ECLI:NL:RBROT:2014:3087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
C/10/407032 / HA ZA 12-689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van belastingschuld door ex-samenwoners zonder samenlevingsovereenkomst

In deze zaak vorderde de man van de vrouw betaling van de helft van een navordering door de belastingdienst van teveel ontvangen huurtoeslag. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat er geen gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW bestond tussen de partijen, aangezien zij geen samenlevingsovereenkomst hadden gesloten. De rechtbank stelde vast dat de man als aanvrager en belanghebbende schuldenaar was, terwijl de vrouw als toeslagpartner alleen hoofdelijk aansprakelijk was voor het geval de man de schuld niet zou betalen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet gehouden was om een deel van de belastingschuld aan de man te vergoeden, omdat er geen juridische grondslag was voor een dergelijke verplichting. De man had niet aangetoond dat de vrouw ongerechtvaardigd was verrijkt door de teveel ontvangen huurtoeslag, en er was geen bewijs van een mondelinge overeenkomst tussen partijen die de vrouw verplichtte om bij te dragen aan de schuld. De rechtbank wees de vordering van de man af en compenseerde de proceskosten, rekening houdend met de voormalige affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Rotterdam
Zaak-/rolnummer: C/10/407032 / HA ZA 12-689
Vonnis van 19 maart 2014
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Maaskant,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde,
advocaat mr. J.J.M. Vrancken.
Partijen worden hierna aangeduid als "de man" respectievelijk "de vrouw".

1.Het verloop van het geding

1.1
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • dagvaarding d.d. 16 juli 2012 en de door de man overgelegde producties;
  • conclusie van antwoord;
  • vonnis d.d. 6 februari 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 19 maart 2013.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast.
Partijen hebben van 1 april 2006 tot en met eind 2009 een relatie gehad en hebben samengeleefd als waren zij gehuwd.
2.2
Partijen zijn geen samenlevingsovereenkomst aangegaan.

3.De vordering

3.1
De vordering van de man luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de verdeling van de belastingschuld vast te stellen op de nader in de dagvaarding beschreven wijze, althans een verdeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie billijk acht.
3.2
De grondslagen van de vorderingen worden onder punt 5 weergegeven.

4.Het verweer

4.1
De vrouw concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van de man in zijn vordering, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man.

5.De beoordeling

5.1.
De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat partijen ten tijde van de samenwoning een gemeenschappelijke huishouding voerden en een economische eenheid vormden. Volgens de man maakten beide partijen geld over op een gezamenlijke rekening, waarvan de kosten van de huishouding werden betaald. Het huurcontract van de gezamenlijke woning stond uitsluitend op de naam van de man. De man heeft ook de huurtoeslag aangevraagd bij de belastingdienst. De huurtoeslag werd door de belastingdienst gestort op de gezamenlijke bankrekening van partijen.
De man heeft op 18 mei 2010 en op 16 mei 2011 bericht ontvangen van de belastingdienst dat hij (totaal) € 4.666,- in verband met teveel ontvangen huurtoeslag dient terug te betalen, omdat er bij de bepaling van de hoogte van de huurtoeslag uitgegaan was van een onjuist inkomen van de vrouw. Nadat de huursubsidie was aangevraagd, is het inkomen van de vrouw gestegen. Van deze stijging hebben partijen volgens de man geen melding willen maken, omdat de vrees bestond dat het inkomen van de vrouw, in verband met haar ziekte, weer zou gaan dalen. De man stelt dat partijen in onderling overleg zijn overeengekomen dat zij de inkomensstijging niet aan de belastingdienst zouden doorgeven.
Vervolgens zijn er afspraken gemaakt met de belastingdienst over de terugbetaling van de teveel ontvangen toeslagbedragen. Omdat de man niet aan de overeengekomen regeling kon voldoen, ontstond er een betalingsachterstand. Inmiddels wordt door de belastingdienst het te vorderen bedrag geïnd middels beslaglegging op de uitkering van de man.
De man voert aan dat partijen samen hebben geprofiteerd van de ontvangen huurtoeslag en dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat zij gezamenlijk voor de terugbetaling zijn gehouden. Zij hebben volgens de man afgesproken dat de man de verschuldigde bedragen aan de belastingdienst zou betalen en dat de vrouw maandelijks een bedrag aan hem zou overmaken. De vrouw heeft slechts eenmaal een bedrag van € 250,- per maand aan de man overgemaakt, aldus de man.
5.2.
De vrouw betwist dat partijen een economische eenheid vormden, enkel omdat zij een gezamenlijk huishouding voerden en in dat kader een gezamenlijke rekening aanhielden. Voorts betwist de vrouw dat eventuele schulden van de man binnen deze economische eenheid zouden vallen en na het verbreken van de relatie verdeeld zouden moeten worden.
Verder stelt de vrouw dat het huurcontract van de woning op de naam van de man stond en de huurtoeslag door de man is aangevraagd. De man heeft destijds de regie gevoerd bij de aanvraag van de huurtoeslag, waarbij de vrouw de man heeft aangegeven dat hij de belastingdienst zou moeten melden dat haar inkomen inmiddels was gewijzigd. De vrouw heeft zelf in het kader van de door haar te ontvangen zorgtoeslag de belastingdienst daaromtrent wel geïnformeerd. Volgens de vrouw heeft dan ook te gelden dat het voor risico van de man dient te komen dat hij als verantwoordelijke en als aanvrager van de huurtoeslag, de wijziging van haar inkomen niet heeft gemeld bij de belastingdienst.
Met de stelling van de man dat partijen samen hebben geprofiteerd van de ten onrechte ontvangen huurtoeslag kan de vrouw zich niet verenigen. De vrouw heeft als gevolg van het samenleven een bijdrage in de huishouding geleverd door maandelijks een bijdrage op de gezamenlijke rekening te storten. Deze bijdrage was echter niet hoger geweest als de man minder huurtoeslag had ontvangen. Voor zover de vrouw al meegeprofiteerd zou hebben van de ten onrechte ontvangen huurtoeslag, maakt de man volgens de vrouw niet inzichtelijk in welke verhouding zij dan heeft meegeprofiteerd.
Tenslotte stelt de vrouw dat zij, nadat zij eenmalig een bedrag van € 250,- aan de man had overgemaakt, na rondvraag (bij de belastingdienst), had begrepen niet verplicht te zijn bij te dragen aan de aflossing van de schuld, zodat het bij de eenmalige betaling is gebleven.
5.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat in casu geen sprake is van een gemeenschap in de zin van artikel 3: 166 van het Burgerlijk Wetboek, zoals door of namens de man is gesteld. Deze constatering alsook de omstandigheid dat een schuld als waarvan thans sprake is, geen goed is dat voor verdeling in aanmerking komt, leiden tot de conclusie dat de man zijn vordering ten onrechte op artikel 3:185, derde lid, BW baseert zoals in de dagvaarding is uiteengezet.
Gelet hierop en omdat partijen de gevolgen van hun samenleving niet hebben geregeld, dient op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter comparitie, te worden beoordeeld of een andere juridische grondslag bestaat op grond waarvan de vrouw jegens de man gehouden is aan de belastingschuld mee te betalen.
5.4
Uit de gedingstukken (waaronder bankafschriften) en verklaringen van partijen ter comparitie kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat zij een gezamenlijke bankrekening hadden, ter bestrijding van de kosten van de huishouding. Zij ontvingen in dat verband op diezelfde rekening hun uitkering (de man) respectievelijk salaris (de vrouw), alsook de huurtoeslag. In zoverre is sprake geweest van een economische eenheid, waarbij partijen overigens geen afspraken hebben gemaakt over de verhouding waarin elk van hen in de kosten van de huishouding zou bijdragen.
5.5
De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw geen concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit dient te worden afgeleid dat partijen in onderling overleg hebben besloten om geen wijziging van de huurtoeslag door te geven vanwege de verwachting dat het gestegen inkomen van de vrouw in verband met haar ziekte weer zou dalen. Evenmin kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de vrouw de man heeft aangegeven dat hij de belastingdienst van haar hogere inkomen diende te verwittigen, nu de man zulks op zijn beurt gemotiveerd betwist. De vrouw kan aan die stelling dan ook niet ontlenen dat alleen de man is gehouden tot terugbetaling van de belastingschuld.
5.6
Wat van het voorgaande verder zij, wel staat vast dat teveel huurtoeslag is uitgekeerd op de gezamenlijke rekening van partijen en uitsluitend de man is aangesproken op de terugbetaling daarvan. Dit laatste laat zich als volgt verklaren.
5.7
Anders dan de man betoogt is de belastingschuld geen gezamenlijke schuld.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Awir wordt, indien de belanghebbende een partner heeft, de aanvraag mede ondertekend door de partner.
Ingevolge artikel 17, eerste lid,van de Awir is de belanghebbende, indien er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, is de partner van de belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel.
Naar oordeel van de rechtbank dient het vorenstaande te leiden tot de conclusie dat de man als aanvrager en tevens belanghebbende schuldenaar is. De vrouw is in de externe verhouding met de belastingdienst als toeslagpartner van de man hoofdelijk aansprakelijk voor de te veel door de man ontvangen huurtoeslagen, voor het geval de man zijn schuld onbetaald laat. De belastingdienst heeft er evenwel voor gekozen om alleen de man als aanvrager aansprakelijk te stellen voor de schuld die hij heeft aan de belastingdienst.
5.8
Het voorgaande betekent niet tevens dat de vrouw in de interne verhoudingen met de man gehouden is een deel van de teveel ontvangen huurtoeslag aan de man te vergoeden. Daarvoor dient de man nadere grondslag te bieden.
5.8.1
De man stelt in dat verband dat de vrouw door de teveel ontvangen huurtoeslag ongerechtvaardigd is verrijkt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze enkele – door de vrouw weersproken – stelling als volgt.
De man onderbouwt, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor over de inkomsten en lasten van partijen is overwogen, niet, dat en in welke verhouding de vrouw van de teveel ontvangen huurtoeslag heeft meegeprofiteerd en dientengevolge ten koste van de man door de teveel ontvangen huurtoeslag is verrijkt. De enkele omstandigheid dat sprake was van een economische eenheid waarbij gebruik werd gemaakt van een gezamenlijke rekening voor kosten en inkomsten is in dat verband niet voldoende. De man betwist in dat verband ook niet dat de hoogte van de huurtoeslag niet van invloed is geweest op de bijdrage door de vrouw in de kosten van de huishouding, zoals namens de vrouw wordt aangevoerd. Evenmin is gesteld of gebleken dat (althans in hoeverre) de man als gevolg van de verrijking door de vrouw is benadeeld / schade heeft geleden. De man heeft aldus tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw bij gebreke van een nadere onderbouwing onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld die het beroep op ongerechtvaardigde verrijking rechtvaardigen.
5.8.2
De man stelt tot slot dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat zij gezamenlijk tot terugbetaling aan de belastingdienst zijn gehouden. Zij hebben volgens de man mondeling afgesproken dat de man de verschuldigde bedragen aan de belastingdienst zou betalen en dat de vrouw de helft aan hem zou vergoeden door maandelijks een bedrag aan hem over te maken. De man baseert deze stelling op een chatbericht en de eenmalige betaling door de vrouw van € 250,-.
De vrouw betwist gemotiveerd dat partijen de door de man gestelde afspraak hebben gemaakt, alsook dat zij op basis van die afspraak de betaling van € 250,- heeft gedaan.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat uit het chatbericht niet tevens kan worden afgeleid dat sprake is van een onderlinge afspraak tussen partijen, die inhoudt dat de vrouw aan de man de helft van de belastingschuld zou voldoen. De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw geen nadere onderbouwing gegeven dat sprake is geweest van overleg tussen partijen die tot een dergelijke afspraak heeft geleid. De man erkent ter comparitie dat partijen ook geen termijnen of concrete bedragen hebben afgesproken. Uit hetgeen bekend is in de onderhavige zaak kan daarentegen wel worden afgeleid dat partijen in zoverre over de belastingschuld hebben gesproken dat de man de vrouw heeft voorgehouden dat zij net als de man verplicht was de helft van die schuld te voldoen. Vanuit die op dat moment door de vrouw niet geverifieerde veronderstelling heeft zij toegezegd te zullen betalen. De vrouw stelt vervolgens onweersproken dat zij uit later contact met de belastingdienst heeft begrepen dat zij niet tot betaling van de helft van de schuld van de man aan de belastingdienst is gehouden. De vrouw stelt vervolgens samengevat dat zij door toedoen van de man vanuit de verkeerde veronderstelling heeft ingestemd mee te zullen betalen. Dit betekent dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat partijen het er (bewust) over eens zijn geworden dat de vrouw – hoewel zij daartoe niet gehouden was – de helft van de belastingschuld aan de man zou voldoen. De eenmalige betaling van
€ 250,- brengt in het voorgaande geen verandering.
5.9
Gelet op al het voorgaande dient de vordering te worden afgewezen.
5.1
De rechtbank compenseert de proceskosten, gelet op de voormalige affectieve relatie tussen partijen.
6 De beslissing
De rechtbank,
Wijst de vordering af en compenseert de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs en in het openbaar uitgesproken op
19 maart 2014.
328/2289