ECLI:NL:RBROT:2014:3069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_04134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste dagloonvaststelling door UWV in kader van de Wet arbeid en zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon van eiseres in het kader van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering, waarop het UWV een uitkering met een dagloon van € 27,32 toekende, gebaseerd op de referteperiode van februari 2013. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat de gewijzigde dagloonregels al per 1 januari 2013 in werking waren getreden, in plaats van de door het UWV gehanteerde datum van 1 juni 2013.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een omissie was in de inwerkingtreding van artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo, waardoor de nieuwe regels formeel per 1 januari 2013 in werking zijn getreden. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de oude regels had toegepast en dat de referteperiode niet correct was vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 974,00 werden vastgesteld, en moest het betaalde griffierecht van € 44,00 vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van wetgeving en de gevolgen van omissies in de wetgeving voor de betrokken partijen. De rechtbank heeft de rechtszekerheid van eiseres gewaarborgd door te oordelen dat de gewijzigde regels vanaf de juiste datum van toepassing zijn, ondanks de intenties van de wetgever.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/4134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2014 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres over de periode vanaf 28 maart 2013 tot 18 juli 2013 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) toegekend met een dagloon van € 27,32.
Bij besluit van 16 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2013. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. eiseres heeft op 1 maart 2013 een aanvraag om een zwangerschaps-en bevallingsuitkering op grond van de Wazo bij verweerder ingediend. Verweerder heeft daarop positief beslist.
2.1. Verweerder heeft voor de bepaling van de hoogte van het dagloon de maand februari 2013 als referteperiode genomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gewijzigde dagloonregels pas op 1 juni 2013 zijn gaan gelden.
2.2. Eiseres is het hier niet mee eens en voert aan dat de gewijzigde dagloonregels al per 1 januari 2013 in werking zijn getreden. Daarbij verwijst eiseres naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 maart 2013 en de nota van wijziging bij de Verzamelwet SZW 2013. De Minister heeft geprobeerd deze omissie te repareren. Eiseres is van mening dat deze omissie niet met terugwerkende kracht kan worden gerepareerd. Eiseres stelt dat een dergelijke gang van zaken zich niet verdraagt met het legaliteitsbeginsel. Volgens eiseres pakt het ongunstig voor haar uit dat verweerder vasthoudt aan de maand februari 2013 als referteperiode.
3.1. Partijen zijn verdeeld over de welke referteperiode heeft te gelden. Welke referteperiode geldt hangt af van de vraag welk recht dient te worden toegepast. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.2. In artikel VII van de Wet vereenvoudiging regelen UWV (Stb. 2012, 675) is de Wazo gewijzigd op het onderdeel dagloonvaststelling. Als gevolg van de wijziging van artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo wordt de referteperiode met één loonaangiftetijdvak vervroegd. Dit heeft, blijkens de Memorie van Toelichting, tot voordeel dat geen uitvraag bij werkgevers meer nodig is omdat de gegevens uit de loonaangifte dan reeds in de polisadministratie zijn verwerkt. Daarom wordt in de wettekst gesproken over het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies of de arbeidsongeschiktheid is ingetreden
3.3. Artikel IX Van de Wet vereenvoudiging regelen UWV ziet op de inwerkingtreding voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan.
3.4. In het Besluit van 20 december 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (Stb. 676) (hierna: het Besluit) is de inwerkingtreding geregeld. In het enig artikel is bepaald dat de Wet vereenvoudiging regelen UWV in werking treedt per 1 januari 2013 met uitzondering van een aantal genoemde artikelen en onderdelen.
3.5. De rechtbank stelt vast dat artikel VII niet is uitgezonderd in het Besluit. Dit betekent dus dat artikel VII per 1 januari 2013 in werking is getreden.
3.6. Dat was niet de bedoeling. In de toelichting bij onderdeel 9, onder b (Artikel VIII, onderdelen B1 en B2) van de nota van wijziging Wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013 Kamerstuk 33 556 nr. 7) schrijft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende:”
In de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is in artikel VII een wijziging opgenomen van artikel 3:13 van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Deze wijziging had in werking moeten treden met ingang van 1 juni 2013 tezamen met een aantal andere artikelen uit die wet die samenhangen met een nieuwe wijze van vaststellen van het dagloon voor de uitkeringen op grond van werknemersverzekeringen en de Wazo. Ook het bijbehorende nieuwe Dagloonbesluit werknemersverzekeringen dient op die datum in werking te treden. Deze beoogde datum van inwerkingtreden is duidelijk in de nota van toelichting bij het koninklijk besluit van 20 december 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde wet (Stb 2012, 676) opgenomen. Abusievelijk is echter in de tekst van het inwerkingtredingsartikel het voornoemde artikel VII niet uitgezonderd van inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2013. Hier is sprake van een evidente omissie in het inwerkingtredingsartikel. Gevolg hiervan is dat de nieuwe bepaling formeel gezien in werking is getreden met ingang van 1 januari 2013 terwijl uitdrukkelijk 1 juni 2013 was beoogd. Deze omissie wordt thans hersteld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft zijn uitvoeringsorganisatie conform de gemaakte afspraken ingericht op wijziging met ingang van 1 juni 2013. In overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is hieraan vastgehouden nu er sprake is van een onmiskenbare omissie en door de minister is om die reden formeel aan het UWV verzocht om tot 1 juni 2013 de wet te blijven uitvoeren op dezelfde wijze als gebeurde voor 1 januari 2013. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aan de voorzitters van de Tweede en de Eerste Kamer bij brief (d.d. 14 maart 2013, kenmerk 2013-0000012001 respectievelijk 2013-0000023487) laten weten dat hij deze omissie met terugwerkende kracht zal herstellen tot en met 1 januari 2013, zodat alle wijzigingen zoals beoogd in kunnen gaan met ingang van 1 juni 2013. ”
3.7. In artikel VIII onder B2, onder 1, bevat een wijziging van artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo. Als gevolg van deze wijziging wordt de referteperiode met één loonaangiftetijdvak vervroegd. Dit artikellid is gelijkluidend aan het per 1 januari 2013 in werking getreden gewijzigd artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo.
3.8. Bij Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2013 (Stb. 2013, 261) is bepaald dat artikel VIII, onderdeel B2 terugwerkt tot en met 1 juni 2013.
3.9. De rechtbank heeft geen bepaling aangetroffen waarmee inwerkingtreding van het gewijzigd artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo (per 1 januari 2013) alsnog ongedaan is gemaakt dan wel waarmee de datum van inwerkingtreding is verschoven naar 1 juni 2013. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het gewijzigd artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo onverkort gelding heeft gehad en behouden vanaf 1 januari 2013.
3.10. Dit betekent dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon is uitgegaan van een onjuiste referteperiode. De omstandigheid dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo pas per 1 juni 2013 in werking te laten treden en dat sprake is van een evidente omissie levert geen grond op om anders te oordelen. De tekst van de wet is doorslaggevend en niet de bedoeling van de wetgever. Dat de Minister verweerder heeft opgedragen om het oude voor 1 januari 2013 geldend recht te blijven toepassen tot 1 juni 2013 brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Wel brengt deze opdracht van de Minister mee dat verweerder in het geval van eiseres toepassing heeft te geven aan de regels die tot het meest gunstige resultaat voor eiseres leidt. Eiseres zou immers met succes een beroep kunnen doen op deze uitlating van de Minister als toepassing van de oude van vóór 1 januari 2013 geldende regels in haar geval tot een hoger dagloon leidt dan het dagloon berekend aan de hand van de gewijzigde regels zoals die vanaf 1 januari 2013 gelden.
3.11. Vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Het beroep is gegrond. De rechtbank beschikt niet over voldoende gegevens om het geschil finaal te beslechten en zal daarom verweerder opdragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.1. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting met een waarde per punt van € 487,00 en wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres tot een bedrag van € 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.
De griffier is buiten staat te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.