In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Economische Zaken (Agentschap Telecom) en een eiser die een bestuurlijke boete van € 2.500,- opgelegd kreeg wegens illegale radio-uitzendingen. De eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een hogere boete van € 15.000,- die was opgelegd voor dezelfde overtredingen. Na het intrekken van het eerste besluit door de verweerder, werd de boete verlaagd, maar het bezwaar van de eiser tegen het tweede besluit werd ongegrond verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 24 februari 2014 is de eiser niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder op basis van de Telecommunicatiewet (Tw) een vergunning vereist voor het gebruik van frequentieruimte en dat de eiser deze vergunning niet had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete van € 2.500,- terecht was opgelegd, ondanks de stelling van de eiser dat het om een korte proefuitzending ging. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met het beleid van de verweerder en dat er onvoldoende bewijs was geleverd om aan te tonen dat de eiser in financiële problemen verkeerde.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en bepaald dat de verweerder het door de eiser betaalde griffierecht vergoedt. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 487,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.