ECLI:NL:RBROT:2014:2331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
ROT 660265-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling wegens gebrek aan gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een ter beschikking gestelde, die eerder ter beschikking was gesteld wegens doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ter beschikking gestelde niet lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat er geen pathologisch bepaald recidivegevaar aanwezig is. De rechtbank baseert deze conclusie op rapportages van psychologen en deskundigen, die hebben aangegeven dat de ter beschikking gestelde op intellectueel niveau functioneert en dat er geen aanwijzingen zijn voor verhoogde agressieve prikkelbaarheid of impulsiviteit. De kliniek had geadviseerd de TBS met twee jaar te verlengen, maar de rechtbank heeft deze visie niet gevolgd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de voorwaarden die aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging zijn verbonden, de ter beschikking gestelde belemmeren in zijn recht om Nederland te verlaten, wat strijdig is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, omdat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten voor verlenging. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen veertien dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660265-05
Datum uitspraak: 27 maart 2014
Beslissingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige openbare raadkamer voor strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement tot verlenging van de terbeschikkingstelling en de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege opgelegd aan:

[naam], hierna te noemen: de ter beschikking gestelde,

geboren te [plaats] op [datum],
woonachtig aan het [adres],
voorheen verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum "De Rooyse Wissel" te Venray, hierna ook te noemen: de kliniek,
raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Amsterdam.

PROCEDURE

Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 20 oktober 2006, is de ter beschikking gestelde ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) ter zake van doodslag.
De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 15 april 2009.
Bij beslissing van 14 maart 2013 is de terbeschikkingstelling met dwangverpleging door deze rechtbank met twee jaar verlengd. Hiertegen heeft de ter beschikking gestelde hoger beroep ingesteld.
Op 24 juni 2013 heeft psycholoog J.M. Oudejans in opdracht van de raadsman omtrent de ter beschikking gestelde gerapporteerd. Het rapport is ingebracht in de procedure in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het gerechtshof heeft bij tussenbeslissing van 18 juli 2013 de opdracht gegeven de ter beschikking gestelde te doen onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.
Op 7 januari 2014 hebben R.J.P. Rijnders, psychiater, en I. Schilperoord, Gz-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, een rapport omtrent de ter beschikking gestelde uitgebracht (hierna: het PBC-rapport).
Op 16 januari 2014 is op de griffie van de rechtbank binnengekomen de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), gedateerd 16 januari 2014, met daarbij gevoegd een advies van het hoofd van de inrichting waar de ter beschikking gestelde heeft verbleven van 18 december 2013 en een afschrift van de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde over de periode van 25 december 2012 tot 17 september 2013.
Bij beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2014 [1] is de beslissing van deze rechtbank van 14 maart 2013 vernietigd, de terbeschikkingstelling verlengd met één jaar en de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd. Daarbij heeft het hof de volgende voorwaarden gesteld:
1.
de ter beschikking gestelde verleent medewerking aan reclasseringstoezicht overeenkomstig artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
2.
de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan.
Het hof heeft voorts Reclassering Nederland opgedragen de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
In openbare raadkamer van 3 maart 2014 is de op 16 januari 2014 ingediende vordering behandeld. De officier van justitie mr. B.G.H. de Ruijter, de ter beschikking gestelde, zijn raadsman en de deskundige A.J. de Groot, als directeur behandeling en zorg, plaatsvervangend hoofd van de inrichting en klinisch psycholoog verbonden aan de kliniek, zijn gehoord.

BEOORDELING

Verlengingsadvies kliniek
In de visie van de kliniek lijdt de ter beschikking gestelde aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en theatrale kenmerken, welke problematiek als ernstig moet worden getypeerd. Hij functioneert evenwel op begaafd intellectueel niveau. Zijn narcistische problematiek staat in dusdanige mate voorop dat de behandeling nagenoeg stil ligt. Indien het TBS-kader wegvalt moet het recidiverisico op gewelddadig gedrag in situaties met oplopende spanning, krenking en verlating (op lange termijn) groot worden geacht. De ter beschikking gestelde herkent zijn risicofactoren niet. Geadviseerd wordt de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen.
Rapport psycholoog Oudejans
Psycholoog Oudejans heeft geconcludeerd dat de ter beschikking gestelde niet lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hij ziet geen aanwijzingen voor verhoogde krenkbaarheid of verlatingsgevoeligheid noch voor verhoogde agressieve prikkelbaarheid of verhoogde (agressieve) impulsiviteit. Er zijn dan ook geen gronden voor de conclusie dat sprake is van pathologische delictgevaarlijkheid. Op grond van een aantal factoren, waaronder de voldoende uitgebalanceerde persoonlijkheid van de ter beschikking gestelde, kan zelfs worden gezegd dat het recidiverisico klein tot zeer klein is. De psycholoog adviseert de TBS-maatregel onvoorwaardelijk te beëindigen.
PBC-rapport
Uit het PBC-rapport komt naar voren dat het gedrag van de ter beschikking gestelde soms wat narcistische en theatrale trekken of persoonlijkheidsdynamiek vertoont en dat hij op een wat krampachtige, controlebehoeftige manier met stress omgaat. Deze trekken zijn echter niet zodanig van aard dat kan worden gezegd dat de ter beschikking gestelde lijdt aan een narcistische, theatrale of vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is erop gewezen dat de communicatiewijze van de ter beschikking gestelde niet te snel als een kenmerk van een (theatrale) persoonlijkheidsstoornis moet worden gezien, maar moet worden bekeken in de context van de Surinaamse cultuur van waaruit hij afkomstig is. Van andere psychotische kwetsbaarheden is evenmin sprake. Geconcludeerd wordt dat er thans geen aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de ter beschikking gestelde. Hij kampte ten tijde van het indexdelict vermoedelijk met sterke psychische klachten en emotionele ontregeling als gevolg van een aanpassingsstoornis en had last van akoestische pseudohallucinaties, maar tijdens het onderzoek in het PBC werden de sporen daarvan niet meer teruggezien. De kans op herhaling van een gewelddadig delict wordt als laag ingeschat.
Nadere stellingname kliniek
De kliniek heeft bij monde van de in openbare raadkamer gehoorde deskundige te kennen gegeven dat de in het verlengingsadvies vervatte conclusies omtrent de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis bij de ter beschikking gestelde en het recidiverisico ook na lezing van het rapport van psycholoog Oudejans en het PBC-rapport worden gehandhaafd. Daarbij is gesteld dat het rapport van psycholoog Oudejans diagnostisch niet deugt en dat in het PBC-rapport de verschillende relevante factoren anders zijn gewogen dan de kliniek heeft gedaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheid van anderen nóch de algemene veiligheid van personen of goederen de (verdere) verlenging van de maatregel vereist, terwijl ook geen sprake meer is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De maatregel moet dan ook beëindigd worden. Artikel 509t, tweede lid, Sv staat daaraan evenwel in de weg. Echter, wanneer 14 maart 2013 - de dag waarop de rechtbank de maatregel laatstelijk heeft verlengd - als fictieve aanvangsdatum van de voorwaardelijke beëindiging wordt aangehouden, is de dwangverpleging op 14 maart 2014 één jaar voorwaardelijk beëindigd geweest en kan de maatregel per die datum worden beëindigd. De vordering kan dan worden afgewezen. Daarnaast is een verdere verlenging van de maatregel in dit geval strijdig met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De ter beschikking gestelde wil immers verhuizen naar Suriname. Elke te stellen voorwaarde beperkt de ter beschikking gestelde in zijn recht daarop. Ook deze constatering noopt tot afwijzing van de vordering. Subsidiair is gevorderd dat de behandeling van de verlengingsvordering voor drie maanden wordt aangehouden teneinde de reclassering en een psychiater te laten rapporteren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld dat ook afgezien van de wens van zijn cliënt om naar het buitenland te verhuizen, verdere verlenging van de maatregel in deze zaak in strijd is met artikel 5 van het EVRM en dat de daartoe strekkende vordering dan ook moet worden afgewezen. Verder kan worden gesteld dat, gelet op de (fictieve) begindatum van de voorwaardelijke beëindiging, de dwangverpleging thans een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Tot slot heeft de raadsman een scenario voorgespiegeld waarin de terbeschikkingstelling, waarvan de dwangverpleging inmiddels voorwaardelijk is beëindigd, verder wordt verlengd en de ter beschikking gestelde - bij wie geen sprake is van een stoornis en die geen recidivegevaar in zich bergt - vervolgens de door het hof gestelde voorwaarden overtreedt. Hieraan heeft de raadsman de retorische vraag gekoppeld welke consequenties hieraan nog kunnen worden verbonden, nu (hervatting van) de dwangverpleging van de ter beschikking gestelde in ieder geval in strijd is met artikel 5 van het EVRM.
Oordeel rechtbank
Voorop moet worden gesteld dat op grond van artikel 38d, tweede lid, Sr de termijn van een terbeschikkingstelling slechts kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Daarnaast is vereist dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de ter beschikking gestelde [2] .
Gelet op de rapportage van psycholoog Oudejans en het PBC-rapport is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet aannemelijk is dat bij de ter beschikking gestelde (nog) sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er kan dan ook niet (meer) gesproken worden van een pathologisch bepaald recidivegevaar. De kliniek heeft de rechtbank niet van haar visie op een en ander kunnen overtuigen.
Dit betekent dat niet langer is voldaan aan de vooropgestelde vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling en dat de vordering om die reden zou moeten worden afgewezen.
Ingevolge (het recent gewijzigde) artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv vindt beëindiging van de terbeschikkingstelling echter niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Dit laatste is in deze zaak nog niet het geval; het gerechtshof heeft de dwangverpleging pas onlangs voorwaardelijk beëindigd. De officier van justitie en de raadsman hebben bepleit een fictieve aanvangsdatum van de voorwaardelijke beëindiging van 14 maart 2013 aan te nemen. De rechtbank volgt hen daarin niet, omdat dit zou indruisen tegen de achterliggende doelstellingen van de bepaling, waaronder een langer toezicht op ter beschikking gestelden met het oog op monitoring van risico en veiligheid [3] .
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met de wetswijziging is beoogd zogenaamde ‘contraire beëindigingen’ van de terbeschikkingstelling onmogelijk te maken [4] . Van een contraire beëindiging is volgens de wetgever sprake wanneer de TBS wordt beëindigd zowel tegen de wens van het openbaar ministerie als tegen het advies van de deskundigen in. De wetgever is er daarbij vanuit gegaan dat het openbaar ministerie slechts om verlenging van de maatregel verzoekt, indien het van mening is dat die niet beëindigd moet worden [5] .
Indien de officier van justitie in de onderhavige zaak zou hebben besloten geen verlengingsvordering in te dienen of deze (na het arrest van het gerechtshof) weer in te trekken, dan zou de terbeschikkingstelling inmiddels van rechtswege zijn geëindigd. Nu de officier van justitie - in verband met het ontbreken van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens alsmede recidivegevaar - tot afwijzing van de verlengingsvordering heeft gerekwireerd, is van een contraire beëindiging in materiële zin geen sprake [6] .
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv toepassing mist in gevallen als de onderhavige. Zij staat in deze zaak dan ook niet aan afwijzing van de verlengingsvordering in de weg.
De vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling zal worden afgewezen.
Voor inwilliging van het subsidiair gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling in openbare raadkamer bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank overweegt nog het volgende.
Bij de behandeling in openbare raadkamer is gebleken dat de ter beschikking gestelde een bestendige relatie heeft met een in Suriname woonachtige vrouw, dat zij de wens hebben om in haar woning te gaan samenwonen en dat de ter beschikking gestelde een baan als bedrijfsleider is aangeboden in een Surinaamse vestiging van het bedrijf van zijn broer. De ter beschikking gestelde heeft verklaard dat hij zo spoedig mogelijk wil emigreren en onmiddellijk naar Suriname vertrekt als de terbeschikkingstelling wordt beëindigd.
De rechtbank constateert dat de aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden voorwaarde van medewerking aan reclasseringstoezicht (en huisbezoeken) - waartoe de ter beschikking gestelde in Nederland dient te verblijven - de ter beschikking gestelde ervan weerhoudt zijn voornemen om in Suriname een nieuw leven op te bouwen ten uitvoer te brengen.
Anders dan is aangevoerd, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van strijd met artikel 5, eerste lid, EVRM, dat waarborgen voor vrijheidsbeneming behelst, reeds omdat de door het hof gestelde voorwaarden niet als vrijheidsbenemend kunnen worden aangemerkt.
Wel brengen de voorwaarden een beperking van de bewegingsvrijheid, in het bijzonder de vrijheid van verplaatsing, met zich.
De vrijheid van verplaatsing wordt beschermd door artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM (Trb. 1990, 159; hierna: Vierde Protocol EVRM). In het tweede artikellid is bepaald dat een ieder het recht heeft welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten. Het tweede lid van artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) kent een gelijkluidende bepaling. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moet een inbreuk op het recht een land te verlaten berusten op een voldoende heldere en kenbare wettelijke grondslag en een legitiem doel dienen. Bovendien moet de maatregel voldoen aan de eisen van geschiktheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit [7] .
Nu niet (langer) aannemelijk is dat bij de ter beschikking gestelde sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en niet (meer) gesproken kan worden van een pathologisch bepaald recidivegevaar, ziet de rechtbank geen noodzaak de ter beschikking gestelde te onderwerpen aan een beperking op zijn recht Nederland te verlaten. Daarom acht zij de beperking die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv op grond van de omstandigheden die bij de behandeling in openbare raadkamer zijn gebleken strijdig met artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol EVRM (en artikel 12, tweede lid, IVBPR).
De vraag zou kunnen worden opgeworpen of de voorwaarde van medewerking aan reclasseringstoezicht achterwege kan worden gelaten, al dan niet onder oplegging van andere, minder vergaande voorwaarden waarbij de ter beschikking gestelde de mogelijkheid heeft om Nederland te verlaten.
In het bereiken van de door de wetgever gestelde doelen van toezicht en nazorg heeft deze de reclassering een centrale regie- en schakelfunctie toebedeeld richting behandelinstellingen en andere voorzieningen. De reclassering controleert of de ter beschikking gestelde de gestelde voorwaarden naleeft en volgt hoe deze zich ontwikkelt, onder meer door middel van gesprekken met de ter beschikking gestelde en door navraag bij familieleden, vrienden uit zijn sociale steunnetwerk en eventuele werkgever of school [8] .
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat - hoewel de wet zulks niet met zoveel woorden bepaalt - bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in ieder geval de voorwaarde van medewerking aan reclasseringstoezicht moet worden gesteld, omdat het bereiken van de gestelde doelen anders tamelijk illusoir wordt. Dat kan ook worden afgeleid uit het gegeven dat de rechter (ingevolge het bepaalde in artikel 38a, tweede lid jo. 38, tweede lid, Sv) in alle gevallen de reclassering opdracht dient te geven de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden. Het wettelijk systeem biedt dan ook geen ruimte om de voorwaarde van medewerking aan reclasseringstoezicht achterwege te laten.
Gelet op het voorgaande moet het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, Sv op de voet van artikel 94 van de Grondwet in deze zaak buiten toepassing worden gelaten. De verlengingsvordering van de officier van justitie dient op die gronden evenzeer te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
wijst afde vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling en de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd of verzocht.

Deze beschikking is gegeven door
mr.drs. J.J.I. de Jong, voorzitter,
en mrs. E.M.M. Engbers en J.B. Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.ECLI:GHARL:2014:1669.
2.Hof Arnhem 20 december 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BZ0550).
3.Handelingen II, 2011-2012, nr. 45, item 7, p. 37-38.
4.Kamerstukken II, 2010-2011, 32337, nr. 7, p. 3-4 en Handelingen II, 2011-2012, nr. 45, item 7, p. 37-38 en p. 46-47.
5.Kamerstukken I, 2011-2012, 32337, nr. C, p. 27.
6.vgl. Kamerstukken II, 2010-2011, 32337, nr. 7, p. 3.
7.Zie o.a. Baumann t. Frankrijk, EHRM 22 mei 2001 (app. no. 33592/96), Bartik t. Rusland, EHRM 21 december 2006 (EHRC 2007/21) en Riener t. Bulgarije, EHRM 23 mei 2006 (EHRC 2006/85).
8.Kamerstukken II, 2001-2002, 28238, nr. 3, p. 4-5.