5.4Resteert de vraag of een vergoeding voor [verweerder] ten laste van [verzoekster] op zijn plaats is. Bij de vaststelling hiervan is van betekenis of aan een van de partijen het ontstaan van de ontbindingsgrond in overwegende mate is te verwijten of toe te rekenen. Het volgende wordt overwogen.
5.4.1.Mede gelet op de impact die de aan de hiervoor onder 2.3. genoemde ontbindingsprocedure ten grondslag gelegde beschuldigingen en de (in het nadeel van [verzoekster] beslechte) ontbindingsprocedure zelf op de psychische gesteldheid en het privéleven van [verweerder] heeft gehad, [verweerder] heeft gesteld dat zijn huwelijk mede hierdoor gestrand is, had van [verzoekster] mogen worden verwacht dat zij zoveel mogelijk tegemoet zou komen aan de voorwaarden die [verweerder] aan een – wat hem betreft – goede terugkeer had gesteld (zie productie 6 bij het verweerschrift), zodat de kans op een succesvolle hervatting van de werkzaamheden zo groot mogelijk was. Zo had het, mede gelet op het feit dat het aanvankelijk de bedoeling was dat [verweerder] zou terugkeren op zijn werkplek op de [locatie], op de weg van [verzoekster] gelegen akkoord te gaan met het verzoek van [verweerder] om een mediationtraject te starten. Te meer daar [verzoekster] zelf tijdens de eerste ontbindingsprocedure had gestelde dat collega’s niet meer met [verweerder] wilden samenwerken. Daarnaast had het op de weg van [verzoekster] gelegen dat zij op enige wijze excuses zou aanbieden aan de toenmalig echtgenoot van [verweerder] en dat zij de naam van [verweerder] zou zuiveren. De kantonrechter had immers geoordeeld dat de beschuldigingen aan het adres van [verweerder] niet waren vast komen te staan. In plaats daarvan heeft [verzoekster] haar beschuldigingen gehandhaafd door de hiervoor onder 2.4. geciteerde officiële waarschuwing te geven. Zelfs nadat [verzoekster] er door de voormalige gemachtigde van [verweerder] op gewezen was dat zij een verkeerde uitleg gaf aan de ontbindingsbeschikking en dat het een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het herstel van [verweerder] als [verzoekster] terug zou komen op haar standpunten. In haar brief van 23 februari 2011 voegde [verzoekster] hier nog aan toe: “
In september 2010 heeft Reclassering Nederland ([verzoekster]) de kantonrechter verzocht om uw arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden. De kantonrechter heeft dit verzoek, tot teleurstelling van [verzoekster], afgewezen.”. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] er hiermee blijk van gegeven dat zij [verweerder] nog steeds niet geloofde, waardoor zij het pijnpunt heeft laten doorwoekeren. Dit levert een verwijt in de hiervoor onder 5.4. genoemde zin op.
5.4.2.Ten aanzien van de op basis van de binnen [verzoekster] van toepassing zijnde Gedragscode en de Klokkenluidersregeling gemelde misstanden is de kantonrechter – net als de kantonrechter zittinghoudende te ’s-Gravenhage – van oordeel dat [verzoekster] heeft gehandeld zoals het een goed werkgever betaamt. Ze heeft de melding van mogelijke misstanden serieus genomen en daar actie op ondernomen door niet alleen zelf onderzoek te doen, maar ook door het inschakelen van Tinguely en Bureau Hoffmann. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij vraagtekens zet bij de onafhankelijkheid van Tinguely, omdat de heer [I] zowel voorzitter van de Raad van Toezicht van [verzoekster] als voorzitter van de Raad van Commissarissen van Tinguely is. De kantonrechter acht het in het kader van deze procedure niet aan de orde om over de wijze van uitvoering van het onderzoek te oordelen. Ook heeft [verweerder] aangevoerd dat hij het niet eens is met de uitkomsten van het door Bureau Hoffmann uitgevoerde onderzoek en dat er contra-expertise had moeten plaatsvinden. Ook hiervoor geldt dat het in deze procedure niet aan de kantonrechter is om hierover te oordelen. Aan de andere kant kan het [verweerder] niet tegengeworpen worden dat hij gebruik heeft gemaakt van de binnen [verzoekster] van toepassing zijnde Gedragscode en de Klokkenluidersregeling. [verzoekster] heeft dit ook niet aan haar verzoek tegen grondslag gelegd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat partijen ter zake van de op basis van de binnen [verzoekster] van toepassing zijnde Gedragscode en de Klokkenluidersregeling gemelde misstanden, respectievelijk de wijze waarop met de meldingen is omgegaan, geen verwijt in de hiervoor onder 5.4. genoemde zin kan worden gemaakt.
5.4.3.Voorts is door [verzoekster] aangevoerd dat [A] op 28 september 2012 benaderd is door het ministerie van Veiligheid en Justitie in verband met aan de staatssecretaris gestelde kamervragen over vermeende misstanden bij de [locatie]. De kamervragen waren gebaseerd op informatie van de Expertgroep Klokkenluiders (nader te noemen: de Expertgroep), die namens de drie Klokkenluiders optrad, aldus [verzoekster]. Nu gesteld noch gebleken is dat [verweerder] de Expertgroep opdracht gegeven heeft voornoemde informatie aan een van de kamerleden te verschaffen c.q. ermee ingestemd heeft dat de Expertgroep de informatie zou verschaffen, kan hier geen verwijt in de hiervoor onder 5.4. gedoelde zin uit gedestilleerd worden. Ditzelfde geldt voor het op 14 oktober 2013 in het Algemeen Dagblad verschenen artikel over misstanden bij de [locatie]. Gesteld noch gebleken is immers dat [verweerder] meegewerkt heeft aan de totstandkoming van het artikel. Wel staat als onweersproken vast dat de Klokkenluiders het ministerie van Veiligheid en Justitie op
15 oktober 2013 hebben verzocht om onderzoek te doen naar mogelijk (strafrechtelijk) verwijtbaar handelen van [A] en [B]. De kantonrechter oordeelt hieromtrent als volgt. In zijn arrest van 26 oktober 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een werknemer zijn vermoeden van een misstand (eerst) intern meldt. Er zijn uitzonderingen op dit uitgangspunt, zoals de situatie dat voor de werknemer een regeling geldt waaruit volgt dat de melding van een misstand anders dan intern dient te geschieden of indien van een interne melding niets verwacht mag worden omdat de directie van de misstand op de hoogte is en er niets aan doet (NJ 2013/220), maar gesteld noch gebleken is dat dit in de onderhavige zaak aan de orde is. [verzoekster] heeft gesteld dat [verweerder] zich, toen hij zich niet kon verenigen met de uitkomst van het onderzoek van Bureau Hoffmann, op grond van artikel 4.1. van de Klokkenluidersregeling had moeten richten tot de Raad van Toezicht van [verzoekster]. Verwijzend naar de als productie 26 bij het verzoekschrift overgelegde brief van de Klokkenluiders aan de Raad van Toezicht van [verzoekster] d.d 28 september 2012 stelt [verweerder] dat hij dit heeft gedaan. In de brief staat immers “
Ook bij het hoger management werd officieel melding gemaakt van de wanorde die er op de werkvloer heerste. Nadat klagers volgens de hiërarchische weg binnen de organisatie melding hadden gemaakt van de heersende wanorde en misstanden, werden deze op teleurstellende wijze afgehandeld.” en de op de misstanden betrekking hebbende bijlagen waren bijgevoegd om de Raad van Toezicht te laten zien dat het onderzoek niet deugde, aldus [verweerder]. De kantonrechter kan [verweerder] niet in zijn stellingen volgen. Hoewel de Klokkenluiders de gang van zaken rond de melding van de misstanden in de brief van 28 september 2012 aan de Raad van Toezicht uiteenzetten, formuleren zij de klacht als volgt:
Handelen in strijd met basale voorwaarden met betrekking tot het aangaan van mediation.
Het in samenspanning met de mediator schenden van de professionele richtlijnen en regels bij de aanvang (start) en uitvoering van een mediation tussen [B] en [F].
Belangenverstrengeling, verwijtbare samenspanning en uitoefening van ongeoorloofde dwang.
Het samenspannen met een niet onafhankelijke en onbetrouwbare mediator.
Mede gelet op de stelling van [verweerder] dat hij, vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, niets van doen had met voornoemd schrijven kan uit het voorgaande niets anders worden opgemaakt dan dat de klachten betrekking hebben op de mediationtrajecten van [F] en [E]. Dat in de bijlagen stukken opgenomen zijn over (het onderzoek naar) de misstanden, maakt dit niet anders. Daarbij is in overweging genomen dat nergens in de brief wordt aangegeven welke gevolgen de Raad van Toezicht aan deze bijlagen moet verbinden. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat [verweerder] de vermeende misstanden extern bekend heeft gemaakt, zonder dat de interne procedure volledig gevolgd was. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] daarmee bijgedragen aan het ontvallen van de voor een vruchtbare samenwerking noodzakelijke vertrouwensbasis.
5.4.4.[verweerder] heeft nog aangevoerd dat [verzoekster] het niet nodig vond naar aanleiding van het overlijden van de vertrouwenspersoon, op verzoek van de Klokkenluiders, een nieuwe vertrouwenspersoon aan te wijzen. Het volgende wordt overwogen. Uit de processtukken blijkt dat de Klokkenluiders [A] in de email van 2 april 2012 verzoeken de leden van de Expertgroep tijdelijk aan te wijzen als vertrouwenspersoon. In hun email van 7 mei 2012 hebben de Klokkenluiders dit verzoek herhaald. In zijn email van 16 mei 2012 heeft [A] gereageerd met de mededeling dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de Klokkenluiders de Expertgroep vragen om advies en dat de Klokkenluiders bij een verschil van mening over de overplaatsing beter juridische bijstand kunnen zoeken. Nu [verweerder] verder geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zijn verweer kunnen dragen, is de kantonrechter gelet op het voorgaande van oordeel dat ter zake dit punt niet geoordeeld kan worden dat [verzoekster] verwijtbaar behandeld heeft.
5.4.5.Wel is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] de vertrouwensbreuk heeft vergroot met de wijze waarop zij [verweerder] (in ieder geval) vanaf 28 oktober 2013 bejegend heeft. Blijkens de – in zoverre niet betwiste – als productie 34 bij het verzoekschrift overgelegde email van de vader van [verweerder] (hierna te noemen: de vader), waarin de vader op 30 oktober 2013 reageert op de email van [verzoekster] dat [verweerder] sinds 28 oktober 2013 ongeoorloofd afwezig is, heeft de vader [verzoekster] ervan op de hoogte gesteld dat [verweerder] op 28 oktober 2013 opgenomen is in een psychiatrisch crisiscentrum. Ook heeft de vader gemeld dat Oeij hier door de behandelaar van [verweerder] over geïnformeerd is, waarbij de behandelaar aangegeven heeft dat volledige radiostilte tussen [verzoekster] en [verweerder] gedurende drie tot zes maanden geïndiceerd is. Desondanks heeft [verzoekster] [verweerder] bij brief van 7 november 2013 gesommeerd binnen een week contact op te nemen om de huidige situatie te bespreken en een verklaring van het crisiscentrum over te leggen. Bij brief van 12 november 2013 heeft [verzoekster] dit verzoek herhaald, waardoor [verweerder] zich ondanks zijn psychische gesteldheid genoodzaakt voelde zich op 12 november 2013 persoonlijk ziek te melden. Daar komt bij dat [verzoekster] de loondoorbetaling per 10 december 2013 heeft stopgezet, omdat [verweerder] – volgens [verzoekster] – niet meegewerkt had aan zijn re-integratie door tijdens de spreekuurconsulten met Oeij van 21 november 2013 en 9 december 2013 te weigeren informatie te geven, waardoor Oeij geen probleemanalyse kon opstellen. Uit de productie 38 en 39 bij het verzoekschrift blijkt echter dat [verweerder] de bedrijfsarts tijdens voornoemde spreekuurconsulten voor zijn medische gesteldheid verwezen heeft naar zijn behandelaar, hetgeen zijn goed recht is, zodat van het niet meewerken aan zijn re-integratie geen sprake is. [verzoekster] heeft de loonsanctie dan ook ten onrechte toegepast. Bovendien, zo blijkt uit de – in zoverre niet betwiste – brief van de vader van [verweerder] d.d. 13 december 2013, heeft Oeij telefonisch contact gehad met de behandelaar van [verweerder], heeft hij drie brieven van de behandelaar van [verweerder] ontvangen en heeft hij een kopie ontvangen van de onderzoeksresultaten van twee onafhankelijke medische onderzoeken die in het kader van een arbeidsdeskundig onderzoek zijn uitgevoerd. Oeij beschikte dan ook over voldoende informatie om een probleemanalyse op te stellen of had hier door raadpleging van de behandelaar van [verweerder] over kunnen beschikken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] met haar voornoemde handelswijze extra druk op de toen al kwetsbare verhouding tussen partijen gelegd, hetgeen haar verweten kan worden. Overigens staat het [verweerder] vrij een klacht in te dienen tegen de bedrijfsarts, zodat dit – anders dan [verzoekster] stelt – geen verwijtbaar gedrag in de hiervoor onder 5.4. genoemde zin kan opleveren.
5.4.6.Gelet op de brief van de behandelaar van [verweerder] van 28 oktober 2013, waarin hij aangeeft dat een radiostilte van 3 á 6 maanden tussen [verzoekster] en [verweerder] geïndiceerd is, is de kantonrechter van oordeel dat het [verweerder] niet verweten kan worden dat hij niet verschenen is op de gesprekken met [A] van 23 januari 2014 en 28 januari 2014. Daarbij is in overweging genomen dat [verweerder] in zijn emails van 23 januari 2014 en 28 januari 2014 heeft aangeven dat zijn medische situatie het niet toeliet overleg te voeren. Indien [verzoekster] deze mededeling van [verweerder] onvoldoende achtte, had zij de bedrijfsarts moeten verzoeken nadere informatie bij de behandelaar van [verweerder] op te vragen.
5.4.7Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] een groter verwijt ten aanzien van het ontstaan van de ontbindingsgrond kan worden gemaakt dan [verweerder].
5.4.8.Voornoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsmede de lengte van het dienstverband van [verweerder], de hoogte van zijn salaris, zijn leeftijd, zijn – deels door de arbeidsomstandigheden veroorzaakte – arbeidsongeschiktheid en zijn kansen op de arbeidsmarkt wordt een vergoeding op grond van de kantonrechtersformule met correctiefactor C=1,7, te weten € 26.820,29 bruto billijk geacht.