Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 juni 2013;
- het ten behoeve van de comparitie overgelegde “Overzicht (ontoelaatbare) onttrekkingen”, toegezonden door mr. Krips bij brief van 5 november 2013;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2013;
- de brieven van mr. Krips van 24 december 2013, 16 januari 2014 en 24 januari 2014;
- de brieven van mr. Op ’t Ende van 14 januari 2014 en 17 januari 2014;
- de akte wijziging van eis in conventie;
- de akte van [gedaagde].
2.De verdere beoordeling
in conventie
omdatde desbetreffende voorwaarden in een dergelijke dagvergoeding voorzien. Die redenering deugt niet. Zoals overwogen in 2.4, is voor het antwoord op de vraag waarop [gedaagde] recht heeft bepalend wat tussen hem en MFC is overeengekomen. Als tussen partijen niet is overeengekomen dat [gedaagde], naast zijn managementvergoeding van eerst € 9.059,-- en later NAfl 15.000,--, nog recht heeft op een dagvergoeding, dan heeft hij op een dergelijke vergoeding dus geen aanspraak, ook al voorzien de toepasselijke subsidievoorwaarden op zichzelf in de mogelijkheid dat een dergelijke vergoeding wordt toegekend. Om dezelfde reden is niet relevant dat, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, de EVD akkoord is gegaan met diverse tussentijdse rapportages (“Results”) over de besteding van het subsidiegeld. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij met MFC een afspraak als hier bedoeld heeft gemaakt en MFC heeft het bestaan van een dergelijke afspraak ontkend. Dat betekent dat [gedaagde] ten onrechte bedragen bij wijze van dagvergoedingen aan zichzelf heeft overgemaakt. In zoverre is sprake van onbehoorlijk bestuur dan wel onrechtmatig handelen. De door [gedaagde] te vergoeden schade bedraagt in beginsel het bedrag dat gemoeid is met de overboekingen, dus € 2.592,--.
omdatde subsidievoorwaarden daarin voorzien. Hierboven, met name in 2.12, heeft de rechtbank al geoordeeld dat deze redenering niet opgaat. Nu uit de stellingen van [gedaagde] niet kan worden afgeleid dat een aanspraak als hier bedoeld voortvloeit uit de tussen partijen gesloten managementovereenkomsten, komt de vordering dus niet voor toewijzing in aanmerking.
weltijdens dit gesprek aan de orde is gekomen, te meer nu ook volgens [gedaagde] de uitlatingen van MFC tijdens het gesprek gericht waren op beëindiging van de overeenkomst. [gedaagde] heeft echter niets concreets gesteld over de inhoud en het verloop van het gesprek. De enkele stelling ter comparitie dat [X] hem “enkel” te kennen heeft gegeven dat hij niet meer terug hoefde te komen is onvoldoende concreet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de stellingen van MFC over de inhoud van het gesprek als vaststaand moeten worden aangenomen.
3.De beslissing
135