverzuim onvoldoende aannemelijk zou hebben gemaakt, faalt.
3.1
Op grond van artikel 16:1:1 van het ARGH – voor zover van belang – kan de ambtenaar die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 8:13 van het ARGH kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen in het rapport van Deloitte voldoende feitelijke grondslag opleveren voor de door verweerder gestelde gedragingen van eiser, welke door eiser op zich niet worden betwist, en acht de hiervoor onder alinea 2 als
1, 3 en 5 vermelde gedragingen hem zodanig verwijtbaar dat daaruit reeds volgt dat eiser zich aan ernstig plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
Gedraging 1 is eiser met name verwijtbaar nu vast is komen te staan dat hij het zicht op de aankopen in de in geding zijnde onderzoeksperiode is kwijtgeraakt, waarbij meespeelt dat eiser apparatuur mee naar huis heeft genomen zonder dat daartoe een concrete aanleiding was (gedraging 7). Ten aanzien van gedraging 3 acht de rechtbank van belang dat het, in het geval van de factuur met betrekking tot het ‘Dagdeel technische ondersteuning [eiser]’, eiser zelf is geweest die de leverancier ertoe aan heeft gezet een factuur op te stellen op een manier waarop de aanschaf van een Apple MacBook buiten de administratie zou blijven. Dit is een gedraging die niet past bij een ambtenaar met een positie en functie zoals eiser die heeft bekleed. Eiser wist en behoorde te weten dat deze gedraging niet door de beugel kon en had zich daar verre van dienen te houden. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat eiser financiële verplichtingen is aangegaan in strijd met het hem toegekende mandaat. De financiële verplichting die is verbonden met de aanschaf van de SAN/Bladeservers overstijgt het eiser toegekende mandaat. Uit het splitsen van de aanschaffingen volgt voor de rechtbank dat eiser iedere aanschaf op zich beschouwd binnen zijn mandaat wilde houden. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij een andere, goede, reden had voor het splitsen van de aanschaffingen.
3.3
Nu eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim is verweerder bevoegd een disciplinaire straf op te leggen.
4.
Eisers betoog dat de sanctie van strafontslag niet evenredig is aan de ernst van de door hem gepleegde gedragingen, faalt.
4.1
De rechtbank acht het strafontslag evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Eiser was bekend met de organisatie en de interne procedures. Desondanks heeft hij valse facturen opgemaakt, is hij het overzicht kwijtgeraakt op aangeschafte goederen en heeft hij zijn mandaat overschreden. Eiser had gelet op zijn functie juist deze procedures moeten bewaken; hij vervulde in dat opzicht ook een voorbeeldfunctie. Dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de eindcontrole en dat eiser, naar hij stelt, altijd een goede intentie heeft gehad, ontslaat eiser niet van zijn verantwoordelijkheid. Dat eiser heeft meegewerkt aan het onderzoek, maakt de straf evenmin onevenredig. Als goed handelend ambtenaar was eiser gehouden mee te werken aan het onderzoek.
In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, heeft eiser op verschillende momenten zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen, te meer eiser zelf stelt dat hij zelf zou hebben aangegeven dat er zaken niet klopten. Overigens, ook als eiser niet zou hebben aangegeven dat er zaken niet klopten, dan brengt zijn functie mee dat hij zelf en direct had moeten beseffen dat voormelde gedragingen 1, 3 en 5 plichtsverzuim vormen. Eiser heeft ook daarna voortdurend de mogelijkheid gehad zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen. Mede gelet op zijn functie was daarvoor niet vereist dat verweerder eiser daartoe eerst in gebreke stelde.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn standpunt dat het strafontslag niet evenredig zou zijn omdat verweerder tijdens het feitenonderzoek niets zou hebben gedaan met de antwoorden van eiser; het onderzoek is voldoende zorgvuldig verricht en verweerder heeft eiser in staat gesteld daarop zijn zienswijze te geven. Daarbij komt dat eiser – zoals hij ter zitting heeft verklaard – er in overleg met zijn raadsvrouw bewust voor heeft gekozen niet op de hoorzitting te verschijnen.
5.
Eisers betoog dat verweerder ten onrechte de kosten van het onderzoek ten bedrage van thans € 9.000,- van hem vordert, slaagt.
5.1
Op grond van artikel 15:1:12 van het ARGH kan een ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten. De toelichting bij dit artikel luidt als volgt:
“Dit artikel opent de mogelijkheid om door de gemeente geleden schade op de schuldige of nalatige ambtenaar te verhalen. Bij elk schadegeval zal daarover door het college een beslissing moeten worden genomen, met name over de vraag of de schuld of nalatigheid van de ambtenaar van dien aard is dat zij geheel op hem kan worden verhaald of dat met een gedeeltelijke schadevergoeding kan worden volstaan. Overigens moet men natuurlijk niet voor elk wissewasje naar dit artikel grijpen. In elke organisatie komen 'bedrijfsongevalletjes' voor die inherent zijn aan menselijk handelen. Deze zijn meestal wel aan iemand toe te rekenen, maar de woorden 'schuld' en 'nalatigheid' wijzen er toch wel op dat het moet gaan om zaken waarover men de ambtenaar echt een verwijt kan maken.”
5.2
Verweerder heeft in redelijkheid tot het onderzoek door een onafhankelijk extern bureau als Deloitte kunnen komen, aangezien hij aannemelijk heeft kunnen achten dat met een eigen onderzoek onvoldoende afstand zou kunnen worden bewaard. Nu verweerder eiser terecht het verwijt heeft gemaakt dat zijn gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim en dit het strafontslag rechtvaardigt, is daarmee gegeven het causaal verband tussen de verwijtbare gedragingen en de gemaakte kosten om die gedragingen vast te stellen, en is verweerder bevoegd deze kosten op eiser te verhalen.
5.3.
Het bestreden besluit maakt evenwel niet inzichtelijk dat verweerder in redelijkheid een bedrag van € 9.000,- kan verhalen op eiser. Mede gelet op het bepaalde in de toelichting bij artikel 15:1:12 van het ARGH kan een gedeelte van de kosten niet op eiser worden verhaald. Naar verweerder zelf stelt heeft hij uit het onderzoek lering getrokken ten aanzien van het functioneren van zijn organisatie. De rechtbank stelt verder vast dat het door Deloitte verrichte onderzoek niet meer dan een feitenonderzoek betreft en dit niet de hoogte van de door Deloitte in rekening gebrachte kosten van € 50.000,- (exclusief BTW) rechtvaardigt. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.
Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zelf in de zaak te voorzien, vernietigt het bestreden besluit wat betreft het punt van de onderzoekskosten en stelt deze, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen onder 5.1.-5.3., in redelijkheid vast op € 3.000,-.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.461,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre dat het bedrag aan door verweerder van eiser terug te vorderen onderzoekskosten wordt vastgesteld op € 3.000,-,
  • bepaalt dat deze uitspraak voor dat deel van het vernietigde besluit in de plaats komt,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.461,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, voorzitter, mr. M.C. Woudstra en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.