ECLI:NL:RBROT:2014:2863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
KTN-2055286-28032014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade aan werkgever door diefstal geldkoffer

In deze zaak, uitgesproken op 28 maart 2014 door de kantonrechter te Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van een werknemer centraal die tijdens zijn werkzaamheden schade toebrengt aan zijn werkgever. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vordert een schadevergoeding van € 228.000,00 van de gedaagde, die in dienst was als medewerker ATM/geld- en waardetransport. De gedaagde had op 31 december 2012 een geldkoffer met een waarde van € 228.000,00 geprogrammeerd en in een Geld Transport Luik (GTL-i) geplaatst. Tijdens zijn afwezigheid werd de koffer echter gestolen door een onbekende man op een scooter. De eiseres stelt dat de gedaagde opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld door niet de juiste procedures te volgen, waardoor de diefstal mogelijk werd gemaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de OBG (Onbemande Beveiligde Gebied) heeft verlaten zonder de noodknop te activeren, wat een ernstige schending van de veiligheidsprocedures is. De eiseres heeft daarnaast bewijs gepresenteerd dat de gedaagde mogelijk twee pluggen heeft geprogrammeerd, wat zou wijzen op opzet of bewuste roekeloosheid. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat de gedaagde opzettelijk heeft gehandeld. De eiseres is toegelaten tot het leveren van bewijs dat de gedaagde daadwerkelijk twee pluggen heeft geprogrammeerd, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2055286 CV EXPL 13-22249
uitspraak: 28 maart 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres].,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.G.M. Lieshout,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.D.S. Doelam.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde]

1.Het verloop van het proces

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 mei 2013, met producties;
  • het herstelexploot van 15 mei 2013;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
[gedaagde], geboren op [geboortedatum], is op 17 juli 2006 in dienst getreden van [eiseres] als medewerker ATM/geld- en waardetransport. [eiseres] voert cash en waarden af voor haar klanten, telt en verwerkt de contante geldstroom en levert haar klanten contant geld. Een medewerker ATM/geld- en waardetransport wordt als chauffeur en/of bijrijder ingezet op geld- en waardetransporten.
2.2
In de arbeidsovereenkomst (artikel 2.2) is onder meer het volgende opgenomen:
“Werknemer verplicht zich ertoe alles te doen en na te laten wat een goed medewerker ATM/geld- en waardetransport behoort te doen en na te laten en verbindt zich ertoe zich volledig in te zetten voor de werkgever, alsmede zijn belangen naar beste weten en kunnen te bevorderen.”
2.3
In de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke CAO is onder meer het volgende bepaald:
“De werknemer moet de belangen van het bedrijf als een goed werknemer behartigen, ook indien daar geen uitdrukkelijke opdracht voor is gegeven.” (artikel 6.1),
“De werknemer moet alle door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijs kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uitvoeren. Hij moet daarbij de voor de objecten en diensten geldende instructies, aanwijzingen en voorschriften toepassen.” (artikel 6.2), en
“In verband met het bijzondere karakter van de beveiligingsfunctie en de daarbij verbonden specifieke taken wordt, in aanvulling op artikel 7:678 BW, in ieder geval als dringende reden beschouwd:
- het zich schuldig maken aan, of het direct betrokken zijn bij, diefstal, verduistering en/of bedrog en/of andere strafbare feiten anders dan verkeersovertredingen, waardoor werknemer het vertrouwen van werkgever en/of zijn opdrachtgever(s) verliest.” (artikel 20 lid 1 sub a).
2.4
Artikel 9 van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde ‘Gouden Regels’ (onderdeel Algemeen) luidt:
“In geval van een overval of een poging tot overval op een geldvoertuig of een ATM locatie moet altijd onmiddellijk de noodknop gebruikt worden waarmee direct alarm wordt geslagen. (…)”.
2.5
De overdracht van geld en waarden geschiedt zowel vanuit een kluis in de geldauto direct naar het Geld Transport Luik (‘GTL’) van de klant -de zogenaamde ‘gesloten overdracht’- als door het brengen van geld en waarden vanuit het voertuig over straat, het zogenaamde ‘overlopen van waarden’.
2.6
De bij [eiseres] gebruikelijke procedure, voorzien van een technische uitleg, voor het overlopen van waarden is als volgt.
[eiseres] vervoert geld en waarden met gepantserde transportvoertuigen die zijn voorzien van de modernste beveiligings- en communicatiemiddelen. Er zijn twee medewerkers ATM/geld- en waardetransport werkzaam op een voertuig. Zij bepalen onderling welke taak zij die dag uitvoeren, ofwel de taak van loper/bijrijder, ofwel de taak van chauffeur. Het voertuig wordt in Capelle aan den IJssel geladen met het geld, dat is verpakt in ‘sealbags’, die worden opgeborgen in het kluisgedeelte van het voertuig.
Na het laden kunnen de ATM medewerkers beginnen aan hun route; zij krijgen een routelijst mee waarop de klanten vermeld staan welke die dag bezocht moeten worden. Nadat de chauffeur het voertuig bij de klant heeft geparkeerd, verschaft hij de loper toegang tot het kluisgedeelte van het voertuig door op een knop te drukken. Het voertuig bestaat uit drie compartimenten; het voorste compartiment is het cabinegedeelte waar de chauffeur en de loper zitten, daarachter bevindt zich een tussenruimte en helemaal achterin bevindt zich het kluisgedeelte. De compartimenten worden verbonden door deuren, die door de chauffeur worden bediend. De loper gaat vanuit de cabine naar de tussenruimte en vervolgens naar het kluisgedeelte, waarbij de chauffeur hem telkens de toegang tot de volgende ruimte verschaft. In het voertuig bevindt zich een activatieknop, die moet worden gebruikt bij vermissing of diefstal van een koffer. Wanneer de knop wordt ingedrukt, ontploft de geactiveerde koffer; er ontstaat dan een thermische reactie met als doel het plastic van de sealbags te verbranden en het geld te verminken. Door die thermische reactie wordt de koffer heet en ook wordt er een rookpatroon geactiveerd, met als doel het trekken van aandacht. In het kluisgedeelte van het voertuig doet de loper de geldwaarden, verpakt in sealbags, in de beveiligde koffer, tot een maximum van drie sealbags per looptransport. Zo’n koffer (van het merk Mactwin) bestaat uit een onderbak en een bovenkap (ook wel kop genoemd). In de onderbak worden de sealbags gestopt, vervolgens wordt de kop erop gezet en wordt de koffer met een programmeerunit, die in het kluisgedeelte van het voertuig is bevestigd, beveiligd. Voor het programmeren wordt gebruik gemaakt van codes. Bij het programmeren van de koffer heeft de loper een keuze; hij kan de koffer programmeren op de plug van de klant, die zich in de bank bevindt, door de bij die plug behorende code in te toetsen, of hij programmeert de koffer op de plug van het voertuig, die zich daarin bevindt, door de bij die plug behorende code in te toetsen. Na het programmeren geeft de loper de chauffeur een seintje, zodat de chauffeur de deur van de kluis in het voertuig kan openen en de loper het voertuig -via de tussenruimte- met de koffer kan verlaten. Hij loopt met de koffer naar (in dit geval) de buitenzijde van de bank, waar een GTL-i (‘GeldTransportLuik-intelligent’) zit. De loper opent dat luik dan met een sleutel, zet de koffer in het luik en sluit het luik vervolgens met dezelfde sleutel als waarmee hij het luik opende.
Afhankelijk van de programmering dient de koffer te worden gedeactiveerd, ofwel met de klantplug ofwel met de plug van het voertuig. Er is dan geen code meer nodig; enkel de juiste plug, zoals geprogrammeerd in het voertuig, dient te worden gebruikt en in die plug is de code geprogrammeerd. Is de koffer geprogrammeerd op de plug van de klant, dan loopt de loper direct de onbemande beveiligde ruimte (OBG) van de klant binnen, opent vanaf die (binnen)zijde het GTL-i en deactiveert de koffer met de zich daar bevindende klantplug. Is de koffer geprogrammeerd op de plug van het voertuig, dan dient de loper na het plaatsen van de koffer in het luik en het sluiten van het luik terug te lopen naar het voertuig om de voertuigplug op te halen. Vervolgens loopt hij dan de OBG van de bank binnen, opent vanaf die zijde het GTL-i en deactiveert de koffer met de voertuigplug. In dit geval dient de loper dus een extra keer te lopen omdat het verboden is om met de koffer én de plug over straat te lopen; dan zou een overvaller immers gemakkelijk over zowel de koffer als de plug kunnen beschikken. De loper gebruikt de plug om de koffer te deactiveren. De plug zet het systeem dan op ‘veilig’, hetgeen betekent dat de kop loskomt van de onderbak en er geen ontploffing meer kan plaatsvinden.
2.7
Op 31 december 2012 was [gedaagde]samen met zijn collega [X] ingedeeld een bepaalde route uit te voeren, waarvan het ING-filiaal aan het Mathenesserplein te Rotterdam deel uitmaakte. Bij het ING-filiaal dienden vijf sealbags met behulp van een Mactwin koffer via een looptransport, in tenminste twee loopacties, in het GTL-i te worden geplaatst. Die ochtend hebben [gedaagde]en [X] afgesproken dat [gedaagde]de rol van loper zou vervullen en [X] de rol van chauffeur. Omdat de stoep voor het ING-filiaal was afgezet met hekken heeft [X] het voertuig voorbij deze hekken gezet, verder dan de gebruikelijke plaats. [gedaagde]is naar de kluisruimte van het voertuig gegaan, heeft vervolgens de koffer gevuld met drie sealbags, met daarin een waarde van € 228.000,00, heeft de geldkoffer geprogrammeerd en heeft deze, na het verlaten van het voertuig, in het GTL-i geplaatst en is daarna naar de OBG van het filiaal gelopen. Iets later is er contact tussen [X] en [gedaagde]per portofoon en verlaat [gedaagde]het OBG om terug te gaan naar het voertuig. Aldaar blijkt dat [X] heeft bemerkt dat een persoon op een scooter er met de koffer vandoor is gegaan.

3.De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde]te veroordelen aan haar te betalen € 228.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 april 2013, althans een door justitie te bepalen datum, in ieder geval niet later dan de dag der dagvaarding, en met een veroordeling van [gedaagde]in de proceskosten, waaronder de kosten van het conservatoire beslag en de nakosten.
3.2.1
Aan haar vordering legt [eiseres] naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. Primair is [gedaagde]op grond van artikel 7:661 BW aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade nu de schade gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Er is sprake geweest van een vooropgezet plan waardoor [gedaagde]het mogelijk heeft gemaakt dat de persoon op de scooter de geldkoffer heeft kunnen meenemen, danwel heeft [gedaagde]bewust roekeloos gehandeld door diverse procedurele voorschriften niet na te leven.
Subsidiair heeft [gedaagde]een onrechtmatige daad gepleegd door in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt te handelen of nalaten te handelen door mee te werken aan het vervreemden van de geldkoffer. Daarnaast heeft hij in strijd met de artikelen 7:611 BW en 7:660 BW gehandeld door zich niet als goed werknemer te gedragen en zich niet te houden aan de instructies van zijn werkgever.
3.2.2
Volgens [eiseres] is het op 31 december 2012 als volgt gegaan. [gedaagde]wist al op
29 december 2012 welke route hij 2 dagen later zou rijden zodat hij in de gelegenheid is geweest derden daarover in te lichten. Elk voertuig en elke klant heeft een eigen, unieke plug, die in de koffer kan worden gestoken. Op elke plug staat een aparte aanduiding, bestaande uit een letter gevolgd door vier cijfers. Verder hoort bij elke plug een code van vijf cijfers, die wordt verstrekt door leverancier Mactwin. De pluggen zijn onderverdeeld in vier groepen met bijbehorende codes, te weten: Groep 1: 00000-24999, Groep 2: 25000-49999, Groep 3: 50000-74999 en Groep 4: 75000-99999. De dagelijkse routelijst bevat de bij de pluggen behorende codes, die (dus) in de kluis van de geldauto moeten worden geprogrammeerd in de te beveiligen koffer (bestaande uit de onderbak en de bovenkap), waardoor de koffer geactiveerd wordt. Door de bij de code behorende plug te gebruiken, kan de koffer weer worden gedeactiveerd. Wanneer een plug wordt verloren, kan deze niet worden geblokkeerd door [eiseres] of Mactwin. Een vinder heeft echter niets aan die plug, omdat hij niet weet bij welk voertuig of welke klant deze plug hoort, terwijl een koffer ook niet meer op die plug wordt geprogrammeerd.
[gedaagde]heeft 31 december 2012 de koffer gevuld met drie sealbags, met daarin een waarde van € 228.000,00, heeft de koffer geprogrammeerd en vervolgens, na het verlaten van het voertuig, in het GTL-i geplaatst en is naar de OBG gelopen.
Uit de elektronische registratie van het systeem is gebleken dat juist vóór het verlaten van het voertuig op 31 december 2012 niet één, maar twee pluggen om de koffer te openen zijn geprogrammeerd op het bedieningspaneel in het voertuig. De als eerste geprogrammeerde plug betrof een plug uit de tweede groep en ziet ofwel op de klantplug ofwel op de voertuigplug. [gedaagde]heeft verklaard dat hij de klantplug heeft geprogrammeerd. Gebleken is echter dat er nog een plug is geprogrammeerd en wel één uit de derde groep. Inmiddels heeft [eiseres] achterhaald dat dit een plug betreft die in 2009 als vermist is opgegeven en sindsdien niet meer in gebruik is. Met die plug is, zo blijkt uit het systeem, de koffer geopend binnen zes minuten en zestien seconden na het programmeren. Die plug kan alleen maar ten behoeve van de ontvreemding van de sealbags zijn geprogrammeerd. Door die plug, die behoorde bij de geprogrammeerde code, te gebruiken, is de koffer gedeactiveerd waardoor de bovenkap van de koffer af kon en het ‘afdrukken’, het laten ontploffen van de koffer, niet meer mogelijk was. [gedaagde]heeft wel verklaard dat hij geen tweede code heeft geprogrammeerd, maar dat is gewoonweg niet mogelijk. Niemand anders heeft die gelegenheid gehad. Het kan dan ook niet anders dan dat [gedaagde]ook de tweede plug, de vermiste plug uit 2009, heeft geprogrammeerd.
Daarnaast lijkt het er op dat [gedaagde]heeft gecontroleerd welke sealbags, met welke waarde, hij in de koffer deed. In één van de twee achtergebleven sealbags, die coupures van € 10,00 en € 20,00 bevatte terwijl de gestolen sealbags coupures van € 20,00 en € 50,00 bevatten, is namelijk een gaatje is gemaakt. Zonder de sealbag te openen of daarin een gaatje te maken, kan niet gezien worden welke waarde deze heeft. [gedaagde]heeft hiervan gesteld dat hij een gaatje in de sealbag heeft gemaakt om de lucht eruit te halen zodat deze makkelijker in de koffer zou passen, maar dat is een overbodige handeling omdat de sealbags voorzien zijn van perforatie. Andere medewerkers hebben overigens verklaard ook wel eens een gaatje in een sealbag te maken maar dan pas bij het plaatsen van de sealbag in de koffer, terwijl [gedaagde]een gaatje heeft gemaakt in een sealbag die hij vervolgens niet in de koffer heeft geplaatst.
Verder is van belang dat er op het GTL-i geen braaksporen zijn aangetroffen, zodat braak is uitgesloten. Dat de koffer toch via dit buitenluik kon worden bemachtigd toen [gedaagde]zich in de OBG bevond, kan vier oorzaken hebben. Het kan zijn dat [gedaagde]de sleutel in het buitenluik heeft laten zitten of het buitenluik open heeft laten staan. Ook kan hij het luik van binnenuit hebben ‘open geflipperd’ met bijvoorbeeld een creditcard; technisch onmogelijk is om het luik van buitenaf te ‘flipperen’. De vierde mogelijkheid is dat een derde over de sleutel van het luik beschikte en dat heeft geopend, maar dit is uitgesloten; van het slot zijn namelijk maar drie gecertificeerde sleutels in omloop, waarvan [gedaagde]er zowel voor als na het incident één in bezit had en de andere twee sleutels, verzegeld, in het bewaakte Opslag- en Overslagcentrum in Capelle aan den IJssel lagen. Het kan dan ook niet anders dan dat [gedaagde]het GTL-i niet of niet juist heeft afgesloten, dan wel de sleutel daarin heeft laten zitten of dit van binnenuit heeft ‘open geflipperd’. Daarnaast is opmerkelijk dat de bovenkap in het GTL-i is achtergebleven met de plugopening naar de straatzijde. Opmerkelijk, nu [gedaagde]de koffer in de bank had moeten deactiveren met de plug, zodat de koffer met de plugopening naar binnen had moeten staan, te meer nu het luik geen ruimte biedt om de koffer te draaien.
Ten slotte heeft [gedaagde]in de OBG eerst gerommel gehoord in het GTL-i en iets later hoorde hij [X] via de portofoon zeggen dat er een man op een scooter vandoor ging met de geldkoffer. [gedaagde]heeft toen de OBG tegen de procedures in verlaten om terug te keren naar het voertuig. Bovendien heeft hij, in strijd met de toepasselijke ‘Gouden Regels’ van [eiseres] geen gebruik gemaakt van de noodknop die zich naast het GTL-i in de OBG bevindt, hetgeen een ernstig verwijt is. [X] heeft de activatieknop van de koffer ‘afgedrukt’ en alarm geslagen bij het NCC, de landelijke meldkamer van [eiseres]. Het laten ontploffen van de koffer is echter niet gelukt omdat, naar later bleek, de persoon op de scooter alleen de onderbak had meegenomen.
3.2.3
Gezien de feiten kan het niet anders zijn dan dat de onbekende man op de scooter hulp heeft gekregen van [gedaagde]en dat sprake is geweest van een vooropgezet plan. Als alleen het GTL-i niet (correct) zou zijn afgesloten, wat op zich al een zeer ernstige fout is, dan had de man op de scooter de koffer nog niet kunnen deactiveren; in dit geval beschikte die man ook over een, in 2009 als vermist opgegeven, plug die door [gedaagde]kort daarvoor was geprogrammeerd in het voertuig, waardoor het mogelijk was alleen de onderbak mee te nemen. Bij dit alles komt dat het programmeren van de codes, het in het luik zetten van de koffer en de diefstal van de onderbak met het geld in slechts een paar minuten heeft plaatsgevonden. Die diefstal valt niet te verklaren zonder de betrokkenheid van [gedaagde]

4.Het verweer

4.1
[gedaagde]heeft de vordering betwist en heeft daartoe naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten het volgende -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- aangevoerd.
De vordering dient te worden afgewezen nu de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 111 Rv.
[gedaagde]betwist opzettelijk gehandeld te hebben danwel bewust roekeloos gehandeld te hebben. Subsidiair is er geen causaal verband nu [X] de vervreemding van de koffer had kunnen voorkomen door tijdig de activeerknop in te drukken.
Daarnaast wordt betwist dat [eiseres] schade heeft geleden daar zij verzekerd dient te zijn voor dergelijke gevallen. Ook is niet aangetoond wat de hoogte van de schade zou zijn.
Verder wordt betwist dat [gedaagde]buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
4.2
Volgens [gedaagde]heeft hij die bewuste dag zoals gebruikelijk zijn werkzaamheden uitgevoerd. Dat wil zeggen dat hij, zonder gaatjes te prikken in een sealbag waarvan het [eiseres] bekend is dat collega’s dit wel doen, de onderbak heeft gevuld, de koffer heeft geprogrammeerd met allèèn de code van de filiaalplug, de koffer in het GLT-i heeft geplaatst, de buitendeur heeft afgesloten en naar de OBG is gegaan.
Niet zijn handelen, maar het handelen van [X] roept vragen op. [X] heeft immers de geldwagen, in strijd met de regels, verderop geparkeerd, heeft de loper niet in de gaten gehouden, heeft wel gezien dat een persoon op een scooter met de geldkoffer langzaam voorbij kwam maar heeft niet het kenteken gezien en heeft pas nadat [gedaagde]zich bij hem in de wagen voegde alarm geslagen en de activatieknop ingedrukt.
Daarnaast wijzen de navolgende omstandigheden erop dat [gedaagde]niet betrokken is geweest bij de vervreemding van de koffer.
[eiseres] maakt ongeveer een week van tevoren wel het werkrooster bekend, maar de routelijst, de lijst met cliënten die bezocht dienen te worden, wordt pas kort voor aanvang van de dienst bekend gemaakt aan de chauffeur en de loper. Andere medewerkers binnen [eiseres] zijn hier al wel eerder van op de hoogte. Na ontvangst van de routelijst en andere zaken maken de chauffeur en de loper zich op voor vertrek. Op vrijdagavond 28 december 2012 hoorde [gedaagde]van [X] dat zij 31 december samen de route 4860 zouden rijden. Nadat de sealbags door hem in de onderbak waren geplaatst, wordt de kop van de koffer geprogrammeerd met de code van de betreffende plug. Dit gebeurt door middel van een unit die via een kabel wordt verbonden met de kop van de geldkoffer. Zodra de kop is geprogrammeerd, kan deze geplaatst worden op de onderbak van de geldkoffer. De kop klikt zich vervolgens vast en op dat moment gaat er een rood lampje branden dat aanduidt dat de geldkoffer vergrendeld en actief is. Zodra de plug wordt geplaatst in de plugopening van de geldkoffer dooft het rode lampje en gaat er een groen lampje branden. De geldkoffer koppelt zich op dat moment los van de onderbak. Zodra de kop van de geldkoffer is verwijderd van de onderbak dooft ook het groene lampje. Het rode lampje was die dag eerder defect, terwijl het groene lampje nog brandde toen de politie-agent na de vervreemding het GTL-i opende, hetgeen technisch onmogelijk moet zijn. Dit duidt erop dat de koffer gebrekkig was.
[gedaagde]betwist dat er een plug is zoekgeraakt in 2009. Ook al zou deze plug gebruikt zijn bij het openen van de koffer dan duidt dit nog niet op betrokkenheid van [gedaagde]aangezien hij ziek was op het moment van de vermeende vermissing. Verder staat niet vast dat deze plug een andere code had dan de filiaalcode die [gedaagde]had geprogrammeerd in de geldkoffer. Uit interne onderzoeksrapportages van [eiseres] is gebleken dat er meerdere pluggen in omloop zijn met dezelfde (filiaal)code. Daarnaast is het in het tegenwoordige digitale tijdperk niet ondenkbaar dat een plug is gekopieerd. Overigens kan een geldkoffer ook geopend worden zonder plug zonder dat deze explodeert zoals is gebleken.
Toen [gedaagde]de koffer in het GTL-i wilde plaatsen, bemerkte hij dat er een ander cilinderslot in de buitendeur van de muurkluis zat. Aangezien hij het slot met zijn sleutel gewoon kon openen, heeft hij hier verder geen acht op geslagen. Deze cilinder bleek later gestolen te zijn en uit onderzoek van het NFI zal blijken dat dit is gebeurd met behulp van een passende sleutel nu er geen braaksporen zijn aangetroffen.
Het GTL-i heeft een interlocksysteem met een zogenaamde sluisfunctie, hetgeen inhoudt dat de buitendeur niet tegelijk met de binnendeur geopend kan worden. [gedaagde]heeft de kluis afgesloten en is naar de OBG gegaan. Toen hij in de OBG was, kon hij de binnendeur niet opendraaien, klaarblijkelijk doordat de dief de buitendeur reeds geopend had. [gedaagde]had zijn sleutel nog in zijn bezit toen de politie arriveerde zodat hij deze niet in de buitendeur van de muurkluis kan hebben laten zitten. [gedaagde]betwist dat hij de buitendeur niet goed heeft dichtgedaan of deze open heeft geflipperd. Volgens [eiseres] heeft de sluisfunctie juist toen niet gewerkt en is het systeem op 9 januari 2013 hersteld. Dit betekent dat de buitendeur wel door “flipperen” open gemaakt kan zijn. Doordat [eiseres] een ontoereikend sleutelbeleid voert en er meer sleutels van de muurkluis in omloop zijn dan de drie die [eiseres] stelt, was een oneigenlijk gebruik van de betrokken sleutel mogelijk.
Er is geen voorschrift om de koffer met de plugopening naar de binnenzijde in de buitenkluis te plaatsen. Eenmaal in de OBG wordt de koffer immers in zijn geheel uit de kluis gehaald en dan pas wordt de koffer gedeactiveerd. Ook bestaat er geen voorschrift voor een dergelijke gebeurtenis als onderhavige.
Verder wijst [gedaagde]op het door hem overgelegde logboek met gebruikte klantsleutels, dat dertien geprogrammeerde codes van de derde groep (50000-74999) vermeldt. Al die keren had dus gebruik gemaakt kunnen worden van de ‘vermiste plug’. Het is dan ook te eenvoudig om het voorval van 31 december 2012 aan [gedaagde]toe te rekenen. [gedaagde]betwist ook dat uit de door [eiseres] overgelegde uitdraai uit het systeem kan worden afgeleid dat [gedaagde]een tweede code heeft geprogrammeerd. In dat verband wijst hij erop dat uit die uitdraai zou moeten volgen dat binnen één seconde tien cijfers zouden zijn ingevoerd, hetgeen gewoonweg niet mogelijk is. In de strafzaak zal forensisch onderzoek plaatsvinden. Het lijkt erop dat [eiseres] haar eigen nalatigheid inzake de reeds in 2009 vermiste plug in de schoenen van [gedaagde]probeert te schuiven. [eiseres] had voor een oplossing inzake de vermiste plug zorg moeten dragen.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
Het verweer van [gedaagde]dat de vordering moet worden afgewezen vanwege het verzaken door [eiseres] van de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 2 sub d Rv wordt verworpen. In artikel 111 lid 2 sub d Rv is weliswaar bepaald dat het exploot van dagvaarding de eis en de gronden daarvoor vermeldt (de substantiëringsplicht), doch de wet verbindt geen consequenties aan het niet voldoen aan dit vereiste. Het enkele niet naleven van de substantiëringsplicht is dus, nog daargelaten of daarvan in het onderhavige geval sprake is, geen grond voor afwijzing van de vordering.
5.2
Wanneer een werknemer bij het verrichten van zijn werkzaamheden in dienst van de werkgever schade toebrengt aan de werkgever of een derde, is de werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:661 BW en 7:170 lid 3 BW in beginsel slechts aansprakelijk jegens de werkgever wanneer de schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
5.3
De kantonrechter zal derhalve dienen na te gaan of [gedaagde]opzettelijk of bewust roekeloos gehandeld heeft, zoals door [eiseres] gesteld. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat voor opzet of bewuste roekeloosheid allereerst vereist is dat het handelen een opzettelijk of bewust roekeloos karakter heeft, dat wil zeggen dat de werknemer met zijn handelen het toebrengen van schade beoogt dan wel de kans dat door dat handelen schade ontstaat, aanvaardt. Bovendien is vereist dat de werknemer zich direct voorafgaand aan zijn handelen daadwerkelijk bewust moet zijn van het roekeloze karakter ervan. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van de opzet of bewuste roekeloosheid rusten op de werkgever.
5.4
Niet staat vast dat [gedaagde]zich schuldig heeft gemaakt aan de vervreemding van de geldkoffer in strafrechtelijke zin. Nu geen van partijen heeft verzocht een eventueel te voeren strafproces af te wachten, zal thans tot civielrechtelijke beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid worden overgegaan.
5.5
Om tot zodanige aansprakelijkheid te kunnen beslissen, dient vast komen te staan dat [gedaagde]een of meerdere handelingen zoals door [eiseres] onder 3.2.2. weergegeven heeft verricht. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de stukken dat [gedaagde]de OBG heeft verlaten zonder de alarmknop in te drukken, maar levert deze ene handeling onvoldoende op om tot aansprakelijkheid van [gedaagde]te komen. Met al hetgeen [eiseres] daarnaast naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vervreemding van de geldkoffer, moet gezegd worden dat [gedaagde]de schijn tegen heeft. Echter, met al hetgeen [gedaagde]daartegenin heeft gebracht, bestaat er voldoende twijfel of [gedaagde]degene is geweest die betrokken is geweest (al dan niet in combinatie met [X]) bij die vervreemding zodat thans (nog) niet gesteld kan worden dat hij opzettelijk danwel bewust roekeloos heeft gehandeld.
Die twijfel kan weggenomen worden als vast komt te staan dat – zoals [eiseres] stelt – er twee pluggen vlak achter elkaar zijn geprogrammeerd in de kop van de geldkoffer. Uit de stukken volgt immers dat de kop van de koffer wordt geprogrammeerd met de code van de betreffende plug door middel van een programmeerunit die zich in de kluis van de geldwagen bevindt en die, zoals [gedaagde]zelf heeft verklaard, via een kabel wordt
verbondenmet de kop van de geldkoffer. Op deze wijze is er dus geen gelegenheid de plug die de dief heeft gebruikt al eerder te programmeren zoals [gedaagde]heeft geopperd.
Als vast komt te staan dat er twee pluggen zijn geprogrammeerd dan kan alleen [gedaagde]dit gedaan hebben via de programmeerunit die verbonden was via een kabel met de kop van de geldkoffer, en niet via een andere geactiveerde programmeerunit zoals [gedaagde]nog heeft gesteld. Daarnaast staat vast dat de kop van de ontvreemde geldkoffer in het GTL-i is achtergebleven zodat er geen sprake kan zijn van een verwisseling van koppen zoals [gedaagde]ook nog heeft gesuggereerd.
Op [eiseres] rust tegenover de betwisting door [gedaagde]de bewijslast in deze. Met hetgeen [eiseres] naar voren heeft gebracht en aan producties heeft overgelegd heeft zij naar het oordeel van de kantonrechter weliswaar voldaan aan haar stelplicht, maar dit bewijs vooralsnog niet geleverd. Nu [eiseres] een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, zal de kantonrechter haar toelaten tot het bewijs van haar stelling dat er door [gedaagde]vlak na elkaar twee pluggen zijn geprogrammeerd zoals hiervoor weergegeven.
5.6.1
Slaagt [eiseres] in haar bewijs dan is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van opzettelijk danwel bewust roekeloos handelen van [gedaagde]nu het programmeren van twee pluggen op geen enkele andere wijze valt uit te leggen dan dat dit gedaan is om een ander gebruik van de tweede plug te laten maken. Een dergelijke handelwijze is niet aan te merken als een verminderde oplettendheid of onvoorzichtigheid die van een werknemer onder omstandigheden geaccepteerd kan worden.
Dat het [gedaagde]niet verweten kan worden dat [X] niet tijdig op de activeerknop heeft gedrukt, terwijl in het geval hij dat wel gedaan had er geen schade was voor [eiseres], levert geen nalatig handelen van de werkgever op. Er is daarom (ook) geen grond om, zoals het [gedaagde]kennelijk voorstaat, de opgetreden schade geheel of ten dele voor rekening van de werkgever te laten.
In dit geval – indien [eiseres] dus slaagt in het bewijs – heeft [gedaagde]opzettelijk, dan wel bewust roekeloos, in strijd met goed werknemerschap en zijn arbeidsovereenkomst gehandeld. Van dit handelen kan hem een ernstig verwijt worden gemaakt op grond waarvan de werknemer conform artikel 7:661 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg hiervan heeft geleden.
5.6.2
[eiseres] vordert een bedrag van € 228.00,00 van [gedaagde] [eiseres] lijdt deze schade nu zij dit bedrag aan ING heeft moeten vergoeden. [eiseres] heeft echter nog niet in het geding gebracht enig bewijs dat zij dit bedrag daadwerkelijk heeft vergoed aan ING. Zij wordt daartoe nog in de gelegenheid gesteld.
Uit de door [eiseres] overgelegde productie 20 bij de conclusie van repliek is als onweersproken vast komen te staan dat de inhoud van de sealbags 811236134348, 811236135415 en 811236134445 € 228.000,00 bedroeg zodat dit bedrag de door ING geleden schade is.
5.6.3
Artikel 6:109 lid 2 BW bepaalt dat de invloed van een verzekering er toe kan leiden dat een schadevergoeding gematigd kan worden. Door [eiseres] is gesteld dat er geen uitkering heeft plaatsgevonden omdat het bedrag onder het eigen risico valt. [eiseres] dient hiervan nog bewijs in het geding te brengen.
5.7
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen,
laat [eiseres] toe tot het leveren van het bewijs, met alle middelen rechtens, van haar stelling dat er op 31 december 2012 door [gedaagde]twee pluggen vlak achter elkaar zijn geprogrammeerd in de kop van de geldkoffer;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 23 april 2014 om 14.30 uur, teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren en,
- indien zij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren, dit dadelijk bij deze akte te doen, en
- indien zij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, op te geven de
namen van de voor te brengen getuigen, met de verhinderdagen van
allebetrokkenen in de
periode mei t/m juli 2014, zodat direct ter zitting een datum voor het getuigenverhoor
kan worden bepaald;
- de bewijsstukken in het geding te brengen zoals in dit vonnis is bedoeld onder 5.6.2 en 5.6.3;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw B aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam voor de hierna te noemen kantonrechter;
wijst [eiseres] erop dat zij eventuele getuigen zelf zal dienen op te roepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
832