ECLI:NL:RBROT:2014:2652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
C/10/440919 / FT EA 13/3057
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende controle over financiën

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, een alleenstaande man die een WWB-uitkering ontvangt, had op 17 december 2013 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 10 maart 2014 werd de verzoeker gehoord. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering niet kon worden toegewezen, omdat de verzoeker niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De verzoeker had een aanzienlijke schuldenlast van € 47.418,87, waaronder fraudeschulden bij de Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) en andere consumptieve schulden. De rechtbank constateerde dat de verzoeker recidive vertoonde in het ontstaan van fraudeschulden en dat een substantieel deel van deze schulden in de laatste vijf jaar was ontstaan. Dit was een belangrijke reden voor de afwijzing van het verzoek.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zich zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven. De verzoeker had nagelaten te solliciteren, ondanks dat hij daartoe was verzocht. De rechtbank had twijfels over de bereidheid van de verzoeker om aan zijn verplichtingen te voldoen, wat leidde tot de conclusie dat de balans tussen zijn inkomsten en uitgaven niet onder controle was. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.C. Padberg – de Haan, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
nummer verklaring: [nummer]
uitspraakdatum: 17 maart 2014
[naam],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 17 december 2013 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van
10 maart 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker is alleenstaand en ontvangt een WWB-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 47.418,87.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat hij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank oordeelt dat in het voorliggende geval het een noch het ander voldoende aannemelijk is.
Om te beginnen heeft verzoeker een fraudeschuld bij SoZaWe voor een bedrag van
€ 27.098,18. In de verklaring ex. artikel 285 lid 1 f Fw, behorende bij het verzoekschrift, staat vermeld dat verzoeker recente fraudevorderingen heeft en dat de meest recente fraudeschuld bij SoZaWe dateert van de periode 1 oktober 2012 – 30 november 2012. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat deze schuld al uit 1980 zou dateren en dat er weliswaar een latere fraudeschuld binnen de vijfjaarstermijn is ontstaan, maar dat dit te wijten is aan een misverstand. Wat hiervan zij, in een overzicht van de gemeente Rotterdam d.d. 28 november 2013 staat vermeld dat sprake is van fraudeschulden met als data 23 december 2008 (4x), 24 februari 2010, 23 maart 2010 (2x) en 30 november 2012. Niet gesteld of gebleken is dat dit overzicht niet klopt, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Er is dus sprake van recidive bij het laten ontstaan van fraudeschulden en een substantieel deel daarvan is in de laatste vijf jaar ontstaan. Deze schulden, die niet te goeder trouw zijn ontstaan, staan aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
Ook heeft verzoeker een schuld bij het CJIB voor een bedrag van in totaal € 265,50. Uit een overzicht, de rechtbank toegezonden op 13 februari 2014, blijkt dat dit twee boetes betreft. Verzoeker heeft slechts van één boete kunnen verklaren waarvoor die was opgelegd, namelijk voor het negeren van een rood stoplicht. Volgens verzoeker zou hij echter sinds 2004 geen auto meer hebben. Voor de andere boete had verzoeker geen verklaring. Dit, terwijl hem in de oproepingsbrief voor de zitting was medegedeeld dat de rechtbank daarover nadere informatie wenste. Ten aanzien van deze boete is derhalve niet aannemelijk geworden dat deze te goeder trouw is ontstaan.
Verder heeft verzoeker een schuld bij Skala Home Elektronics van juli 2012 ad € 2.047,37 voor de huurkoop van een tv en een wasmachine en bij het Nederlands Muntenhuis van augustus 2010 en februari 2011 voor een bedrag van in totaal € 958,18. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij deze goederen achteraf niet nodig had.
Dit betreffen consumptieve schulden waarvan het aangaan niet strikt noodzakelijk was en waarvan verzoeker ten tijde van het ontstaan had moeten beseffen dat hij, gezien de schuldenlast die hij op dat moment al had, deze niet zou kunnen afbetalen. Ook deze schulden staan aan toelating tot de wettelijke schuldsanering in de weg.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Over de aannemelijkheid dat verzoeker zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, oordeelt de rechtbank als volgt.
Verzoeker heeft, ondanks dat hem daarom gevraagd was in de bijlage van de oproepingsbrief van 24 januari 2014, nagelaten te solliciteren. Of op verzoeker inderdaad - zoals hij ter zitting heeft verklaard - een verplichting rust om exclusief als verkeersregelaar via Enterwerk aan het werk te gaan en daarnaast geen andere functie te accepteren, ook zolang hem via Enterwerk geen werk wordt aangeboden, heeft hij onvoldoende onderbouwd.
Door de houding van verzoeker acht de rechtbank bovendien gegronde vrees aanwezig dat verzoeker niet aan zijn verplichtingen zal (kunnen) voldoen.
De rechtbank neemt bij dit alles nog in overweging dat, hoewel er recent sprake lijkt van een wending ten goede, verzoeker de balans tussen inkomsten en uitgaven toch nog niet geheel onder controle lijkt te hebben. Immers, verzoeker heeft schulden bij Evides van 2 januari 2012 ad € 2.113,62, bij Nuon van 1 februari 2011 ad € 510,42, bij Eneco van 1 januari 2013 ad € 542,20, bij NLE van 1 maart 2011 ad € 1.552,49, en bij Woonbron van 11 januari 2012 ad
€ 1.950,86, die er op duiden dat verzoeker zijn vaste lasten enige tijd structureel onbetaald heeft gelaten.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.C. Padberg – de Haan, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.