In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, en een eiser die een bestuurlijke boete van € 25.150,- had ontvangen wegens illegale uitzendingen in de FM-omroepband. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarschuwingsbrief, die als basis voor de boete diende, niet met voldoende zekerheid was verzonden naar de eiser. De eiser had eerder een voorlichtingsbrief ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat de waarschuwingsbrief van 15 mei 2012 niet aangetekend was verzonden, waardoor het bestuursorgaan het bewijsrisico droeg voor de verzending. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de waarschuwingsbrief daadwerkelijk was verzonden, en dat de eiser hierdoor niet op de hoogte was van de gewijzigde aanpak van illegale uitzendingen. Aangezien er geen waarschuwing was gegeven, oordeelde de rechtbank dat de opgelegde boete en last onder dwangsom ten onrechte waren opgelegd. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het primaire besluit werd herroepen. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 974,-, en het griffierecht van € 160,- moest ook worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.