ECLI:NL:RBROT:2014:2598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
KTN-2434113_04042014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in civiele zaak over contributie en abonnement

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 april 2014 uitspraak gedaan in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 15 april 2009. De eiser, [eiser], had [gedaagde] aangesproken op betaling van contributie voor een fitnessabonnement. [gedaagde] had op 1 mei 2007 een overeenkomst gesloten met [eiser] voor een sportschool, maar stelde dat zij de overeenkomst tijdig had opgezegd. Na het leggen van derdenbeslag op haar bankrekening, was [gedaagde] pas op 30 augustus 2013 op de hoogte van het verstekvonnis en heeft zij binnen vier weken verzet ingesteld. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet eerder bekend kon worden geacht met het verstekvonnis, waardoor het verzet tijdig was. De rechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden was beëindigd in 2007, waardoor [gedaagde] geen contributie meer verschuldigd was. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2434113 CV EXPL 13-49593
uitspraak: 18 april 2014
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2009,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Cashcontrol Incassodiensten B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. P.H. de Bruin te Rotterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met twee producties;
  • het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton van 15 april 2009 met zaaknummer 971334 CV EXPL 09-10411 waarin [gedaagde] bij verstek is veroordeeld;
  • de verzetdagvaarding van 27 september 2013, met productie 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in verzet met twee producties;
  • de conclusie van repliek in verzet met productie 3.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat tussen partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1.
[eiser] exploiteert een sportschool met de naam [A]. [gedaagde] heeft op 1 mei 2007 een inschrijvingsformulier ingevuld en ondertekend om gebruik te maken van de faciliteiten van de sportschool tegen een contributie van € 33,50 per maand. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van twaalf maanden.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de door [eiser] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. In artikel 1 van deze voorwaarden is opgenomen dat het contract, behoudensopzegging, steeds voor dezelfde periode wordt verlengd. In artikel 3 is bepaald dat de overeenkomst uiterlijk één maand voor het verstrijken van overeengekomen periode opgezegd dient te worden door middel van een aangetekend schijven of door het invullen van een opzegformulier aan de balie.
2.3.
[eiser] heeft naar aanleiding van het verstekvonnis van 15 april 2009 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op de bankrekening van [gedaagde]. Naar aanleiding van deze beslaglegging heeft (de gemachtigde van) [eiser] de volgende bedragen ontvangen:
Datum
Bedrag
9 oktober 2012
249,47
6 december 2012
80,32
6 december 2012
590,22
11 april 2013
93,17
6 september 2013
1.784,33
Totaal
2.797,51

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem van in totaal € 812,90 vermeerderd met de overeengekomen rente ad 2% per maand daarover vanaf de dag der dagvaarding en over de gerechtskosten vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis, beiden tot aan de dag der algehele voldoening, hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten niet de € 5.000,00 te boven gaand en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks sommaties, in gebreke is gebleven met betaling van de verschuldigde contributie en bijkomende kosten voor een fitnessabonnement tot een bedrag van € 570,50. Dit bedrag aan hoofdsom bestaat uit € 33,50 aan contributie over de maand april 2008, de contributie over de periode van mei 2008 tot en met april 2009 van (12 maanden x € 35,50 =) € 426,00, de contractuele boete van € 75,00 en € 36,00 aan contractuele administratiekosten, welke zijn beperkt tot vier maanden (vier x € 9,00 per maand). Naast de hoofdsom maakt [eiser] aanspraak op buitengerechtelijke kosten ad € 150,00 en op tot de dag der dagvaarding vervallen rente ad € 92,40.
3.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering gesteld dat [gedaagde] de door haar op 1 mei 2007 gesloten overeenkomst niet tijdig heeft opgezegd, waardoor deze voor de duur van één jaar is verlengd. Nu [gedaagde] de verschuldigde contributie niet tijdig heeft voldaan, is zij op grond van artikel van de algemene voorwaarden tevens administratiekosten, een boete en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
3.3.
[eiser] heeft in oppositie aangevoerd dat de verzettermijn is verstreken. Omdat er derdenbeslag is gelegd onder de Rabobank onder de bankrekening van [gedaagde], heeft de deurwaarder vanaf 9 oktober 2012 bedragen van deze rekening ontvangen. Uit artikel 143 lid 3 Rv in verbinding met artikel 144 onder b Rv volgt dat het vonnis dus op 9 oktober 2012 ten uitvoer is gelegd. [gedaagde] heeft vervolgens niet binnen vier weken na deze datum verzet ingesteld.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft in oppositie aangevoerd dat zij tijdig in verzet is gekomen. [gedaagde] was niet op de hoogte van de vordering van [eiser]. Geen van de deurwaardersexploten is aan haar in persoon betekend. [gedaagde] heeft naar aanleiding van de overboeking van € 1.784,33 op 30 augustus 2013, contact opgenomen met de Rabobank. Op deze wijze is zij bekend geraakt met het derdenbeslag en het verstekvonnis van 15 april 2009. Vervolgens is [gedaagde] binnen vier weken in verzet gegaan. [gedaagde] heeft de eerdere als gevolg van het beslag afgeschreven bedragen niet opgemerkt. Zij is zzp’er en op haar ondernemersrekening worden veel bedragen van die grootte af- en bijgeschreven.
4.2.
[gedaagde] erkent dat zij sinds 1 mei 2007 een overeenkomst had met [eiser]. Wegens persoonlijke omstandigheden heeft zij echter maar korte tijd van het abonnement gebruik kunnen maken. De man die bij [eiser] achter de balie werkte heeft [gedaagde] aangeboden dat het abonnement na zes maanden beëindigd zou worden, indien zij tot en met de maand oktober 2007 zou betalen. Dit aanbod heeft [gedaagde] geaccepteerd en zij heeft na oktober 2007 geen gebruik meer gemaakt van de faciliteiten van [A]. Toen zij in mei 2008 door [eiser] werd aangesproken voor de contributie over de periode van mei 2008 tot en met april 2009, heeft [gedaagde] haar uitschrijving nog eens per e-mail van 11 juni 2008 bevestigd. Zij is dan ook geen contributie meer verschuldigd.
4.3.
Het beding tot stilzwijgende verlenging van de overeenkomst zonder opzegmogelijkheid is onredelijk bezwarend. Dat geldt ook voor het boetebeding en de bedingen tot betaling administratiekosten en van contractuele rente van 24% per jaar. Deze bedingen worden vernietigd. Daarbij is het vorderen van een boete naast nakoming van de overeenkomst in strijd met artikel 6:92 lid 1 BW. [gedaagde] betwist dat zij met betrekking tot de schadevergoeding in gebreke is gesteld. Volgens [gedaagde] zijn er geen buitengerechtelijke werkzaamheden verricht die een aparte vergoeding rechtvaardigen.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Voordat een oordeel gegeven kan worden of [gedaagde] de door [eiser] gevorderde kosten voor een fitnessabonnement verschuldigd is, zal beoordeeld moeten worden of [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis van 15 april 2009.
5.2.
Het staat vast dat het verstekvonnis niet aan [gedaagde] in persoon is betekend. Tevens is niet gebleken dat [gedaagde] op enig moment op andere wijze bekend is geraakt met dit vonnis. Voor de beoordeling van de vraag op welk moment de verzettermijn is gestart, moet daarom aanknoping worden gezocht bij het moment dat de aangevangen tenuitvoerlegging van het vonnis [gedaagde] bekend is geworden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij pas op 30 augustus 2013 op de hoogte is geraakt van de executie van het vonnis. [eiser] is echter van mening dat er op grond van artikel 144 onder b Rv vanuit gegaan moet worden dat het vonnis reeds ten uitvoer is gelegd op 9 oktober 2012, de datum van de eerste betaling.
5.3.
Artikel 144 onder b Rv luidt als volgt: “Het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste betaling.” Het criterium ‘na de eerste betaling’ ziet dus op een derdenbeslag op een vordering tot periodieke betalingen, wat in deze zaak niet aan de orde is. Met betrekking tot de overige derdenbeslagen geldt het criterium ‘na uitbetaling aan de beslaglegger’. Uit de tekst van het artikel blijkt niet duidelijk of de verzettermijn gaat lopen na
aanvangvan de betalingen of na
voltooiingvan de tenuitvoerlegging. De wetsgeschiedenis geeft hierover geen uitsluitsel.
5.4.
De ratio van artikel 144 onder b Rv is een moment te bepalen waarop de bij verstek veroordeelde partij kan worden geacht bekend te zijn met het vonnis. Of er naar aanleiding van afschrijvingen van een bankrekening als gevolg van derdenbeslag vanuit kan worden gegaan dat een partij bekend is met het tegen haar gewezen vonnis, is afhankelijk van omstandigheden van het geval. Tegen de achtergrond van de eisen van artikel 6 lid 1 EVRM (het recht op een eerlijk proces) dient de rechter evenwel terughoudend te zijn met aannemen van bekendheid met het verstekvonnis. In de onderhavige zaak zijn met grote tussenpozen bedragen afgeschreven die, gelet op de hoeveelheid en de omvang van de transacties op de ondernemersrekening van [gedaagde], niet erg in het oog springen, te meer er door meerdere incassobureaus van deze bankrekening bedragen worden geïncasseerd. Uit de beschrijving bij (een aantal van) de afboekingen met betrekking tot onderhavige zaak is bovendien niet op te maken dat deze het verstekvonnis van 15 april 2009 met betrekking tot de contributie voor [A] betreft. Hoewel het niet opmerken van deze betalingen door [gedaagde] als enigszins onzorgvuldig moet worden aangemerkt, kan in deze omstandigheden niet worden aangenomen dat [gedaagde] desondanks bekend moest worden geacht met het verstekvonnis. De termijn voor het instellen van verzet is daardoor niet eerder dan 30 augustus 2013 aangevangen, waardoor [gedaagde] tijdig in verzet is gekomen.
5.5.
[eiser] heeft de contributie over de maand april 2008 ter hoogte van € 33,50 gevorderd. Daarnaast heeft hij de contributie over de periode van mei 2008 tot en met april 2009 ad (12 maanden x € 35,50 =) € 426,00 gevorderd, omdat hij van mening is dat de overeenkomst tussen partijen bij gebreke van een geldige opzegging met één jaar is verlengd. [gedaagde] heeft zich tegen de vordering verweerd door te stellen dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd met ingang van 1 november 2007. [eiser] heeft geen onderbouwd verweer gevoerd tegen deze stelling. De in de conclusie van antwoord in oppositie opgenomen ‘ontkenning van al hetgeen [gedaagde] in de verzetdagvaarding heeft gesteld’ kan in ieder geval niet als een gemotiveerde betwisting van de stelling dat de overeenkomst per 1 november 2007 is geëindigd worden opgevat. Hierdoor moet, bij gebreke van verweer hiertegen, worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst reeds in 2007 met wederzijds goedvinden is beëindigd. [gedaagde] is de door [eiser] gevorderde contributie dan ook niet verschuldigd. De vraag of de bepalingen in de algemene voorwaarden met betrekking tot de stilzwijgende verlenging als onredelijk bezwarend moeten worden aangemerkt, kan dan ook in het midden blijven.
5.6.
Door [eiser] is tevens betaling van € 75,00 aan boete, € 36,00 aan administratiekosten, € 150,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 92,40 aan tot de dag der dagvaarding verschenen rente gevorderd. Deze kosten zou [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden verschuldigd zijn geworden als gevolg van het niet tijdig betalen van de contributie. Nu hiervoor echter is geoordeeld dat [gedaagde] na 1 november 2007 geen contributie meer verschuldigd was, zullen deze nevenvorderingen (inclusief de te verschijnen rente) worden afgewezen.
5.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 100,00), rechtstreeks te voldoen aan die gemachtigde. Deze proceskostenveroordeling houdt tevens in dat de door [eiser] gemaakte kosten in de verstekzaak en de ten behoeve van de executie van het verstekvonnis gemaakte kosten voor zijn rekening dienen te blijven.

6.De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het op 15 april 2009 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 971334 CV EXPL 09-10411;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de oorspronkelijke vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verzetprocedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde, rechtstreeks te voldoen aan die gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
600