ECLI:NL:RBROT:2014:2346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
2056118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsindexering en geschil tussen voetbalvereniging en gemeente over huurvoorwaarden van sportcomplex

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging SV [eiseres] en de Gemeente [gedaagde] over de huurprijs van een sportcomplex. De Gemeente had de huurprijs van het sportcomplex aanzienlijk verhoogd op basis van een tarievennota, maar de vereniging stelde dat de huurprijs enkel op basis van de huurovereenkomst geïndexeerd kon worden. De huurovereenkomst, gesloten op 14 september 1982, bevatte een indexeringsclausule die stipuleerde dat de huurprijs per 1 september van elk jaar verhoogd zou worden met het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De vereniging vorderde onder andere een verklaring van recht dat de Gemeente enkel gerechtigd is tot indexering en niet tot een eenzijdige huurverhoging.

De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente zich niet kon beroepen op een eenzijdige huurverhoging, omdat de huurovereenkomst nog steeds van kracht was en de indexeringsclausule niet was gewijzigd. De rechter benadrukte dat de Gemeente de huurprijs niet zonder meer kon verhogen en dat de redelijkheid en billijkheid in acht genomen moesten worden bij substantiële huurverhogingen. De vorderingen van de Gemeente in reconventie werden afgewezen, en de Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de rechten van de vereniging onder de bestaande huurovereenkomst en de geldende indexeringsclausule.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2056118 CV EXPL 13-22350
uitspraak: 17 januari 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
SV [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde]
zetelend te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J. Coppelmans
Partijen worden hieronder aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “de Gemeente”.

1.Het verloop van de procedure

Dit blijkt uit de navolgende processtukken waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
het inleidend exploot van dagvaarding van 13 mei 2013, met producties;
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
de conclusie van dupliek in reconventie

2.Vaststaande feiten

2.1
[eiseres], een in 1960 opgerichte voetbalclub, is sedert 1972 gehuisvest op de [locatie], gelegen in de [gemeente].
2.2
Tussen partijen (althans tussen de rechtsvoorgangster van de Gemeente en [eiseres]) is op 14 september 1982 een huurovereenkomst gesloten (hierna : “de huurovereenkomst”) en zijn aanvullende voorwaarden bepaald in een overeenkomst van 9 september 1988.
2.3
Artikel 3 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“De huurprijs wordt per 1 september van elk jaar, verhoogd met het prijsindexcijfer, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, (cijfer gezinsconsumptie man, vrouw, twee kinderen).”
2.4
[eiseres] heeft een kantine met daaraan gebouwd acht kleedkamers, een tribune met daaronder enkele kleedkamers, een gebouw bestaande uit kleedkamers, verzorgingsruimte, materiaalopslag en technische ruimten en zes velden tot haar beschikking (drie natuurgrasvelden en drie kunstgrasvelden).
2.5
In 2004 is door de Gemeente op het trainingsveld kunstgras aangelegd. In 2009 is door de Gemeente één van de grasvelden vervangen door een volwaardig kunstgrasveld.
2.6
Voor [eiseres] gold over de afgelopen vier jaar de volgende huurprijsontwikkeling:
2009: € 23.073,50
2010: € 26.400,87
2011: € 40.680,68
2012: € 41.525,33
2.7
Bij brief van 23 oktober 2012 informeerde de Gemeente [eiseres] omtrent haar voornemen tot tariefswijzigingen.
2.8
Bij brief van 25 maart 2013 specificeert de Gemeente de vergoeding voor het gebruik van de velden op sportpark [A] voor de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 tot een totaal van € 62.004,19. Bij dezelfde brief wordt de gebruiksvergoeding voor de eerste helft van 2013 in rekening gebracht ten bedrage van
€ 31.002,09.
2.9
[eiseres] heeft uitgaande van de huurprijs van 2012 + 2,5 % indexering, op 25 juni 2013 € 21.281,74 betaald.
2.1
De vereniging “[B] behartigt de belangen van buitensportverenigingen, waaronder [eiseres], en is de gesprekspartner in het overleg met de Gemeente.
2.11
Voor het jaar 2013 heeft de Gemeente een huurverhoging voorgesteld van 62 %.

3.Het geschil en de standpunten van de partijen

In conventie
3.1
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
primair
a. a) te verklaren van recht dat de Gemeente enkel gerechtigd is tot het indexeren van de huurprijs per juli van ieder jaar volgens de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (reeks alle huishoudens, 2006=100), althans hiertoe gerechtigd is gedurende een in goede justitie te bepalen termijn;
subsidiair
b) te bepalen in goede justitie het bedrag waarmee de thans tussen partijen geldende huur wordt verhoogd onder vaststelling van een ingroeiregeling van tenminste vijf jaar;
zowel primair als subsidiair
c) te verklaren van recht dat [eiseres] ten aanzien van het in 2009 aangelegde kunstgrasveld (veld nummer 1 op de tekening die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht) vanaf 2011 enkel de huurprijs verschuldigd is als ware het een natuurgrasveld en aldus de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 14.540,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d) gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres], verkort en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
Ad a) Partijen zijn gebonden aan de door hen op 14 september 1982 gesloten huurovereenkomst. Het staat de Gemeente vrij om haar sportbeleid en de daarmee samenhangende tarieven vast te stellen en te wijzigen, maar dit kan niet tot gevolg hebben dat de gesloten huurovereenkomst daardoor zonder meer terzijde wordt gesteld.
Ad b) In het geval de verhuurder eenzijdig een huurverhoging kan opleggen, dan eist de redelijkheid en billijkheid dat bij substantiële huurverhogingen een overgangsregeling wordt toegepast waarbij in een overbruggingsperiode wordt toegegroeid naar een nieuwe passende huur. Een directe verhoging van 62% zonder overgangsregeling van ten minste vijf jaren is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Ad c) De Gemeente heeft onzorgvuldig gehandeld door [eiseres] niet te informeren en geen mededelingen te doen aangaande de prijsontwikkelingen van met name kunstgras. De Gemeente was daarmee bekend en zij had [eiseres] moeten informeren. Door dat na te laten handelt de Gemeente in strijd met hetgeen maatschappelijk betaamt en daardoor onrechtmatig.
Ten behoeve van andere sportverenigingen binnen de [gemeente] die met vergelijkbare excessieve huurverhogingen worden geconfronteerd (en ter voorkoming van meer procedures) verzoekt [eiseres] de kantonrechter een overweging ten overvloede in zijn vonnis op te nemen ten aanzien van de vraag of de excessieve huurverhoging stand zou houden, wanneer geen sprake zou zijn geweest van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst met indexeringsclausule.
3.2
De Gemeente heeft de vorderingen van [eiseres] gemotiveerd weersproken en heeft geconcludeerd tot afwijzing. De Gemeente heeft onder meer als verweer, verkort weergeven, het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van de primaire vordering van [eiseres]:
  • De stelling dat voor de rechtsverhouding tussen partijen slechts de huurovereenkomst d.d. 14 september 1982 van kracht zou zijn is onjuist. Partijen zijn nieuwe voorwaarden waaronder zij de huurovereenkomst willen voortzetten overeengekomen. Weliswaar is op enkele punten nog geen overeenstemming bereikt, zoals de in te vullen aanvangshuurprijs en ingangsdatum, maar wel is overeenstemming bereikt over artikel 4.4 waarin is opgenomen dat de gebruiksvergoeding bij onveranderd gebruik wordt vastgesteld door het college van B&W in een tarievennota sportaccommodaties.
  • Verder kan er niet aan voorbijgegaan worden dat [eiseres] heeft ingestemd, althans geacht moet worden te hebben ingestemd, met de verhoging van de tarieven van 2013-2014. [eiseres] heeft expliciet ingestemd met het van toepassing geraken van het profijtbeginsel op de huurovereenkomst met het aanvaarden van de huurverhoging van 2011-2012.
  • Overigens heeft [eiseres] bij een uitleg van de huurverhouding naar redelijkheid en billijkheid in het huidig tijdsgewricht het nieuwe tarievenbeleid te aanvaarden. Ook valt niet in te zien dat [eiseres] door zich te verzetten tegen het aangaan van nieuwe huurvoorwaarden de huurprijsverhoging kan tegenhouden, terwijl andere huurders van buitensportaccommodaties die huurprijsverhogingen wél –overeenkomstig het tarievenbeleid– moeten voldoen.
  • Uiterst subsidiair stelt de Gemeente dat de vordering niet mag slagen, omdat er sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Ten aanzien van de subsidaire vordering van [eiseres]:
[eiseres] onderbouwt haar vordering waarom in deze zaak een ingroeiregeling van toepassing zou moeten zijn niet en voldoet daardoor niet aan haar stelplicht.
Ten aanzien van de zowel primaire als subsidiaire vordering van [eiseres]
De Gemeente betwist dat zij heeft aangedrongen om een kunstgrasveld aan te doen leggen.
Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat een kunstgrasveld duurder is dan een natuurgrasveld. Een sinds 1960 bestaande voetbalvereniging moet daarmee bekend zijn. Overigens ontlopen de prijsontwikkelingen van beide typen velden elkaar niet veel.
In reconventie
3.3
De Gemeente vordert:
A. Voorwaardelijk, voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat de
Huurtarievennota, zoals deze jaarlijks door (de raad van) de Gemeente wordt vastgesteld, niet tussen partijen van kracht is, in samenspraak met partijen, op de voet van artt. 6:258 en 6:230 BW, de huurverhouding aldus te wijzigen, dat daarin wat betreft de jaarlijks verschuldigde huurprijs vanaf 1 januari 2011, althans vanaf 1 januari 2013 als tussen partijen overeengekomen geldt dat de huurprijs wordt bepaald door de Gemeente, aan de hand van de jaarlijks - door de raad - vast te stellen huurtarieven voor ‘[A]’ en eventuele andere sportaccommodaties;
B. [eiseres] te veroordelen om binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis met de Gemeente een huurovereenkomst met huurvoorwaarden af te sluiten, overeenkomstig het model van productie 37 (de bijlagen van de brief van 19 september 2013) onder opneming van de bedingen als vermeld in randnummer 59 van deze conclusie (gelezen wordt: de conclusie van antwoord in conventie).
C. [eiseres] te veroordelen om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de Gemeente de huurprijs over 2013 ad € 62.004,19 (althans het pro resto verschuldigde bedrag), en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover, te tekenen vanaf de 15e dag na het vonnis;
D. [eiseres] te veroordelen om vanaf de contractuele vervaldag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de Gemeente de huurprijs over 2014 en verdere jaren zoals overeenkomstig de voor dat kalenderjaar door de raad vastgestelde Huurprijzennota ten aanzien van [eiseres] wordt vastgesteld en door de Gemeente aan haar wordt gefactureerd, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf één dag na de vervaldatum tot aan de dag van voldoening;
E. [eiseres] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen aan de Gemeente, de na dit vonnis te maken kosten;
De Gemeente voert daartoe aan dat beleidswijzigingen van een overheid aangemerkt kunnen worden als onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW. De enorme bezuinigingsopgave, ook voor het jaar 2013 en de jaren daarna, is aan te merken als onvoorziene omstandigheid. De omstandigheden waarop de Gemeente zich beroept zijn, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid beoordeeld, van zodanige aard dat het van de Gemeente niet verwacht mag worden dat zij de huurovereenkomst ongewijzigd in stand laat. De afweging van de belangen van beide partijen zal nadrukkelijk in het voordeel van de Gemeente moeten uitvallen als men de aard van de door de Gemeente uit te oefenen overheidstaak in de afweging betrekt.
3.4
[eiseres] heeft de vorderingen van de Gemeente gemotiveerd bestreden en heeft geconcludeerd tot afwijzing. De Gemeente komt geen beroep toe op onvoorziene omstandigheden, omdat de overeengekomen indexeringsmogelijkheid voorziet in een mogelijkheid van een huurprijsverhoging. Voor het geval de Gemeente wel een beroep op onvoorziene omstandigheden toekomt, geldt dat in de omstandigheden waarin de Gemeente verkeert, een beroep op onvoorziene omstandigheden niet aan de orde kan zijn.

4.De beoordeling

In conventie
4.1
Tussen partijen bestaat sedert 1982 een privaatrechtelijke verhouding van (ver)huur waarop de bepalingen van de vierde titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. Partijen zijn het erover eens dat de huurovereenkomst tussen hen aan te merken is als een gemengde overeenkomst van huur van een gebouwde onroerende zaak (kunstgrasvelden, ex artikel 7:230a BW) en onbebouwde onroerende zaak (natuurgrasvelden).
4.2
Met betrekking tot de vraag welke huurprijs [eiseres] gehouden is te betalen aan de Gemeente dient in eerste instantie het huurcontract leidraad te vormen. Op grond van artikel 3 van de huurovereenkomst wordt de huurprijs per 1 september van elk jaar verhoogd met het prijsindexcijfer zoals gepubliceerd door het CBS (cijfer gezinsconsumptie man, vrouw, twee kinderen). Het op 9 september 1988 getekende contract bevat een specificatie van het gehuurde en van de huurprijs per onderdeel. Het houdt geen wijziging in van artikel 3 van de initiële huurovereenkomst. Op grond van de huurovereenkomst dient dan ook vastgesteld te worden dat partijen een huurprijs zijn overeengekomen die telkens per 1 september van elk jaar verhoogd wordt met de indexering, tenzij partijen nadien een afwijkende regeling zijn overeengekomen of onverkorte nakoming van de overeengekomen regeling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW).
4.3
De Gemeente erkent dat zij op grond van artikel 3 van de huurovereenkomst slechts mag indexeren en verbindt daaraan de conclusie dat [eiseres] geen vordering heeft omdat zij bij haar vordering geen belang heeft. Dit beroep op het ontbreken van voldoende belang (artikel 3:303 BW) wordt afgewezen. Gezien immers het hierna te beoordelen standpunt dat de Gemeente ten aanzien van de hoogte van de door [eiseres] verschuldigde huurprijs inneemt, heeft [eiseres] een rechtens te respecteren belang bij de vaststelling in rechte daarvan.
4.4
De vordering van [eiseres] kan redelijkerwijs niet anders begrepen worden dan dat zij van mening is dat zij slechts aan de hand van artikel 3 van de huurovereenkomst te bepalen huurprijs verschuldigd zal zijn. De Gemeente bestrijdt dit standpunt en voert aan dat partijen nieuwe voorwaarden zijn overeengekomen waaronder zij de huurovereenkomst willen voortzetten. De Gemeente verwijst in dit verband naar de als productie 25 bij de conclusie van antwoord overgelegde “Gebruiksovereenkomst/versie juni 2011”, waarin (artikel 4.4) is opgenomen dat de gebruiksvergoeding bij onveranderd gebruik in tijd, periodiek vastgesteld wordt door het College van B&W in een tarievennota sportaccommodaties. [eiseres] heeft het bereiken van overeenstemming over nieuwe huurvoorwaarden uitdrukkelijk betwist, zeker waar het gaat om huurtarieven.
4.5
Van een overeengekomen wijziging van de huurprijs kan geen sprake zijn. De Gemeente erkent immers dat de [B] niet als de gemachtigde van [eiseres] beschouwd kan worden en haar dus niet kan binden, terwijl de Gemeente voorts erkent dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de in te vullen aanvangshuurprijs en ingangsdatum. Zolang de Gemeente niet concreet stelt dat, hoe en met ingang van wanneer, welke nieuwe huurprijs is overeengekomen, voldoet zij niet aan haar stelplicht en wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Weliswaar is voor een wijziging van een huurovereenkomst niet steeds vereist dat sprake is van aanbod en aanvaarding van de wijziging in formele zin en kan de wijziging ook voortvloeien uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Het ligt dan op de weg van de Gemeente om zodanige gedragingen te stellen en bij betwisting te bewijzen. Dat doet zij evenwel niet. Dat partijen –[eiseres] via haar belangenbehartiger [B]– overleg hebben gevoerd en dat [eiseres] in het recente verleden een huurprijsverhoging buiten het systeem van indexering heeft aanvaard, brengt niet mee dat zij al dan niet impliciet heeft ingestemd met een wijziging of buiten toepassing verklaring van artikel 3 van de huurovereenkomst, dan wel met de voorgestelde huurprijs per 1 september 2013.
4.6
Weliswaar kan de Gemeente in het publieke discours politiek redelijke argumenten hebben om haar door de economische crisis verslechterde financiële problematiek het hoofd te bieden, deze argumenten werken echter niet zonder meer door in de privaatrechtelijke verhouding tussen partijen en laten de inhoud van de huurovereenkomst onverlet.
4.7
Ten slotte heeft de Gemeente zich –uiterst subsidiair– beroepen op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, stellende dat [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst niet mag verwachten. Dat beroep doet de Gemeente, zoals hieronder wordt toegelicht, tevergeefs. De Gemeente stelt in dit verband dat de “enorme bezuinigingsopgave” als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW heeft te gelden. Los van de vraag of de enorme bezuinigingsopgave waarvoor de Gemeente zich gesteld ziet als een “onvoorziene omstandigheid” aangemerkt kan worden, hetgeen niet het geval lijkt te zijn omdat partijen in de huurprijsverhoging door artikel 3 in de huurovereenkomst hebben voorzien, en de vraag of een bezuinigingsopgave niet op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van de Gemeente, heeft te gelden dat de rechter grote terughoudendheid dient te betrachten met het honoreren van een beroep hierop (HR 20 februari 1998, NJ 1998, 493). Uitgangspunt is en blijft dat [eiseres] in beginsel onverkorte uitvoering van de huurovereenkomst mogen verwachten en daarop hun financieel beleid mogen baseren. Uitzonderlijke omstandigheden die nopen tot een inbreuk op dit beginsel zijn gesteld noch gebleken.
4.8
Artikel 3 van de huurovereenkomst is dus nog steeds volledig en ongewijzigd van kracht en bepaalt de tussen partijen geldende huurprijs. Indien de Gemeente de thans geldende huurprijs niet meer “marktconform” vindt, staan haar andere wegen open om tot een wijziging te komen. De slotsom is dat de primaire vordering van [eiseres] als gegrond toegewezen zal worden, met dien verstande dat de indexering telkens per 1 september plaatsvindt.
4.9
Nu de primaire vordering wordt toegewezen behoeft de subsidiaire vordering (de vaststelling van een ingroeiregeling) geen beoordeling meer.
4.1
[eiseres] heeft een verklaring voor recht gevorderd ten aanzien van het in 2009 aangelegde kunstgrasveld, dat zij vanaf 2011 enkel de huurprijs verschuldigd is als ware het een natuurgrasveld en aldus de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 14.540,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering wordt als ongegrond afgewezen bij gebreke van een deugdelijke grondslag. Immers, zelfs indien de Gemeente heeft aangedrongen op het laten aanleggen van een (voor haar gunstig) kunstgrasveld en [eiseres] niet zou hebben geïnformeerd over de financiële gevolgen daarvan - hetgeen de Gemeente overigens betwist - , zelfs dan valt niet in te zien waarom [eiseres] niet gebonden zou zijn aan de door haar onverplicht aangegane wijziging van het gehuurde en de nader overeenkomen huurprijs. Bovendien is [eiseres] een voetbalclub, voorzien van (naar eigen stelling) competente bestuursleden van wie verwacht mag worden dat zij bekend zijn met de verschillende huurprijzen. Van een onrechtmatig nalaten tot het verschaffen van informatie is geen sprake. Voor een terugbetaling van huur is dan ook geen grond.
4.11
[eiseres] heeft de kantonrechter verzocht ten behoeve van andere sportverenigingen binnen de [gemeente] die met vergelijkbare huurverhogingen worden geconfronteerd (en ter voorkoming van meer procedures) een overweging ten overvloede in het vonnis op te nemen ten aanzien van de vraag of de “excessieve” huurverhoging stand zou houden, wanneer geen sprake zou zijn geweest van een tussen partijen gesloten huurovereenkomst met indexeringsclausule. De kantonrechter dient in zijn beoordeling zich te beperken tot hetgeen [eiseres] blijkens het petitum vordert en waarop het verweer van de Gemeente is gericht. Daarom blijft de door [eiseres] gevraagde beoordeling van de vorengenoemde rechtsvraag achterwege.
4.12
Nu het geschil hoofdzakelijk gelegen is in de vraag of de Gemeente gerechtigd is tot een hogere huurprijs dan waartoe zij krachtens de vigerende huurovereenkomst is gerechtigd, en de Gemeente ten aanzien van deze vraag in het ongelijk is gesteld, wordt zij als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 112,00 aan griffierecht en op € 101,29 aan explootkosten en op € 600,00 (2 punten à € 300,00) aan gemachtigdensalaris.
in reconventie
4.13
Nu gelet op het hierboven in conventie werd overwogen en beslist, de kantonrechter van oordeel is dat niet de Huurtarievennota, zoals deze jaarlijks door (de raad van) de Gemeente wordt vastgesteld, maar de huurovereenkomst tussen partijen van kracht is, dient de primaire vordering van de Gemeente beoordeeld te worden.
4.14
De Gemeente vordert om in samenspraak met partijen, op de voet van de artikelen 6:258 en 6:230 BW, de huurverhouding aldus te wijzigen, dat daarin wat betreft de jaarlijks verschuldigde huurprijs vanaf 1 januari 2011, althans vanaf 1 januari 2013 als tussen partijen overeengekomen geldt dat de huurprijs wordt bepaald door de Gemeente, aan de hand van de jaarlijks - door de raad - vast te stellen huurtarieven voor ‘[A]’ en eventuele andere sportaccommodaties.
4.15
Herhaald wordt hetgeen in rov 4.7 in conventie werd overwogen. De Gemeente heeft onder verwijzing naar jurisprudentie betoogd dat beleidswijzigingen van de overheid aangemerkt kunnen worden als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. Dit is juist. Het is immers niet uitgesloten dat een vordering moet worden afgewezen en de wederpartij genoegen moet nemen met schadevergoeding, op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dit zal in het bijzonder kunnen worden aangenomen, wanneer voor deze uitkomst in het licht van die omstandigheden - waaronder ook nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde inzichten die tot een beleidswijziging nopen, kunnen zijn begrepen - voldoende rechtvaardiging bestaat. In dit geval doet zich echter niet een zodanige situatie voor. Voor een afwijking van de regel dat partijen gebonden zijn aan hetgeen zij overeengekomen zijn, bestaat in dit geval onvoldoende rechtvaardiging. Een slechte financiële situatie waarin de Gemeente is komen te verkeren om redenen die haar al dan niet zelf kunnen worden aangerekend, rechtvaardigt geen beroep op artikel 6:258 BW als het, zoals in deze zaak, gaat om een reguliere huurovereenkomst waarvan de huurprijs niet meer overeenkomt met de door de Gemeente zelf in een Huurtarievennota vastgestelde hogere tarieven. Het huurrecht biedt de Gemeente mogelijkheden om tot aanpassing van de huurprijs te komen ook zonder een beroep te hoeven doen op onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW die bedoeld zijn om in extreme situaties die anders tot een onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW) gevolg zouden lijden een voorziening te bieden.
4.16
Bovenstaande overweging leidt ertoe dat er geen grond is [eiseres] te veroordelen om met de Gemeente een huurovereenkomst met huurvoorwaarden af te sluiten, overeenkomstig het model van productie 37 zoals gevorderd door de Gemeente.
Om dezelfde reden bestaat er ook geen grond voor de verlangde veroordeling van [eiseres] tot betaling van een huurprijs overeenkomstig de voor dat kalenderjaar door de raad vastgestelde Huurprijzennota.
4.17
De Gemeente wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [eiseres] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 300,00 (2 punten à € 300,00 x 0,5).

5.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie
verklaart voor recht dat de Gemeente enkel gerechtigd is tot het indexeren van de huurprijs per 1 september van ieder jaar volgens de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (reeks alle huishoudens, 2006=100);
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 213,29 aan verschotten en € 600,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst af de vorderingen van de Gemeente;
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 300,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 17 januari 2014.
12