ECLI:NL:RBROT:2014:3109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
C/10/441152 / FT EA 13/3090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van een man om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, gehuwd in gemeenschap van goederen, had op 19 december 2013 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 28 maart 2014 werd hij gehoord, samen met zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, wat een vereiste is voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling.

De verzoeker had een aanzienlijke schuldenlast van € 1.286.280,65, waarvan een deel was ontstaan door onrechtmatig handelen. Hij had onder andere een schuld van € 5.739,73 aan Eneco, die was ontstaan door het verhuren van zijn woning aan huurders die een wietkwekerij hadden opgezet. Ondanks dat hij aangifte had gedaan, was hij verantwoordelijk voor deze schuld. Daarnaast had hij schulden uit zijn ondernemingen, waarvoor hij door de rechtbank was veroordeeld tot betaling aan derden. De rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende had gereserveerd voor deze schulden, wat hem te verwijten viel.

Verder had de verzoeker ook een belastingschuld van ruim € 170.000,-- en andere schulden aan beveiligingsbedrijven, die hij had aangegaan zonder schriftelijke toezeggingen over de kosten. De rechtbank concludeerde dat deze schulden niet te goeder trouw waren ontstaan. Ook recente CJIB-boetes werden als niet te goeder trouw beschouwd. Gezien het ontbreken van goede trouw in de schuldenlast, wees de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.

De rechtbank besloot het verzoek af te wijzen, en deze uitspraak werd gedaan door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, in aanwezigheid van L.F. Don, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 4 april 2014
[naam],
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 december 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is, in het bijzijn van zijn partner, mevr.[naam], gehoord ter terechtzitting van 28 maart 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker is gehuwd in gemeenschap van goederen met zijn partner, mevr. [naam]. Het inkomen van verzoeker bestaat uit loon uit een dienstbetrekking. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 1.286.280,65.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
Verzoeker heeft in augustus 2009 een schuld van € 5.739,73 aan Eneco laten ontstaan. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat hij en zijn partner hun huis hadden verhuurd en dat de huurders in het huis een wietkwekerij zijn begonnen. Verzoeker en zijn partner hebben hiervan aangifte gedaan, maar toen de politie een inval deed, waren de huurders reeds vertrokken. Eneco heeft vervolgens de kosten op verzoeker en zijn partner verhaald. Verzoeker en zijn partner zijn verantwoordelijk voor deze schuld, nu het kweken van wiet onder hun dak heeft plaatsgevonden. Deze schuld is naar haar aard niet te goeder trouw ontstaan.
Verzoeker heeft voorts schulden uit zijn ondernemingen, onder meer wegens onrechtmatig handelen jegens derden. In dat verband is hij zowel op 21 oktober 2009 als op 5 juni 2013 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot betaling aan deze derden van € 60.000,-- respectievelijk € 50.000,-- en € 30.000,-- (vermeerderd met rente en kosten). Deze rechtszaken hebben volgens de eigen verklaring van verzoeker gelopen van 2007 tot 2011 en 2013. Weliswaar heeft het onrechtmatig handelen zich buiten de in aanmerking te nemen periode van 5 jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift voorgedaan, maar het had op de weg van verzoeker gelegen gedurende de looptijd van de procedures gelden te reserveren. Dat heeft hij niet gedaan en dat valt hem naar het oordeel van de rechtbank te verwijten. Daarbij is meegewogen dat verzoeker rond 2007 een samenwerkingsverband is aangegaan met een vastgoedhandelaar in Rotterdam. Naar eigen zeggen namen hij en zijn compagnon een “gewoon” salaris op uit de zaak. Rond 2009/2010 is deze samenwerking beëindigd. Vervolgens bleek uit deze samenwerking ook weer een aanzienlijke schuld te zijn ontstaan, namelijk een belastingschuld van ruim € 170.000,--. Volgens verzoeker is hij beetgenomen door zijn ex-compagnon die hem drie jaar de jaarcijfers zou hebben onthouden, maar naar het oordeel van de rechtbank treft verzoeker (ook) zelf een verwijt door zonder kennis te hebben genomen van de financiële gegevens de samenwerking aan te gaan en jaren te laten voortduren. Verzoeker heeft ca € 100.000,-- afbetaald op de belastingschuld. Dit bedrag was daarmee niet beschikbaar voor het aflossen van/reserveren voor andere schulden, waaronder voormelde schulden aan derden, die daarmee (tenminste ten dele) niet te goeder trouw onbetaald zijn gebleven.
Het restant van de belastingschuld bedraagt thans € 97.902,--. Deze schuld is, voor zover betrekking hebbende op de in aanmerking te nemen periode van 5 jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift, naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw ontstaan.
Voorts heeft verzoeker in oktober 2011 een schuld laten ontstaan van € 10.716,23 aan Kek Security consultancy en in december 2011 een schuld van € 7.565,75 aan A+ Beveiliging Rotterdam. Volgens verzoeker betrof het hier noodzakelijke beveiligingsmaatregelen en zouden de kosten (behoudens een bedrag van € 750,--) vergoed worden door middel van een subsidie. Verzoeker heeft daar echter geen bewijsstukken van. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker, die toen al grote schulden had, veel te lichtvaardig heeft gehandeld door de betreffende bedrijven in te schakelen zonder dat hij beschikte over een schriftelijke toezegging dat de kosten (behoudens € 750,--) niet voor zijn rekening zouden komen. Ook deze schulden zijn derhalve niet te goeder trouw aangegaan.
Daarnaast heeft verzoeker volgens een overzicht van het CJIB van 17 maart 2014 een schuld van € 973,00 laten ontstaan bij het CJIB. Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat hij een aantal boetes heeft gekregen wegens te hard rijden. De CJIB boetes zijn recent en naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Voormelde schulden staan aan toelating in de weg. Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van L.F. Don, griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014. [1]

Voetnoten

1.