ECLI:NL:RBROT:2014:2301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
445591 / HA RK 14-150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 27 maart 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak, waarbij het verzoek tot wraking van mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar werd afgewezen. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.F. Jansen, had de wraking ingediend naar aanleiding van een civiele procedure tegen een naamloze vennootschap. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, onder andere door opmerkingen te maken over de aanwezigheid van een niet-uitgenodigde getuige en door te suggereren dat er geen sprake was van een borgstellingsovereenkomst. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de discussie over de borgstellingsovereenkomst nog openstond en dat de rechter niet voorafgaand aan de zitting een oordeel had geveld. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 27 maart 2014
Zaaknummer: 445591
Rekestnummer: HA RK 14-150
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. L.F. Jansen,
strekkende tot wraking van mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, rechter-plaatsvervanger in de Afdeling Privaatrecht van deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Bij exploot van dagvaarding van 2 augustus 2013 is verzoeker gedagvaard te verschijnen ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2013 van deze rechtbank in de procedure tegen de naamloze vennootschap [naam vennootschap] N.V. als eiseres. Nadat verzoeker voor antwoord had geconcludeerd, is bij vonnis van 10 oktober 2013 door de rechter een comparitie van partijen gelast. Ter zitting bleek dat verzoeker door de wederpartij in het geding gebrachte producties niet had ontvangen. In verband hiermee heeft de rechter, na overleg met verzoeker, de behandeling onderbroken.
1.2.
Tijdens voormelde onderbreking heeft verzoeker aan de bode medegedeeld dat hij schriftelijk een wrakingsverzoek zou indienen. Bij op 18 februari 2014 ontvangen faxbericht heeft verzoeker de rechter gewraakt.
1.3.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van dit wrakingsverzoek, alsmede van het dossier met zaaknummer 2239869 CV EXPL 13-5595, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 18 februari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.4.
Verzoeker, de advocaat van verzoeker, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd, evenals [naam vennootschap] N.V.
1.5.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Bij brief van 4 maart 2014 heeft de rechter van die gelegenheid gebruik gemaakt.
1.6.
Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter terechtzitting van 13 maart 2014, alwaar zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. L.F. Jansen.
1.7.
Voorts zijn namens [naam vennootschap] N.V. mw. mr. [naam], jurist bij [naam vennootschap], en dhr. [naam], jurist bij Groenewegen en Partners, verschenen.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd
-verkort en zakelijk weergegeven-:
De zitting was gepland om 11.30 uur, maar is pas om 12.30 uur aangevangen. De zaak werd vervolgens afgeraffeld. Bij binnenkomst werden verzoeker, zijn advocaat en diens medewerkers verwelkomd met de woorden: “
Heb je je hele familie meegenomen?” In plaats van excuses te maken voor het late aanvangstijdstip, gaf de rechter verzoeker en zijn advocaat aldus een onwelkom gevoel.
Voorts was mevrouw [X] ter zitting aanwezig. Zij was niet uitgenodigd door (één van) partijen. De rechter legde het risico van haar aanwezigheid echter bij verzoeker neer door aan te geven dat er geen kracht kan worden ontleend aan de verklaring van mevrouw [X] indien er ooit een getuigenverhoor nodig zou zijn in deze zaak. De rechter maakte er geen punt van dat de vertegenwoordiger van [naam vennootschap] N.V. niet aanwezig was tijdens de comparitie van partijen.
De rechter gaf verder meteen aan dat er in het onderhavige geval geen sprake was van een borgstellingsovereenkomst. De rechter gaf weliswaar de gelegenheid om te motiveren waarom er in de visie van de raadsman wel sprake was van een borgstelling, maar liet de advocaat van verzoeker telkens niet uitspreken. Bij zijn motivering verwees de raadsman naar een uitspraak van het Hof. De rechter antwoordde hierop als volgt: “
De rechtbank is het niet altijd eens met het oordeel van het Hof, maar de Hoge Raad stelt de rechtbank meestal toch wel in het gelijk. Dus dit wil niets zeggen.” Dit kwam over alsof de rechter haar oordeel voorafgaand aan de zitting al had geveld. Daarbij was de hiervoor genoemde oordeelsvorming van de rechter gebaseerd op stukken die niet door verzoeker waren ontvangen. De rechter had hier echter weinig interesse voor, omdat het bij de rechtbank tijdig zou zijn ingediend. Daarnaast legde de rechter ook een aantal keer woorden in de mond van de wederpartij. Dit bleek uit het feit dat zij producties noemde, waar de wederpartij niet op was gekomen.
Gezien alle voornoemde omstandigheden, heeft de rechter met vooringenomenheid gehandeld. De rechter had haar oordeel klaarblijkelijk al gevormd alvorens de partijen zijn gehoord. Dit levert een gegronde vrees op voor vooringenomenheid, althans voor de schijn van vooringenomenheid.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een
vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees
objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter -subjectief- niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, elk voor zich of in onderlinge samenhang, geen zwaarwegende aanwijzing te ontlenen valt voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij overweegt de wrakingskamer ten aanzien van de volgende twee aangevoerde omstandigheden nog het volgende.
3.5.
De omstandigheid dat de rechter er op heeft gewezen dat zich door de aanwezigheid van mevrouw [X] wellicht problemen zouden kunnen voordoen indien zij als getuige zou worden voorgebracht, betekent niet, anders dan door verzoeker is gesteld, dat de rechter reeds stelling had genomen.
3.6.
Voorts kan de stelling van verzoeker dat de rechter er blijk van gaf dat haar oordeel dat geen sprake was van een borgstellingsovereenkomst reeds vaststond, niet uit het proces-verbaal worden afgeleid. Uit het proces-verbaal blijkt juist dat over dit punt een discussie werd gevoerd nu na het betoog van verzoeker, eiseres de gelegenheid kreeg haar visie te geven en verzoeker daarna in de gelegenheid werd gesteld om de door eiseres ingediende stukken te bestuderen. De vraag of er al dan niet sprake was van een borgstellingsovereenkomst lag kennelijk dus nog open.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, luidt de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:

4.1.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar.
Deze beslissing is genomen door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. P. Joele en mr. H. van Lokven-Van der Meer, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.H. Nieuwenhuis.