In deze zaak heeft verzoekster op 13 januari 2014 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en op 16 januari 2014 een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 25 februari 2014 gepland. Tijdens de zitting zijn zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de Kredietbank Rotterdam (KBR) en de stichting Havensteder aanwezig geweest. Verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het vonnis van 10 maart 2010 tot ontruiming van haar woning ten uitvoer zou worden gelegd. KBR heeft verklaard dat er een budgetbeheer is opgestart, maar dat er nog geen inkomen van verzoekster is ontvangen, waardoor schuldhulpverlening nog niet kan beginnen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in 2010 een achterstand had, maar de rechtbank constateert dat er een aanzienlijk verschil is tussen de huidige schuldenlast en de schuldenlast die eerder was vastgesteld.
Verweerster, de stichting Havensteder, heeft een schuldenoverzicht overgelegd waaruit blijkt dat verzoekster al sinds 2008 financiële problemen heeft. Verweerster heeft ook aangegeven dat er recent weer een huurachterstand is ontstaan. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aannemelijk is dat verzoekster in staat zal zijn om de huurtermijnen tijdig te voldoen. Bovendien heeft verzoekster geen openheid van zaken gegeven over haar schuldenpositie, wat essentieel is voor het slagen van het minnelijk schuldhulpverleningstraject.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukt dat verzoekster alle relevante informatie moet verstrekken aan KBR om het minnelijk traject te laten slagen. De beslissing is op 18 maart 2014 openbaar uitgesproken door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van griffier E.J. van Gruijthuijsen.