ECLI:NL:RBROT:2014:3480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_05137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering openbaarmaking documenten verkeersovertreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Veiligheid en Justitie, Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Eiser had een sanctie van € 105,- opgelegd gekregen vanwege een verkeersovertreding op 4 december 2012. Eiser heeft op 10 januari 2013 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten die verband houden met de opgelegde boete. Verweerder heeft op 1 februari 2013 een besluit genomen op dit verzoek, maar eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door verweerder op 1 juli 2013 kennelijk ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de wijze van handelen van de gemachtigde van eiser niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet gehouden was om de gevraagde documenten te verstrekken, omdat deze documenten niet in zijn bezit waren en eerder aan de gemachtigde van eiser waren verzonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het belang van de openbaarheid van de gevraagde documenten niet opweegt tegen de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder in verzuim is geweest en dat hij recht heeft op een dwangsom, maar ook deze argumenten zijn door de rechtbank verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 mei 2014, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/5137

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. H.P. Olthof,
en
de minister van Veiligheid en Justitie, Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), verweerder,
gemachtigden: mr. H.O. Nieuwpoort, mr. drs. J.C. Menken.

Procesverloop

Bij beschikking met Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)-nummer [nummer] is aan eiser een sanctie van € 105,- opgelegd vanwege een verkeersovertreding op 4 december 2012.
Eiser heeft bij brief van 10 januari 2013 bij verweerder (naast het instellen van administratief beroep tegen de opgelegde sanctie) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van diverse documenten die zien op de sanctie (Wob-verzoek).
Bij besluit van 1 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en met verwijzing naar artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangegeven geen dwangsom verschuldigd te zijn.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1 Bij brief van 10 januari 2013 heeft eiser verweerder verzocht om de volgende (samengevat weergegeven) informatie met betrekking tot de verkeersovertreding met CJIB-nummer [nummer] aan hem te verstrekken:
- het brondocument;
- een op ambtseed opgemaakt en op een proces-verbaal gelijkend document, waaruit ondubbelzinnig blijkt hoe de vermeende overtreding is waargenomen;
- het overzicht zaakgegevens Mulder;
- een schriftelijke opgave van de namen en verbalisantennummers, althans personeelsnummers van de betrokken verbalisanten en andere betrokken personen, danwel documenten waaruit dezelfde informatie blijkt;
- de akten van beëdiging en aanstelling van de verbalisant die het hiervoor genoemde document met betrekking tot de vermeende overtreding heeft opgemaakt;
- documenten met betrekking tot de gebruikte meetapparatuur en de ijking daarvan;
- indien de overtreding is waargenomen vanuit een motorvoertuig, de exacte locatie van dit voertuig, het kenteken en de datum van de APK-keuring;
- de foto of video van de overtreding;
- logfile bij de gemaakte foto uit de radarapparatuur;
- de radarverzamelstaat;
- het mandaatbesluit en mandaatregister waaruit de beslissingsbevoegdheid van de behandelaar blijkt;
- het CJIB zaakoverzicht;
- alle documenten waaruit blijkt hoe de bij de voor de verkeersovertreding opgelegde boete in rekening gebrachte administratiekosten tot stand zijn gekomen en waaruit blijkt dat de oplegging van deze administratiekosten kostendekkend is.
2.1. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘document’ verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
2.2. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.3. Op grond van artikel 4 van de Wob wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
2.4. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
3.1. Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek van eiser toegewezen, voor zover de verzochte documenten in zijn bezit zijn, en hem een zaakoverzicht verstrekt. Onder verwijzing naar zijn brief van 21 december 2012 gaat verweerder ervan uit dat de gemachtigde van eiser ermee bekend is dat documenten zoals ijkrapporten en aktes van beëdiging en aanstelling van verbalisanten zich niet bij verweerder, maar bij de betreffende opsporingsinstantie bevinden en dat eiser zijn verzoek aan de betreffende instantie dient te richten. Dit geldt onverkort voor het verzoek van eiser om informatie omtrent de administratiekosten. In dat kader wijst verweerder op zijn brief van 10 december 2012 naar aanleiding van andere Wob verzoeken van de gemachtigde van eiser die door verweerder aan het CJIB zijn doorgestuurd en waarin de gemachtigde uitgebreid is geïnformeerd over de wijze waarop de administratiekosten worden berekend en waarom het bedrag kostendekkend is.
3.2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij niet gehouden was het verzoek aan de opsporingsinstantie door te zenden, omdat de gemachtigde van eiser heel goed weet over welke documenten verweerder wel en niet beschikt. Verweerder wijst er voorts op dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) uit de Wob geen vergaringsplicht kan worden afgeleid. Verweerder merkt op dat hij bij de beoordeling van de juistheid van de opgelegde boete doorgaans volstaat met het zaakoverzicht. Bij verweerder bestaat geen specifiek document waaruit blijkt welke behandelaar een specifiek verzoek of dossier in behandeling heeft genomen, dan wel waaruit de naam, dan wel initialen van deze behandelaar blijken. De directeur/hoofdofficier van justitie CVOM heeft (onder)mandaat verleend aan medewerkers van de afdeling Mulder van de CVOM voor het beslissen op en in behandeling nemen van (administratief) beroepschriften in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en verzoeken in het kader van de Wob. Dit (onder)mandaat is al eerder openbaar gemaakt en aan de gemachtigde van eiser verzonden. Verweerder vult de motivering van het primaire besluit in zoverre aan. Verweerder ziet onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob af van openbaarmaking van de bij het mandaatbesluit behorende bijlage die een lijst met namen bevat van medewerkers vallende onder het (onder)mandaat. Verweerder verwijst naar de brieven van 15 mei 2013, 31 mei 2013 en 6 juni 2013 waarin de gemachtigde van eiser dit met betrekking tot de naam van de behandelaar van een dossier ook al is meegedeeld.
3.3. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van eiser misbruik maakt van procesrecht, door de verzoeken op grond van de Wob enkel aan te grijpen om dwangsommen te incasseren en een vergoeding van proceskosten te verkrijgen. Deze verzoeken kosten verweerder veel tijd en geld. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
4.
Eiser stelt in beroep dat verweerder ten onrechte het bezwaar heeft afgedaan als kennelijk ongegrond. Verweerder is naar de mening van eiser te lichtzinnig omgegaan met de hoorplicht. Eiser meent dat verweerder over de door hem verzochte documenten aangaande de vermeende verkeersovertreding en de daarbij betrokken (opsporings)ambtenaren dient te beschikken vanwege de plicht om in een bezwaarprocedure tegen een opgelegde bestuurlijke boete het besluit volledig te heroverwegen. Indien deze documenten niet bij verweerder in bezit zijn, dient verweerder deze documenten te vergaren. Eiser wijst er op dat verweerder gehouden is uitvoering te geven aan artikel 4 van de Wob. Eiser meent verder dat ambtenaren ook geïdentificeerd kunnen worden met personeelsnummers en initialen, die als los gegeven in het geheel niet naar de persoon van de ambtenaar te herleiden zijn en derhalve niet strijden met de persoonlijke levenssfeer, zodat deze informatie kan worden verstrekt. Eiser meent ten slotte dat verweerder in verzuim is geweest en verzoekt de rechtbank een beslissing te nemen inzake de verbeurde dwangsom en de hoogte hiervan. Van misbruik van procesrecht is naar de mening van eiser geen sprake.
5.
De rechtbank zal allereerst de vraag beoordelen of het beroep van eiser vanwege misbruik van (proces)recht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.
De rechtbank overweegt dat de wijze van handelen van de gemachtigde van eiser, zoals door verweerder omschreven, niet tot het oordeel kan leiden dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Een dergelijk rechterlijk oordeel kan worden gegeven in het uitzonderlijke geval waarin kennelijk onredelijk gebruik wordt gemaakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat evident is dat het instellen van een rechtsmiddel kansloos is. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. Eiser heeft een verzoek op grond van de Wob gedaan waarop verweerder een beslissing heeft genomen en waartegen op inhoudelijke gronden bezwaar is gemaakt en vervolgens beroep is ingesteld.
7.
Ook de stelling van verweerder dat de gemachtigde van eiser de verzoeken op grond van de Wob alleen aangrijpt om een dwangsom te incasseren en een vergoeding voor de proceskosten te verkrijgen, die volgens afspraken met eiser aan de gemachtigde toekomt, leidt niet tot het oordeel dat in dit beroep misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen. De laagdrempeligheid van het bestuursrecht dient steeds het uitgangspunt te zijn en misbruik kan slechts bij uitzondering worden aangenomen. De rechtbank concludeert dan ook dat, op basis van de enkele stelling van verweerder dat de gemachtigde van eiser vaker verzoeken op grond van de Wob heeft ingediend met de enkele reden om een vergoeding te verkrijgen, niet mag worden aangenomen dat eiser op een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden om een verzoek op grond van de Wob in te dienen en daarover vervolgens te procederen.
8.
Tussen partijen is voorts (inhoudelijk) in geschil of verweerder de door eiser gevraagde stukken, die verband houden met de voor een verkeersovertreding opgelegde boete met CJIB-nummer [nummer], aan eiser had kunnen en moeten verstrekken.
9.
De rechtbank stelt vast dat zowel het mandaatbesluit als de documenten waaruit blijkt hoe de bij de voor de verkeersovertreding opgelegde boete in rekening gebrachte administratiekosten tot stand zijn gekomen reeds openbaar zijn en eerder aan de gemachtigde van eiser zijn verzonden, zodat de Wob toepassing mist en verweerder niet gehouden was die informatie nogmaals te verstrekken. Met betrekking tot de weigering van openbaarmaking van de bij het mandaatbesluit behorende bijlage die een lijst met namen bevat van medewerkers vallend onder het (onder)mandaat is de rechtbank met verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3114, van oordeel dat het belang van openbaarheid van deze gegevens niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren. Het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor de weigering van openbaarmaking van de (naam dan wel andere kenmerken van de) behandelaar van een dossier.
10.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder de overige gevraagde documenten niet openbaar heeft gemaakt en deze alsnog dient te verstrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde informatie niet in een onder hem berustend document is neergelegd en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan degene die om deze informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6023. De rechtbank acht de stelling van verweerder dat hij niet over deze documenten beschikt niet ongeloofwaardig. Verweerder heeft hierbij nog opgemerkt dat hij in beginsel voor zijn beoordeling van een bezwaar tegen een beschikking van het CJIB ter zake een verkeersovertreding niet over de door eiser genoemde documenten behoeft te beschikken. De rechtbank is voorts van oordeel dat de enkele stelling van eiser dat verweerder over andere documenten dient te beschikken, geen reden geeft aannemelijk te achten dat deze documenten toch onder verweerder berusten.
De rechtbank wijst voorts naar vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2102) waaruit volgt dat de Wob alleen recht op informatie geeft voor zover deze is neergelegd in documenten en verweerder niet verplicht tot het vergaren van informatie dan wel het bewerken of opstellen van documenten die niet onder hem berusten. Overigens heeft verweerder de gemachtigde van eiser reeds bij brieven van 21 december 2012 en 10 december 2012 meegedeeld tot welke instantie hij zich met betrekking tot bepaalde documenten, zoals ijkrapporten en aktes van de beëdiging van verbalisanten, moet richten, zodat verweerder in dit geval evenmin verplicht was het verzoek van eiser in zoverre op grond van artikel 4 van de Wob door te zenden.
12.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
13.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Anders dan eiser heeft betoogd is naar het oordeel van de rechtbank aan dit criterium voldaan. Op basis van het gestelde in het bezwaarschrift heeft verweerder mogen afzien van het horen van eiser alvorens hij op het bezwaar van eiser heeft beslist. Het betoog van eiser dat hij had moeten worden gehoord in de bezwaarfase faalt dan ook.
14.
Gezien artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft verweerder voorts terecht beslist geen dwangsom, als bedoeld in het eerste lid van die bepaling, aan eiser verschuldigd te zijn. Het betoog van eiser dat verweerder aan hem een dwangsom verschuldigd is, slaagt dan ook evenmin.
15.
Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
16.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, voorzitter, en mrs. L.E.M. Wilbers-Taselaar en R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
griffier, voorzitter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.