ECLI:NL:RBROT:2014:2522

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
C/10/447483 / FT EA 14/749
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aangifte tot eigen faillietverklaring van een besloten vennootschap zonder actief op grond van misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 april 2014 uitspraak gedaan over de aangifte tot faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, ingediend door de aangeefster op 19 maart 2014. De aangeefster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P.M. Borsboom, werd op 25 maart 2014 in raadkamer gehoord door mr. drs. C.A.M. van Wesel. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de vereisten van artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet, die stelt dat er sprake moet zijn van een pluraliteit van schuldeisers en dat de schuldenaar in de toestand van opgehouden te betalen verkeert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster geen actief bezit en ook niet verwacht dat er in de toekomst actief zal zijn om de faillissementskosten te dekken. Dit leidde tot de vraag of er een redelijk belang bij faillietverklaring aanwezig was. De rechtbank heeft de belangen van de aangeefster afgewogen tegen de belangen van de curator en de schuldeisers. Aangezien de aangeefster slechts twee crediteuren had en er geen uitzicht was op enige voldoening van de faillissementskosten, concludeerde de rechtbank dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid op grond van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot faillietverklaring moest worden afgewezen, omdat het belang van de aangeefster niet opwoog tegen de belangen van de schuldeisers en de curator. De rechtbank heeft de beschikking op 1 april 2014 gegeven, waarbij het verzoek tot faillietverklaring werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
Rekestnummer: C/10/447483 / FT EA 14/749
BESCHIKKING op de aangifte tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam aangeefster]
kantoorhoudende aan de[adres]
statutair gevestigd te Capelle aan den IJssel,
aangeefster,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom.

1.De procedure

Aangeefster heeft op 19 maart 2014 ter griffie van de rechtbank een aangifte tot haar faillietverklaring ingediend. Aangeefster is op 25 maart 2014 in raadkamer gehoord bij monde van mr. drs. C.A.M. van Wesel.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Op grond van artikel 6 lid 3 Faillissementswet dient er - wil een faillissementsverzoek slagen - sprake te zijn van pluraliteit van schuldeisers en dient de schuldenaar in kwestie te verkeren in de toestand van opgehouden te betalen.
De rechtbank verlangt van een verzoeker van een faillissement in situaties waarin niet de verwachting bestaat dat er enig actief vergaard zal worden dan wel zal vrijkomen om de faillissementskosten mee te kunnen voldoen, dat er daarnaast ook sprake is van een redelijk belang bij faillietverklaring. Bij deze vraag wordt het belang van de verzoeker afgewogen tegen het belang dat de curator heeft om de faillissementskosten voldaan te zien. Indien er een dergelijk zwaarwegend belang ontbreekt kan er sprake zijn van misbruik van bevoegdheid op grond van artikel 3:13 BW, wat in dat geval leidt tot het afwijzen van het faillissementsverzoek.
In casu heeft mr. drs. C.A.M. van Wesel namens aangeefster verklaard dat de onderneming thans niet over enig actief beschikt en dat zij niet verwacht dat de onderneming in de toekomst over enig actief zal kunnen beschikken. Uitzicht op enige mogelijkheid tot voldoening van de faillissementskosten is er niet. Aangeefster heeft noch in haar verzoekschrift noch ter zitting een zwaarwegend belang naar voren gebracht, waardoor eerdergenoemde belangafweging ten faveure van aangeefster zou moeten uitvallen. Daarbij komt nog dat uit de overgelegde stukken blijkt dat aangeefster slechts twee crediteuren heeft, te weten [naam crediteur]en voormalig werknemer
[naam crediteur]. Ter zitting is zulks door mr. drs. C.A.M. van Wesel nogmaals bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een onevenredigheid tussen het belang van aangeefster van haar faillietverklaring, het belang van een curator verschoond te blijven van niet verhaalbare kosten en de belangen van de schuldeisers om hun vordering betaald te zien, wat bij het uitspreken van het faillissement van verzoekster zou leiden tot misbruik van bevoegdheid op grond van artikel 3:13 BW. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat het belang dat in wezen door het faillissement zou moeten worden gediend, namelijk een verdeling van de boedel onder de schuldeisers, vanwege het geringe aantal schuldeisers en het uitzicht dat zij naar een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen uitkering zullen ontvangen, niet opweegt tegen de andere betrokken belangen. De rechtbank concludeert dan ook dat het verzoek tot faillietverklaring afgewezen dient te worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 1 april 2014 gegeven door mr. drs. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier. [1]

Voetnoten

1.