ECLI:NL:RBROT:2014:2649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
C/10/445342 / FT EA 14/455 en C/10/445343 / FT EA 14/456
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had op 20 februari 2014 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank had eerder, op 21 februari 2014, de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 maart 2014. Tijdens de zitting bleek dat verzoekster eerder, op 11 mei 2009, onder de schuldsaneringsregeling had gestaan, welke regeling op 17 mei 2010 was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling kon worden toegelaten, omdat minder dan tien jaar was verstreken sinds de beëindiging van de vorige regeling. Dit is in overeenstemming met artikel 288, tweede lid, onder d, van de Faillissementswet, dat bepaalt dat een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen indien de schuldsaneringsregeling minder dan tien jaar voor de indiening van het verzoekschrift van toepassing is geweest. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingen van toepassing waren die verzoekster in dit geval zouden kunnen helpen. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Aangezien het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen, had verzoekster ook geen rechtens te honoreren belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De rechtbank wees daarom ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van verzoekster niet meer bestond. De beslissing werd uitgesproken door mr. C. van Steenderen-Koornneef in aanwezigheid van griffier S. Somers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Sector civiel recht
afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en afwijzing verzoek voorlopige voorziening
rekestnummer: [nummer]
nummer verklaring: [nummer]
uitspraakdatum: 2 april 2014
[naam],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 20 februari 2014 een verzoekschrift ex artikel 287, vierde lid Faillissementswet (Fw) ingediend waarin gevraagd wordt om een voorlopige voorziening bij voorraad.
Bij vonnis van 21 februari 2014 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 maart 2014.
Ter zitting van zijn verschenen en gehoord:
- [naam], verzoekster;
- [naam], beschermingsbewindvoerder;
- mevrouw S. Kandhai, werkzaam bij PLANgroep Hellevoetsluis;
- mevrouw M. Spruit, werkzaam bij GGN Maas-Delta (gemachtigde) namens Stichting Maasdelta Groep, gevestigd te Hellevoetsluis (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

Bij vonnis van 11 mei 2009 van deze rechtbank is ten aanzien van verzoekster de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van 17 mei 2010 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d, e en f, Fw.

3.Het verzoek

Ter zitting is gebleken dat een verzoek om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam de dato 5 juni 2012 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster te verbieden, had moeten worden ingediend. Daarom leest de rechtbank in het ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287, vierde lid, Fw het verzoek om het vonnis van de rechtbank te Rotterdam de dato 5 juni 2012 tot ontruiming van de woonruimte te verbieden.

4.De beoordeling

Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient naar het oordeel van de rechtbank niet te worden toegewezen, indien op voorhand onaannemelijk is dat verzoekster tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient op grond van artikel 288, tweede lid, onder d, Fw te worden afgewezen indien ten aanzien van verzoeker minder dan tien jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Zoals uit punt 2 “de feiten” volgt, is hiervan in dit geval sprake.
Deze bepaling kent een drietal uitzonderingen: (i) de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, waren voldaan, (ii) de schuldenaar was in staat zijn betalingen te hervatten of (iii) de schuldenaar heeft bovenmatige schulden doen of laten ontstaan, om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen.
Schuldenaren op wie in de tien jaar voorafgaande aan het verzoekschrift de schuldsanerings- regeling van toepassing is geweest, wordt de toegang tot de schuldsaneringsregeling in beginsel ontzegd, hetgeen past binnen het strengere toegangsbeleid bij de herziening van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), aldus de Memorie van Toelichting bij de met ingang van 1 januari 2008 gewijzigde bepaling (Kamerstukken 29 942, nr. 3).
Vast staat dat op verzoekster de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest van
11 mei 2009 tot 17 mei 2010, welke regeling werd beëindigd op grond van artikel 350,
derde lid, onder c, d, e en f, Fw. Derhalve doet zich niet één van de hiervoor vermelde uitzonderingssituaties voor, zodat verzoekster in dit stadium niet opnieuw tot de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten.
Nu ook een hardheidsclausule voor gevallen waarin de tienjaarstermijn aan de orde is ontbreekt, kan de rechtbank niet anders oordelen dan overeenkomstig de wetgever met de recente wetswijziging heeft bedoeld.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.
Nu op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ex artikel 284 Fw is beslist, heeft verzoekster geen rechtens te honoreren belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287, vierde lid, Fw. Het belang van verzoekster bestaat er immers uit dat zij in afwachting van een beslissing van deze rechtbank op het door haar ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw in haar huurwoning kunnen blijven.
De verzochte voorziening ex artikel 287, vierde lid, Fw zal dan ook worden afgewezen bij gebrek aan belang.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 284 Fw af;
- wijst het verzoek ex artikel 287, vierde lid Fw af;
Deze beslissing is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter en in aanwezigheid van S. Somers griffier uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.