ECLI:NL:RBROT:2014:2649
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had op 20 februari 2014 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank had eerder, op 21 februari 2014, de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 maart 2014. Tijdens de zitting bleek dat verzoekster eerder, op 11 mei 2009, onder de schuldsaneringsregeling had gestaan, welke regeling op 17 mei 2010 was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling kon worden toegelaten, omdat minder dan tien jaar was verstreken sinds de beëindiging van de vorige regeling. Dit is in overeenstemming met artikel 288, tweede lid, onder d, van de Faillissementswet, dat bepaalt dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen indien de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar voor de indiening van het verzoekschrift van toepassing is geweest. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren die verzoekster in dit geval zouden kunnen helpen. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Aangezien het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen, had verzoekster ook geen rechtens te honoreren belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wees daarom ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van verzoekster niet meer bestond. De beslissing werd uitgesproken door mr. C. van Steenderen-Koornneef in aanwezigheid van griffier S. Somers.