ECLI:NL:RBROT:2014:3311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
C-10-392967 - HA ZA 12-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over aansprakelijkheid bij wegvervoer van sigaretten met toepassing van CMR en Brussel I-Vo

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap gevestigd in Zevenaar (hierna: [eiseres]) en twee vennootschappen, DHL Exel Supply Chain Limited en Exel Europe Limited, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding naar aanleiding van de diefstal van een zending sigaretten die door [eiseres] was vervoerd van Boncourt, Zwitserland, naar Rotterdam in september 2011. De zending, bestaande uit 960 dozen sigaretten met een totaal gewicht van 14.295,30 kg, werd tijdens het vervoer ontvreemd. [eiseres] stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de schade, omdat de diefstal het gevolg was van omstandigheden die zij niet kon vermijden. In reconventie vorderen DHL en Exel schadevergoeding van [eiseres], stellende dat zij aansprakelijk is voor de niet-aflevering van de zending.

De rechtbank heeft in deze zaak te maken met vragen van internationale rechtsbevoegdheid en de toepassing van de CMR (Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg) en de Brussel I-Verordening. DHL en Exel hebben een incident tot aanhouding van de procedure ingediend, omdat er een procedure aanhangig was in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot dezelfde zending. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van litispendentie, maar dat er wel samenhangende vorderingen zijn. De rechtbank heeft de vorderingen in het incident afgewezen en de proceskosten aan DHL en Exel opgelegd. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast voor de hoofdzaak, die op 11 juni 2014 zal plaatsvinden.

Uitspraak

vonnis
IPR. Wegvervoer. Samenloop CMR en Brussel I-Vo. Geen litispendentie wel samenhangende vorderingen.
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/392967 / HA ZA 12-13
Vonnis van 30 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Zevenaar,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
DHL EXEL SUPPLY CHAIN LIMITED,
gevestigd te Bedford, Verenigd Koninkrijk,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
EXEL EUROPE LIMITED,
gevestigd te Milton Keynes, Verenigd Koninkrijk,
gedaagden,
eiseressen in reconventie,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en DHL en Exel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt.
1.2.
Bij dagvaarding van 27 september 2011, waaraan gehecht een productie, heeft [eiseres] DHL en Exel voor deze rechtbank gedagvaard.
DHL en Exel hebben een Conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie genomen en daarbij 27 producties in het geding gebracht.
Bij tussenvonnis van 11 september 2013 is een comparitie van partijen gelast op 4 december 2013.
1.3.
Kort voor de comparitie van partijen deelden DHL en Exel mede dat zij een incident tot aanhouding van de procedure wensten te openen wegens een of meer samenhangende vorderingen die eerder bij de rechter in het Verenigd Koninkrijk aanhangig waren gemaakt.
1.4.
Na schriftelijk overleg met partijen heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van zodanige conclusie door DHL en Exel.
DHL en Exel hebben een Incidentele conclusie tot aanhouding genomen en daarbij twee producties in het geding gebracht.
[eiseres] heeft een Conclusie van antwoord m.b.t. het door gedaagden voorgedragen verzoek om aanhouding genomen.
1.5.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd.

2.De vorderingen

2.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis voor recht zal verklaren dat DHL en/of Exel in een vordering tot schadevergoeding jegens [eiseres] niet-ontvankelijk zijn, althans dat [eiseres] niet, subsidiair beperkt, aansprakelijk is jegens DHL en/of Exel ter zake van transportschade op een zending van 960 dozen sigaretten met een gewicht van 14.295,30 kg vervoerd van Boncourt, Zwitserland, naar Rotterdam in of omstreeks september 2011.
2.2.
Daartoe stelt [eiseres] – samengevat weergegeven – het volgende.
2.2.1.
[eiseres] heeft de zending sigaretten op of omstreeks 2 september 2011 ten vervoer over de weg in ontvangst genomen. Voor het vervoer is de bij de dagvaarding gevoegde vrachtbrief opgesteld. Op het vervoer is de CMR van toepassing.
2.2.2.
Op of omstreeks 3 september 2011 is de zending tijdens een gewapende overval ontvreemd. [eiseres] is voor de schade wegens die diefstal niet aansprakelijk omdat deze een gevolg is van omstandigheden die zij niet heeft kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderden.
2.2.3.
Indien [eiseres] aansprakelijk is voor de diefstalschade, dan is haar aansprakelijkheid beperkt op basis van artikel 23 en 25 CMR.
2.3.
In reconventie vorderen DHL en Exel dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [eiseres] zal veroordelen om aan schade te vergoeden een bedrag van € 107.009,-, een bedrag van € 2.280.924,32 of een schadebedrag op te maken bij staat en de bedragen € 6.422,- en € 41.519,84, met nevenvorderingen.
2.4.
Daartoe stellen DHL en Exel – samengevat weergegeven – het volgende.
2.4.1.
Exel heeft (als afzender) de opdracht tot het onderhavige vervoer aan [eiseres] gegeven in het kader van een vaste vervoersrelatie tussen Exel en [eiseres]. Exel had het vervoer aangenomen van British American Tobacco (Supply Chain WE) Limited. DHL heeft niets met het onderhavige vervoer te maken.
2.4.2.
[eiseres] heeft de zending sigaretten niet ter bestemming afgeleverd en geen feiten of omstandigheden aangevoerd die haar van aansprakelijkheid ontheffen, zodat zij aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de niet-aflevering. Bij onderzoek naar de verdwijning van de zending is de conclusie getrokken dat ernstig wordt getwijfeld aan de integriteit of betrouwbaarheid van de door [eiseres] ingezette [persoon 1] “te meer [omdat] [persoon 1] al vaker vanuit zijn functie van (inter)nationaal chauffeur het ‘slachtoffer’ van ladingdiefstal is geweest” en de door deze over de verdwijning van de zending sigaretten afgelegde verklaringen. [persoon 1] was betrokken bij de diefstal, zodat hem opzet of schuld als bedoeld in artikel 29 CMR te verwijten valt, welke aan [eiseres] kan worden toegerekend. Daarom is [eiseres] onbeperkt aansprakelijk voor de schade ten gevolge van de diefstal.
2.4.3.
De schade wegens het verlies van de zending sigaretten, afgezien van belastingen, accijnzen en heffingen, bedraagt ten minste € 107.009,-. Aan belastingen, heffingen en accijnzen heeft de belastingdienst al een bedrag van € 2.280.924,32 opgelegd, maar dat schadebedrag kan nog wijzigen. Onderzoek naar de diefstal, de schade en aansprakelijkheid heeft Exel € 41.519,84 aan expertisekosten en € 6.422,- aan advocaatkosten gekost.
2.5.
In hun Incidentele conclusie tot aanhouding concluderen DHL en Exel dat de rechtbank de zaak dient aan te houden totdat de rechter in het Verenigd Koninkrijk bij onherroepelijke uitspraak zal hebben beslist primair over de aansprakelijkheid, subsidiair over de bevoegdheid van de Engelse rechter ten aanzien van de aansprakelijkheid van [eiseres] of H. [eiseres] Transport Company Nederland B.V. ten opzichte van British American Tobacco (Supply Chain WE) Limited, British American Tobacco Switzerland S.A. of British American Tobacco (UK and Export) Limited (hierna tezamen: Batco), met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van het incident.
2.6.
Daartoe voeren DHL en Exel – samengevat weergegeven – het volgende aan.
2.6.1.
Batco heeft op 8, dan wel 12 september 2011, derhalve eerder dan [eiseres] de onderhavige vorderingen aanhangig maakte, een vordering tot schadevergoeding tegen [eiseres], Exel en een of meer anderen aanhangig gemaakt bij de bevoegde rechter in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot hetzelfde onderwerp als de onderhavige, namelijk de niet-aflevering van de zending sigaretten vervoerd door [eiseres].
2.6.2.
Derhalve dient de later geadieerde rechter in Nederland de zaak aan te houden totdat de rechter in het Verenigd Koninkrijk bij onherroepelijke uitspraak zal hebben beslist, althans zal hebben beslist over zijn bevoegdheid ten aanzien van de vordering tegen [eiseres].
2.6.3.
Bij beslissing van 30 oktober 2013 heeft de Court of Appeal, met vernietiging van de beslissing van de High Court of Justice, Commercial Court van 23 maart 2012, de Engelse rechter bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van Batco tegen [eiseres].
2.7.
[eiseres] voert tegen de vorderingen in incident de volgende verweren aan.
2.7.1.
DHL en Exel hadden een vordering tot aanhouding moeten instellen vóór of gelijktijdig met het nemen van de conclusie van antwoord. Dat hebben zij niet gedaan; zij hebben eerst een conclusie van antwoord en eis in reconventie genomen. Daardoor zijn zij niet-ontvankelijk in hun vordering tot aanhouding.
2.7.2.
De rechter in het Verenigd Koninkrijk is niet bevoegd tot kennisneming van de vordering van Batco tegen [eiseres], omdat niet aan de vereisten van artikel 31 lid 1 CMR is voldaan. De beslissing van de High Court of Justice was daarom juist; [eiseres] is doende beroep in te stellen tegen de beslissing van de Court of Appeal van 30 oktober 2013.
2.7.3.
Bij de rechter in het Verenigd Koninkrijk is geen procedure aanhangig tussen DHL en Exel enerzijds en [eiseres] anderzijds, maar slechts een procedure tussen Batco als eiser en [eiseres] en Exel als verweerders, zodat de onderlinge verhouding tussen [eiseres] enerzijds en DHL en Exel anderzijds niet bij de rechter in het Verenigd Koninkrijk voorligt. Die onderlinge verhouding ligt wel ter beoordeling voor in de onderhavige procedure.
2.7.4.
DHL en Exel hebben door een uitgebreide conclusie van antwoord en eis in reconventie te nemen kenbaar gemaakt dat zij het nuttig en nodig vinden dat de zaak in Nederland wordt uitgeprocedeerd.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank behandelt eerst de vorderingen in het incident.
3.2.
Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat het niet van een efficiënte procesvoering getuigt dat DHL en Exel pas na het nemen van hun conclusie van antwoord en eis in reconventie en nadat de rechtbank bij tussenvonnis een comparitie van partijen had gelast, het incident tot aanhouding openden. Echter, het incident tot aanhouding vormt niet een exceptie als bedoeld in artikel 128 lid 3 Rv, zodat er geen formeel beletsel bestaat om het incident na het indienen van het eerste processtuk te openen. Kennelijk speelt voor de rechter in het Verenigd Koninkrijk vanaf het begin de vraag naar bevoegdheid ten aanzien van [eiseres] en hebben DHL en Exel met hun incident gewacht totdat in hoger beroep over de bevoegdheid is geoordeeld.
De omstandigheid dat DHL en Exel een (omvangrijke) conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie hebben genomen, blokkeert hun vordering tot aanhouding niet.
3.3.
Er is sprake van een internationale zaak, omdat [eiseres] in Nederland is gevestigd en DHL en Exel in het Verenigd Koninkrijk.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is om van de vorderingen in conventie en in reconventie kennis te nemen.
3.5.
Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat op de vorderingen in de hoofdzaak (in conventie en in reconventie) de CMR van toepassing is. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij de CMR. De CMR heeft in Nederland rechtstreekse werking.
3.6.
De CMR bevat in artikel 31 bepalingen betreffende internationale rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Dat artikel luidt voor zover voor deze beoordeling van belang als volgt:
1. Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
a. a) de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of
b) de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen;
zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
2. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.
3. Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een uitspraak, gedaan door een gerecht van een bij het Verdrag partij zijnd land, in dat land uitvoerbaar is geworden, wordt zij eveneens uitvoerbaar in elk ander bij het Verdrag partij zijnd land, zodra de aldaar terzake voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld. Deze formaliteiten kunnen geen hernieuwde behandeling van de zaak meebrengen.
4. De bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn van toepassing op uitspraken op tegenspraak gewezen, op uitspraken bij verstek en op schikkingen, aangegaan ten overstaan van de rechter, maar zij zijn niet van toepassing op uitspraken die slechts bij voorraad uitvoerbaar zijn, noch op veroordelingen tot vergoeding van schaden en interessen, welke boven de kosten zijn uitgesproken tegen een eiser wegens de gehele of gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering.
[..].
3.7.
Gesteld noch gebleken is dat enige vordering in de hoofdzaak in conventie of in reconventie een verhaalsvordering is als bedoeld in artikel 37 tot en met 40 CMR.
Kennelijk heeft [eiseres] haar vorderingen in de hoofdzaak voor deze rechtbank aanhangig gemaakt omdat zij op grond van de vervoerovereenkomst de zending sigaretten in Rotterdam diende af te leveren (artikel 31 lid 1 aanhef en onder b CMR).
3.8.
De CMR bevat geen regeling betreffende het aanhouden van een zaak hangende de behandeling en beslissing van een zaak voor een rechter in een ander land.
3.9.
Gelet op de vestigingsplaatsen van partijen, de aard van de vorderingen over en weer (handelszaken) en het tijdstip van aanhangig maken van die vorderingen, is naast de CMR de Brussel I-Vo van toepassing.
Voor de beoordeling van de vorderingen in het incident zijn de volgende bepalingen van de Brussel I-Vo van belang:
Artikel 27
1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
Artikel 28
1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.
2. Wanneer deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan dit gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat.
3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauw verband bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van deze zaken onverenigbare beslissingen worden gewezen.
Artikel 71
1. Deze verordening laat onverlet verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
2. Teneinde de eenvormige uitlegging van lid 1 te waarborgen wordt dat lid als volgt toegepast:
a. a) deze verordening belet niet dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag of die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe;
b) beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd.
Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden toegepast.
3.10.
In zijn beslissingen van 6 december 1994 (C‑406/92, Jurispr. blz. I‑5439) – ‘Tatry’, 4 mei 2010 (C‑533/08, Jurispr. blz. I‑4107) – TNT en 19 december 2013 (C-452/12; nog niet opgenomen in de Jurisprudentie) - Nipponkoa, heeft het HvJEU de verhouding tussen de Brussel I-Vo en de CMR nader gedefinieerd als volgt:
Artikel 71 Brussel I-Vo moet aldus worden uitgelegd:
a. a) dat het zich ertegen verzet dat een verdrag, zoals de CMR, wordt uitgelegd op een manier die de eerbiediging van de doelstellingen en beginselen, zoals die van het vrije verkeer van beslissingen en van het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling, die aan de Brussel I-Vo ten grondslag liggen, niet waarborgt onder ten minste even gunstige voorwaarden als die waarin deze verordening voorziet;
b) dat het zich verzet tegen een uitlegging van artikel 31, lid 2 CMR volgens welke een vordering tot verkrijging van een negatieve verklaring voor recht of een negatief declaratoir vonnis in een lidstaat niet hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een regresvordering die in een andere lidstaat naar aanleiding van dezelfde schade is ingesteld tussen dezelfde partijen of hun rechtsopvolgers.
3.11.
Toepassing van deze maatstaven op de onderhavige zaak brengt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
3.11.1.
Zoals gezegd, bevat de CMR geen regeling betreffende aanhouding.
3.11.2.
Gesteld noch gebleken is dat bij de rechter in het Verenigd Koninkrijk een of meer vorderingen eerder dan de onderhavige aanhangig zijn “tussen dezelfde partijen” als bedoeld in artikel 27 Brussel I-Vo of artikel 31 lid 2 CMR. In de onderhavige zaak staan enerzijds [eiseres] en anderzijds DHL en Exel tegenover elkaar; gesteld noch gebleken is dat die situatie zich in het Verenigd Koninkrijk voordoet. Batco is geen partij in de onderhavige procedure. De gevorderde aanhouding kan daarom niet op artikel 27 Brussel I-Vo worden gegrond.
3.11.3.
Artikel 28 Brussel I-Vo geeft de rechter bij wie een samenhangende vordering het laatst is aangebracht de mogelijkheid (“kan”) de zaak aan te houden; de rechter is daartoe niet verplicht.
Uit de hiervoor besproken rechtspraak van het HvJEU volgt dat artikel 28 Brussel I-Vo ook van toepassing is in door de CMR beheerste gevallen.
3.11.4.
Het onderwerp van de onderhavige vorderingen in conventie en in reconventie is hetzelfde als het onderwerp van de vorderingen van Batco tegen [eiseres] en Exel en anderen in de procedure in het Verenigd Koninkrijk, namelijk de vraag of [eiseres] (al dan niet tezamen met Exel of anderen) aansprakelijk is voor de niet-aflevering van de zending sigaretten en in bevestigend geval of [eiseres] al dan niet beperkt aansprakelijk is. Op het eerste gezicht lijkt dan ook sprake te zijn van “samenhangende vorderingen” in de zin van artikel 28 Brussel I-Vo.
Daar staat tegenover dat in de onderhavige procedure de eventuele aansprakelijkheid van [eiseres] als vervoerder ten opzichte van Exel (en DHL) als afzender(s) ter beoordeling voorligt en in de zaak of zaken in het Verenigd Koninkrijk niet. Noch in de beslissing van 30 oktober 2013 van de Court of Appeal, noch in die van de High Court of Justice van 23 maart 2012 wordt over de verhouding tussen [eiseres] en Exel (en DHL) geoordeeld. In de zaken voor de rechter in het Verenigd Koninkrijk gaat het – zoals gezegd – om de aansprakelijkheid van [eiseres] en Exel en anderen ten opzichte van Batco.
Weliswaar is de CMR ook van toepassing op de verhouding tussen Batco enerzijds en [eiseres] en Exel en anderen anderzijds, maar volgens Exel en DHL gelden tussen Exel en [eiseres] naast de CMR diverse contractuele bepalingen, waarvan niet valt uit te sluiten dat die tussen Batco en Exel (en DHL) niet van toepassing zijn. In de genoemde uitspraken van de Engelse rechters blijkt van toepasselijkheid tussen Batco en Exel (en DHL) van andere contracten dan die waarop Exel (en DHL) zich ten opzichte van [eiseres] beroept (beroepen). Tussen Batco en [eiseres] bestaat kennelijk geen contractuele rechtsverhouding. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van dezelfde feitelijke situatie of dezelfde situatie rechtens. De mogelijkheid bestaat dan ook dat de beoordeling van de zaak tussen Batco en Exel en [eiseres] in de procedure in het Verenigd Koninkrijk een andere zal zijn dan die tussen partijen in de onderhavige procedure.
Het oordeel van de rechter in het Verenigd Koninkrijk over de rechtsverhouding tussen Batco en [eiseres] is in beginsel niet van invloed op de rechtsverhouding tussen [eiseres] enerzijds en Exel en DHL anderzijds.
Een en ander afwegende concludeert de rechtbank dat tussen de vorderingen niet een zo nauw verband bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van deze zaken onverenigbare beslissingen worden gewezen. Er is dus geen sprake van samenhangende vorderingen in de zin van artikel 28 Brussel I-Vo.
3.11.5.
Aanhouding op grond van de regeling van artikel 28 Brussel I-Vo komt dus niet in aanmerking.
3.12.
Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen in het incident dienen te worden afgewezen.
3.13.
De rechtbank zal DHL en Exel als de in het ongelijk gestelde partijen in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten in het incident veroordelen. De rechtbank zal de proceskosten begroten op één punt in Liquidatietarief II, derhalve op € 452,-.
3.14.
De rechtbank had bij vonnis van 11 september 2013 een comparitie van partijen in de hoofdzaak gelast. De rechtbank blijft daarbij. De rechtbank zal een nieuwe datum voor de comparitie bepalen.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot aanhouding
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt DHL en Exel in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 452,-;
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt als datum voor de comparitie van partijen:
woensdag 11 juni 2014 om 14:00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014. 1928/1573