ECLI:NL:RBROT:2014:250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_02786
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en de toepassing van uitsluitingsgrond artikel 13 Wwb

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig te Capelle aan den IJssel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd door verweerder ingetrokken op basis van artikel 13, tweede lid, onder c, van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom deze uitsluitingsgrond van toepassing was op eiser, die jonger was dan 27 jaar en een studie kon volgen waarvoor hij aanspraak kon maken op studiefinanciering.

Eiser had eerder een Mbo/Bbl opleiding gevolgd en had zich ingeschreven voor een Hbo-opleiding, maar had deze na vijf weken afgebroken. Verweerder stelde dat eiser zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs niet had benut, maar de rechtbank was van mening dat dit standpunt niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid en dat er onvoldoende motivatie was voor de toepassing van de uitsluitingsgrond.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten werd veroordeeld tot een bedrag van € 974,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/2786

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2014 in de zaak tussen

[naam] te Capelle aan den IJssel, eiser,

gemachtigde: mr. N. Claassen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. S. van Boxtel.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Eiser, geboren 27 april 1987, ontving vanaf 11 juni 2009 een bijstandsuitkering. Eiser heeft met behoud van zijn uitkering een Mbo/Bbl opleiding Detailhandel gevolgd en deze opleiding in 2012 met een diploma (Mbo3-niveau) afgerond. Op 1 september 2012 heeft eiser een inschrijfverzoek ingediend voor de opleiding International Business and Languages bij de Hogeschool Rotterdam en aangegeven per 1 oktober 2012 met de opleiding te willen starten. Op 26 september 2012 heeft eiser een aanvraag om studiefinanciering ingediend voor de per 1 oktober 2012 te volgen studie. Vervolgens heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 oktober 2012 beëindigd.
1.2. Op 16 november 2012 heeft eiser zijn inschrijfverzoek van 1 september 2012 ingetrokken en de dienst Uitvoering Onderwijs geïnformeerd omtrent het beëindigen van zijn studie met ingang van 1 oktober 2012. Op 19 november 2012 heeft eiser zich gemeld bij verweerder voor een uitkering op grond van de Wwb, waarna hij de aanvraag heeft ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de overwegingen in het advies van de commissie bezwaarschriften het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De commissie heeft daarbij – voor zover hier van belang – overwogen dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen, omdat eiser jonger is dan 27 jaar en een studie kan volgen waarvoor hij aanspraak kan maken op studiefinanciering. Eiser, die over een startkwalificatie beschikt, is een studie gaan volgen om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, maar heeft die studie na vijf weken afgebroken waardoor hij zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs niet heeft benut.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000, dan wel
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
4.
In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3) wordt onder de rubriek ‘Algemeen’ onder meer ingegaan op de gezamenlijke aanpak van (voortijdige) schoolverlaters en jeugdige werklozen en de aanscherping van de voorwaarden en sancties voor jongeren. Voor zover hier van belang wordt daarin het volgende vermeld:
“Het kabinet streeft naar een gezamenlijke aanpak voor (voortijdig) schoolverlaters en jeugdige werklozen. De aanscherping van de WWB richt zich allereerst op de toegang tot de bijstand. Met de introductie van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het accent voor jongeren verlegd naar werken of leren, met als afgeleide de inkomensvoorziening. De regering onderschrijft het uitgangspunt van de WIJ, maar is van mening dat de huidige systematiek ruimte laat voor een afwachtende en vrijblijvende houding van jongeren. De WIJ legt gemeenten de plicht op om iedere jongere onder de 27 jaar aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid zelf werk te zoeken. De regering gaat op die weg verder en scherpt de wetgeving aan.
De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt in de wet verankerd doordat de jongere, die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) meldt met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht wordt eerst zèlf vier weken naar werk te zoeken, alvorens aanspraak op ondersteuning kan ontstaan. Daarbij zal de jongere nadrukkelijk eerst ook de mogelijkheden van reguliere scholing moeten onderzoeken. Na vier weken kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als blijkt dat dit niet het geval is, heeft dat consequenties voor de uitkering. Als de jongere kan terugkeren naar school of als blijkt dat de jongere geen inspanningen heeft gepleegd en onwillig blijft om aan het werk te gaan, is er geen recht op uitkering. Hiermee onderstreept de regering dat stilzitten geen optie is.
(…)
De regering onderschrijft het uitgangspunt van de WIJ, maar is van mening dat de huidige systematiek de eigen verantwoordelijkheid om zèlf werk te zoeken of een opleiding te volgen te veel ondermijnt. Opleiding en werk kunnen alleen een succes worden met eigen inzet en initiatief. Meer dan in de huidige wet dient de eigen verantwoordelijkheid van de jongere voorop te staan. Zij wil daarom dat alle jongeren die zich bij het loket melden worden aangesproken op de mogelijkheden om naar school of aan het werk te gaan en hen te sanctioneren als daarvoor onvoldoende aantoonbare inspanningen worden gepleegd. De colleges worden daarom verplicht met alle jongeren het gesprek aan te gaan, afspraken te maken en hen te begeleiden. Waar nodig kunnen colleges daarbij ondersteuning bieden. Uiteindelijk is beoogd dat jongeren in beginsel niet uitkeringsafhankelijk worden. Zij moeten werken of leren. De regering wil de eigen verantwoordelijkheid veel duidelijker verankeren in de wetgeving. De regering scherpt de wetgeving daarom aan.
(…)
Samenwerking tussen gemeenten, het onderwijs en de lokale hulpverlening bij deze groep jongeren is van belang om zoveel mogelijk jongeren daadwerkelijk naar school of aan het werk te krijgen. Het college dient ondersteuning en uitkering zonder meer te weigeren, als er voor die persoon nog mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs zijn die betrokkene onvoldoende heeft benut. IJkpunt hierbij kan zijn of die persoon een startkwalificatie (diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau) heeft. Het college wijst hem op de mogelijkheden die er voor hem nog binnen het regulier onderwijs zijn. Een goede samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen op lokaal en regionaal niveau is hierbij van belang.”
Bij artikel 13, tweede lid, van de Wwb, en voor zover hier van belang, wordt in de memorie van toelichting voorts het volgende vermeld:
“In het nieuwe onderdeel c wordt geregeld dat de jongere geen aanspraak op algemene bijstand heeft indien hij (nog) uit ’s Rijks schatkist bekostigd onderwijs kan volgen (zie ook de aanpassing van artikel 7, derde lid). Dit overigens onder de voorwaarde dat de jongere – in geval hij dat onderwijs zou gaan volgen – dan in aanmerking zou komen voor studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Er is geen reden om hem voor algemene bijstand in aanmerking te laten komen indien de mogelijkheid van het volgen van dergelijk onderwijs met studiefinanciering openstaat. Studiefinanciering wordt voor hem immers als een passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.”
5.1.
Vaststaat dat eiser zelf het initiatief heeft genomen om per 1 oktober 2012 een (vervolg)studie te volgen, waarna verweerder de bijstandsuitkering van eiser heeft beëindigd. Eiser voldeed zo bezien aan de bedoelingen die het kabinet voor ogen heeft gehad bij de aanscherping van (onder andere) de Wwb. Niet in geschil is verder dat eiser kort na zijn inschrijving gestopt is met de betreffende Hbo-opleiding en al dan niet op eigen verzoek is uitgeschreven als student aan de Hogeschool Rotterdam. In zijn bezwaarschrift heeft eiser aangevoerd dat hij slechts enkele lessen heeft gevolgd van de Hbo-opleiding International Business and Languages, dat hij geen studiefinanciering heeft ontvangen en dat hij met de opleiding heeft moeten stoppen omdat hij geen geld had om de studie te betalen. In beroep heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij de betreffende studie moest staken omdat hij niet voldeed aan de toelatingsvoorwaarden: hij beschikte slechts over een diploma op Mbo3-niveau, waarmee doorstroom naar een Hbo-opleiding niet mogelijk is. Volgens eiser had hij destijds goede hoop dat hij kort na aanvang van de Hbo-opleiding alsnog een diploma op Mbo4-niveau zou halen, maar is hij daarin niet geslaagd.
5.2.
In zijn verweerschrift alsmede ter zitting heeft verweerder niet betwist dat eiser met zijn opleiding op Mbo3-niveau de betreffende Hbo-opleiding niet had kunnen volgen. De rechtbank neemt dan ook aan dat als eiser zich niet zelf had laten uitschrijven, de Hogeschool Rotterdam dat had gedaan en zelfs had moeten doen. De rechtbank kan zich dan ook niet scharen achter het standpunt van verweerder dat eiser, door de Hbo-opleiding na vijf weken af te breken, zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs niet heeft benut.
5.3.
Het standpunt van verweerder dat eiser zich had moeten inschrijven voor een opleiding op Mbo4-niveau is eerst in beroep ingenomen en ligt niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Voor zover verweerder met deze stelling beoogt te betogen dat eiser de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs onvoldoende heeft benut en dat de bijstandsuitkering hem dus terecht is geweigerd, kan verweerder daarin niet zonder meer worden gevolgd. In dat verband is in het licht van de derde geciteerde passage uit de memorie van toelichting van belang dat eiser met zijn diploma op Mbo3-niveau ten tijde van de aanvraag om bijstand reeds beschikte over een startkwalificatie. Daarnaast is van belang dat eiser tot 1 oktober 2012 een bijstandsuitkering ontving en verweerder tot die tijd kennelijk geen aanleiding heeft gezien om eiser te wijzen op de mogelijkheden die er, na het behalen van zijn Mbo-diploma, verder voor hem zijn binnen het reguliere onderwijs en op een eventuele verplichting die mogelijkheden te benutten. Overigens is ter zitting niet geheel duidelijk geworden waarom eiser uiteindelijk niet het laatste praktijkexamen heeft kunnen afleggen, waardoor hij geen diploma op Mbo4-niveau heeft behaald.
6.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de uitsluitingsgrond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb op eiser van toepassing is. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
7.
Nu het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. In dit kader overweegt zij dat dit geschil zich niet leent voor een dergelijke beslechting. Verweerder zal nog dienen te bezien of artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb aan eiser kan worden tegengeworpen. Daartoe is nader onderzoek en mogelijk overleg tussen verweerder en eiser vereist. In dit verband wijst de rechtbank op het gestelde in de tweede geciteerde passage van de memorie van toelichting, waarin staat dat de colleges van burgemeester en wethouders verplicht worden met alle jongeren het gesprek aan te gaan, afspraken te maken en hen te begeleiden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.