ECLI:NL:RBROT:2014:3254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
C/10/443413 / FT EA 14/230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met veroordeling van de weigerende schuldeiser

In deze zaak heeft verzoekster op 27 januari 2014 een verzoek ingediend om een schuldeiser, de Royal Bank of Scotland, te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoekster dertien schuldeisers heeft, met een totale vordering van € 58.521,19. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 9,25% aan de preferente schuldeisers en 4,62% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 17 april 2014 is de schuldeiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank heeft beoordeeld of de Royal Bank of Scotland in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank constateert dat de vordering van de Royal Bank of Scotland slechts 14,14% van de totale schuldenlast bedraagt en dat twaalf van de dertien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat er voldaan is aan de waarborgen voor de verzoekster.

De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Royal Bank of Scotland. De rechtbank wijst het verzoek toe en beveelt de Royal Bank of Scotland om in te stemmen met de schuldregeling. Tevens wordt de Royal Bank of Scotland veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gedwongen schuldregeling een beter resultaat zal opleveren voor de schuldeisers.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de Royal Bank of Scotland moet instemmen met de schuldregeling, dat zij de kosten van de procedure moet vergoeden, en dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming. Het vonnis is uitgesproken door mr. V.M. de Winkel op 24 april 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
rekestnummer:[nummer]
uitspraakdatum: 24 april 2014
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 27 januari 2014, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Royal Bank of Scotland, die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 17 april 2014 zijn verschenen en gehoord:
  • Verzoekster voornoemd;
  • Mevrouw I. Muller, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan één preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 58.521,19 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 23 september 2013 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,25% aan de preferente schuldeisers en 4,62% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime en heeft een arbeidscontract voor (on)bepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden.
Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Royal Bank of Scotland stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 8.275,67 op verzoekster, welke 14,14% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Royal Bank of Scotland bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Royal Bank of Scotland in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Royal Bank of Scotland slechts een klein aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 14,14% daarvan). Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de dertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Voldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat er is voldaan aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. De toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zou aanzienlijke kosten met zich meebrengen, bestaande in salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, welke in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord dat wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Royal Bank of Scotland, die geweigerd heeft in te stemmen. Het verzoek om Royal Bank of Scotland te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Royal Bank of Schotland heeft in haar contacten met de schuldhulpverlening allereerst aangegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat het aanbod te laag is. Ten tweede heeft de Royal Bank of Scotland als reden voor haar weigering aangegeven dat zij het waarheidsgehalte van de mededelingen van de Kredietbank Rotterdam in twijfel trekt. Dit laatste argument is naar het oordeel van de rechtbank een ernstige aantijging jegens de Kredietbank Rotterdam, temeer nu de Kredietbank Rotterdam voldoet aan de NVVK-normen. De Royal Bank of Scotland heeft haar aantijgingen schriftelijk niet nader toegelicht en is evenmin ter terechtzitting verschenen teneinde hierop een toelichting te geven. De rechtbank zal daarom de Royal Bank of Scotland veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank zal de kosten van deze procedure vaststellen conform het liquidatietarief voor rechtbanken en hoven en zal het meerdere of anders gevorderde afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, welke in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Royal Bank of Scotland om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Royal Bank of Scotland in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 904,- en wijst af het meer of anders gevorderde;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel, rechter en in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014. [1]