ECLI:NL:RBROT:2014:2324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
ROT-14_00589 - ROT-14_00590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving van de Wet minimumloon en de Wet arbeid vreemdelingen door een vakbond

In deze zaak heeft een vakbond de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht om bestuurlijke boetes op te leggen wegens illegale tewerkstelling van buitenlandse zeevarenden op zeeschepen. De rechtbank Rotterdam heeft op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. De vakbond stelt dat er sprake is van een collectief belang van haar leden bij de handhaving van de Wet minimumloon (WML) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de leden van de vakbond te ver verwijderd is van een rechtstreeks betrokken belang, waardoor de vakbond niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen, omdat de vakbond geen recht heeft op een besluit van de minister in deze context. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een direct en specifiek belang van de verzoeker om als belanghebbende te worden erkend. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: ROT 14/589 en ROT 14/590
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster],

gemachtigde: mr. K. Boele,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2013 (het bestreden besluit in de procedure met nummer 14/589) heeft verweerder besloten om in het kader van de Wet op het minimumloon en de minimumvakantiebijslag (WML) geen bestuurlijke boete op te leggen aan [bedrijf 1]en [bedrijf 2].
Bij besluit van 19 december 2013 (het bestreden besluit in de procedure met nummer 14/590) heeft verweerder in het verlengde van het besluit van 5 december 2013 verklaard dat er tevens geen aanleiding bestaat om in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan[bedrijf 1]en [bedrijf 2] een boete op te leggen.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2014. Namens verzoekster is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam].

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verzoekster heeft verweerder bij brief van 30 mei 2013 verzocht handhavend op te treden tegen de illegale tewerkstelling van buitenlandse zeevarenden door [bedrijf 1] en mogelijk door [bedrijf 2] aan boord van de door [bedrijf 1] geëxploiteerde [vaartuigen] (het verzoek om handhaving). Op de tewerkstelling van buitenlandse zeevarenden, doorgaans van Filipijnse nationaliteit, is, aldus verzoekster, zowel het bepaalde in de WML als de Wav van toepassing. Omdat er in strijd wordt gehandeld met het bepaalde in de WML en de Wav heeft verzoekster aan verweerder verzocht om handhavend op te treden door middel van het opleggen van administratieve boetes.
3.
De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of dit verzoek om handhaving kan worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb).
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1:2, derde lid, van de Awb).
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3, eerste lid, van de Awb).
Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan (artikel 1:3, tweede lid, van de Awb).
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb).
4.
Naar verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht pleegt hij naar aanleiding van meldingen van werknemersorganisaties over (structureel) handelen van werkgevers in strijd met de WML of de Wav onderzoek te verrichten en, indien daaruit voldoende bewijs van de gemelde overtredingen voortvloeit, handhavend op te treden. Zo is ook met betrekking tot de door verzoekster gemelde overtredingen nog steeds onderzoek gaande. Bij dergelijke meldingen is de vraag of een werknemersorganisatie als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt niet van belang. De vraag of verzoekster in die zin belanghebbende is, is bij het nemen van de bestreden besluiten niet onder ogen gezien en verweerder heeft het antwoord daarop nog in studie. Wel merkt verweerder op dat niet zonder meer valt in te zien hoe de individuele belangen van de vreemdelingen die feitelijk werkzaam zijn op de Nederlandse schepen met de verzoeken om handhaving zijn gediend.
5.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft verzoekster aangevoerd, dat zij zich blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten ten doel stelt het behartigen van de belangen van haar leden, dit alles in de ruimste zin van het woord.
Daarnaast stelt verzoekster sinds 2008 een samenwerkingsverband te zijn aangegaan met een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vakbond, genaamd [naam]. Gezamenlijk vormen zij het vakbondsverband [naam] De statutaire doelstelling van verzoekster dient in samenhang met het reglement van het vakverbondsverband [verzoekster] te worden gelezen. Overeenkomstig de werkafspraken binnen dit vakbondsverband behartigt verzoekster de collectieve en individuele belangen van werknemers werkzaam in de Nederlandse maritieme sector. Meer in het bijzonder betreft het bemanningsleden (van alle nationaliteiten) werkzaam aan boord van (zee)schepen varende onder de Nederlandse vlag en Nederlandse bemanningsleden werkzaam aan boord van (zee)schepen varende onder vreemde vlag.
Verzoekster stelt verder ook bovenindividuele belangen te behartigen door zich in te zetten voor bescherming van gelijke arbeidsvoorwaarden voor zeevarenden en bescherming van de Nederlandse maritieme arbeidsmarkt. Overeenkomstig haar doelstellingen treedt verzoekster in haar hoedanigheid van werknemersorganisatie op als een collectieve belangenbehartiger en als een individuele belangenbehartiger. Zij voert bijvoorbeeld CAO-onderhandelingen, en participeert in relevante wetgevingstrajecten.
Voorts komt verzoekster op voor algemene belangen voor zover deze rechtstreeks verband houden met haar activiteiten en doelstellingen. Ook deze algemene belangen zijn naar verzoekster stelt rechtens relevant voor de vraag of zij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
In de aan orde zijnde zaken dient verzoekster naar haar mening als belanghebbende te worden aangemerkt omdat één van haar activiteiten ter verwezenlijking van haar doelstelling is, om het daarheen te leiden dat illegale tewerkstelling van zeevarenden wordt voorkomen en/of beëindigd en dat buitenlandse zeevarenden conform de toepasselijke wet- en regelgeving aan boord van Nederlandse (zee)schepen worden tewerkgesteld. Daarbij heeft verzoekster desgevraagd ter zitting aangegeven dat op de zeeslepers waarop de verzoeken om handhaving zien geen leden van verzoekster werkzaam zijn. De verzoeken om handhaving betreffen fundamentele rechten van werknemers en in die zin ook rechten van potentiële leden van verzoekster. Als werknemersorganisatie moet verzoekster bij uitstek gerechtigd zijn in rechte op te komen ter behartiging van het algemeen belang, dat de wetgeving waarin deze rechten zijn vastgelegd wordt gehandhaafd.
6.
Voor de vraag of verzoekster daarvoor in rechte kan opkomen is op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepalend, of zij als rechtspersoon krachtens haar
statutaire doelstelling èn blijkens haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en voor zover thans van belang gaat het daarbij meer specifiek om de vragen of het collectieve belang van de leden van verzoekster voldoende rechtstreeks is betrokken bij de bestreden besluiten en of verzoekster het algemene belang van naleving van de WML en de Wav in het bijzonder behartigt.
7.
Met haar onderhavige verzoek tot handhaving beoogt verzoekster te bewerkstelligen dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zich aan de WML en de Wav houden. Dit kan op enig ander moment ook zien op een willekeurig ander bedrijf dat in de maritieme sector werkzaamheden verricht en die wetgeving overtreedt. Naar de opvatting van verzoekster is de naleving van deze wetten door werkgevers in het collectieve belang van haar leden. Uiteraard staat het verzoekster - net als iedere andere rechtspersoon - vrij vanwege een dergelijk collectief belang verweerder te verzoeken handhavend op te treden tegen enig bedrijf dat zich niet aan de wet- en regelgeving houdt. Dit brengt echter nog niet met zich dat verzoekster, nu verweerder daarop afwijzend heeft beslist, uit het oogpunt van de behartiging van de collectieve belangen van haar leden bij die naleving een rechtstreeks belang heeft in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De verzoeken betreffen niet (mede) de rechtspositie van leden van verzoekster. Dat verzoekster, naar zij stelt, ook opkomt voor potentiële leden maakt dit niet anders. Uit het oogpunt van collectieve belangenbehartiging acht de voorzieningenrechter het belang van de leden van verzoekster bij de handhaving van de WML en de Wav in het algemeen te ver verwijderd om van een rechtstreeks betrokken belang van die leden te kunnen spreken. Voorts acht de voorzieningenrechter dit belang daarvoor onvoldoende onderscheidend, afgezet tegen andere (rechts)personen die in de maritieme sector werkzaam zijn of daarin, zoals verzoekster, anderszins actief zijn.
8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster evenmin uit het oogpunt van de behartiging van een algemeen belang worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Indien al kan worden gesteld dat verzoekster krachtens haar (statutaire) doelstellingen mede het algemeen belang behartigt van voorkoming en beëindiging van onderbetaling en van illegale tewerkstelling van zeevarenden in de zin van de WML en de Wav, kan niet worden gesteld dat dit een rechtstreeks belang is van verzoekster in de zin dat zij dit belang in het bijzonder behartigt. Daarvoor zijn de (statutaire) doelstellingen van verzoekster als door haar toegelicht zowel in functioneel als in territoriaal opzicht te veelomvattend. In het licht van die doelstellingen komt verzoeksters standpunt erop neer, dat zij zonder meer als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb moet worden aangemerkt indien zij het algemene belang behartigt van handhaving van Nederlandse wetgeving waarbij de rechtspositie van werknemers in de maritieme sector is betrokken. Verzoeksters stelling dat het in dit geval gaat om handhaving van wetgeving waarin fundamentele rechten van werknemers zijn vastgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
9.
Gelet op het vorenstaande is verzoekster naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belanghebbende bij de bestreden besluiten in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Hierdoor kan het handhavingsverzoek van verzoekster niet worden geduid als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb en vormen de bestreden besluiten geen afwijzing daarvan, zodat daartegen voor verzoekster niet het rechtsmiddel van bezwaar maken open staat.
Reeds gelet op dit voorlopig oordeel komen de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen voor afwijzing in aanmerking.
Van redenen om verweerder te veroordelen in de proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.