ECLI:NL:RBROT:2014:2235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
C/10/444614 / KG ZA 14-129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet in kort geding betreffende afgifte van stukken door bewindvoerder

Op 19 maart 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam in een kort geding uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft eisers [eiser 1] en [eiser 2], die onder bewind zijn gesteld, en hun bewindvoerder, [gedaagde 2], die hen geen inzage heeft gegeven in de financiële stukken. De eisers hebben verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 20 december 2013, waarin hun vorderingen deels waren afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld en dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewindvoerder verplicht is om de gevraagde documenten te overhandigen aan de eisers, aangezien zij recht hebben op inzicht in hun financiële situatie. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tegen de gedaagden die niet als bewindvoerder zijn aangesteld. De voorzieningenrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot het verstrekken van een overzicht van de inkomsten en betalingen, alsook tot afgifte van alle relevante documenten. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de bewindvoerder niet aan deze verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op € 816,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken en bevestigd dat de bewindvoerder in de proceskosten van de verzetprocedure wordt veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/444614 / KG ZA 14-129
Vonnis in verzet in kort geding van 19 maart 2014
in de zaak van

1.[eiser 1],

ingeschreven te [woonplaats],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat: mr. C.W.M. Jansen te Rotterdam,
3. de stichting
DE ROTONDE- VOOR INKOMEN EN VERMOGENSBEHEER, in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van eisers sub 1 en 2, gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in het verzet,
vertegenwoordigd door [X], werkzaam bij Stichting de Rotonde,
tegen

1.vennootschap onder firma YORK BEWINDVOERING VOF,

gevestigd te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam.
Eisers sub 1 en 2, gedaagden in het verzet sub 1 en 2, zullen hierna tezamen [eisers 1 + 2] en afzonderlijk [eiser 1], respectievelijk [eiser 2] genoemd worden. Gedaagde 3 zal hierna stichting De Rotonde genoemd worden. Gedaagden, eisers in het verzet, zullen tezamen [gedaagden 2 + 3] en afzonderlijk York, [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 3]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding d.d. 12 december 2013
  • het verstekvonnis d.d. 20 december 2013
  • de verzetdagvaarding d.d. 25 februari 2013
  • producties 1 t/m 6 van [gedaagden 2 + 3],
  • producties 1 t/m 3 van [eisers 1 + 2],
  • de mondelinge behandeling op 5 maart 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het vonnis waartegen verzet

2.1.
Bij verstekvonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van d.d. 20 december 2013, onder zaak- en rolnummer C/10/440185/KG ZA 13-1359, gewezen tussen [eisers 1 + 2] als eisers en [gedaagden 2 + 3] als gedaagden, is, voor zover thans van belang, het volgende overwogen en beslist:

2. De beoordeling
2.1.
De bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen en de termijn, gedaagden tussen de dagvaarding en de dag der terechtzitting gelaten, was voldoende om te kunnen verschijnen. Derhalve zal verstek tegen de niet verschenen gedaagden worden verleend.
2.2.
De vordering om het overblijvende saldo van de inkomsten die gedaagden namens eisers hebben ontvangen en betaling die zij voor eisers hebben gedaan over te maken op de derdengeldenrekening van de advocaat van eisers, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende bepaalbaar en kan naar voorlopig oordeel ook niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld aan de hand van de over te leggen stukken. De vordering zal daarom worden afgewezen.
2.3.
De overige vorderingen komen de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze vorderingen worden toegewezen, zij het dat de mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
2.4.
Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding € 99,35
- griffierecht 75,00
- salaris gemachtigde
527,00
Totaal € 701,35

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan eisers te verstrekken een overzicht van:
a. a) de inkomsten die gedaagden namens eisers ontvangen hebben,
b) de betalingen die gedaagden namens eisers hebben gedaan,
c) de openstaande vorderingen op naam van eisers,
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk binnen acht dagen na betekening van dit vonnis tot afgifte aan eisers van alle documenten, poststukken en andere gegevens van eisers die gedaagden in bezit hebben.
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 2.500,-- per dag, met een maximum van € 25.000,-- voor elke dag of dagdeel dat gedaagden niet voldoen aan hetgeen is toegewezen onder 3.2 en 3.3,
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 701,35, waarvan € 69,61 aan in debet gestelde explootkosten na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet worden voldaan aan de griffier onder overmaking op rekeningnummer 56.99.90.688 ten name van MvJ arrondissement Rotterdam 545 onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer.”

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 8 april 2013 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser 1]. Tot bewindvoerder is [gedaagde 2] (vermeld staat: h.o.d.n. York bewindvoering) benoemd.
3.2.
Bij beschikking van 27 mei 2013 heeft de kantonrechter van deze rechtbank een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser 2]. Tot bewindvoerder is [gedaagde 2] (vermeld staat: York bewindvoering) benoemd.
3.3.
[eisers 1 + 2] hebben ieder voor zich op 2 december 2013 de kantonrechter verzocht om een wijziging van de bewindvoerder. Deze verzoeken zijn door de kantonrechter toegewezen bij beschikking van 23 december 2013. Per 2 januari 2014 is [gedaagde 2] ontslagen als bewindvoerder van [eisers 1 + 2] en is stichting De Rotonde benoemd als bewindvoerder. Aan [gedaagde 2] is in beide zaken de verplichting opgelegd om aan de opvolgend bewindvoerder ten overstaan van de kantonrechter voor 1 maart 2014 eindrekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind.
3.4.
Bij deurwaardersexploot van 31 december 2013 is het verstekvonnis betekend.
3.5.
Bij deurwaardersexploot van 28 januari 2014 is aan [gedaagden 2 + 3] aangezegd dat de bij verstekvonnis bepaalde maximale dwangsommen opeisbaar zijn geworden en is aan [gedaagden 2 + 3] opnieuw bevel gedaan om binnen twee dagen na 28 januari 2014 de verschuldigde dwangsommen, groot € 25.000 met daarbij komende kosten, te voldoen.

4.De grondslag van de oorspronkelijke vordering en het verweer

4.1.
[eisers 1 + 2] hebben oorspronkelijk – kort gezegd – aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] wanprestatie jegens hen heeft gepleegd door hen, ondanks nadrukkelijk verzoek, geen inzage te geven in de stukken waaruit blijkt wat door haar namens [eisers 1 + 2] is betaald, terwijl [eiser 1] is geconfronteerd met een voor hem onverwachte ontruiming en [eiser 2] met een aantal schulden, waarvan hij meende dat [gedaagde 2] deze namens hem had voldaan. [eisers 1 + 2] willen zo spoedig mogelijk inzicht in de betalingen die namens hen al dan niet gedaan zijn, zodat zij zo spoedig mogelijk contact kunnen zoeken met eventuele schuldeisers om een regeling te treffen.
4.2.
Het verweer van [gedaagden 2 + 3] strekt tot vernietiging van het verstekvonnis d.d. 20 december 2013, tot niet-ontvankelijkheid van [eisers 1 + 2], onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter, dan wel tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.
In artikel 143 Rv is niet expliciet bepaald op welke dag de termijn van vier weken, waarbinnen verzet moet worden gedaan, ingaat. Ervan uitgaande dat de termijn voor het instellen van het verzet ingaat op de dag nadat [gedaagden 2 + 3] bekend zijn geworden met het vonnis (in overstemming met het bepaalde in bijvoorbeeld 339 Rv voor het instellen van hoger beroep) en dat de datum van bekendheid 28 januari 2014 is, is het verzet tijdig ingesteld en zijn [gedaagden 2 + 3] derhalve ontvankelijk in hun verzet.
Procesbevoegdheid [eisers 1 + 2]
5.2.
[gedaagden 2 + 3] hebben gesteld dat [eisers 1 + 2] procesonbevoegd zijn, nu zij onder bewind zijn gesteld en [gedaagde 2] als bewindvoerder niet heeft ingestemd met de procedure, terwijl hiervoor evenmin toestemming van de kantonrechter is gevraagd. Het instellen van de procedure raakt de goederen in bewind, reeds vanwege de griffierechten, de eigen bijdrage en het procesrisico, aldus [gedaagden 2 + 3]
5.3.
Vooropgesteld zij dat een onder bewind gestelde in het algemeen niet handelingsonbekwaam is. Voor wat betreft de vertegenwoordiging in rechte bepaalt artikel 1:441, lid 1, BW dat de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende vertegenwoordigt bij de uitvoering van zijn taak. Deze taak van de bewindvoerder ziet op het beheer van de onder bewind staande goederen. Artikel 1:441, lid 1, BW ziet niet op de onderlinge verhouding tussen bewindvoerder en een onder bewind gestelde. Noch uit artikel 1:441, lid 1, BW noch uit artikel 1:438 BW of enig andere rechtsregel kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat het voor een onder bewind gestelde niet mogelijk is in een gerechtelijke procedure vorderingen in te stellen tegen zijn bewindvoerder, terwijl uit de omstandigheid dat een onder bewind gestelde kan verzoeken om het ontslag van de bewindvoerder, kan worden afgeleid dat uit de instelling van een (beschermings)bewind niet volgt dat een rechthebbende geen rechtsvorderingen meer kan instellen. Dat geldt in het onderhavige geding zeker nu de raadsvrouw van [eisers 1 + 2] ter zitting heeft verklaard dat zij het risico en de kosten van de procedure draagt, zodat in dit geval de onder bewind staande goederen nimmer zullen worden geraakt. Het betoog van [gedaagden 2 + 3] faalt mitsdien.
5.4.
Voor zover de stichting De Rotonde is gedagvaard bij de verzetdagvaarding overweegt de voorzieningenrechter dat stichting De Rotonde niet betrokken is als partij bij de inleidende dagvaarding. Nu de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [eisers 1 + 2] niet zien op de onder bewind gestelde goederen, maar op de onderlinge verhouding tussen [eisers 1 + 2] en [gedaagde 2], is er evenmin aanleiding om aan te nemen dat stichting De Rotonde in het onderhavig geding op voet van artikel 1:441, lid 1, BW moet worden betrokken. Evenmin is op enig moment door stichting De Rotonde een zelfstandig verzoek gedaan tot voeging of tussenkomst in deze procedure. [gedaagden 2 + 3] is derhalve niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens stichting De Rotonde.
Bevoegdheid van de voorzieningenrechter
5.5.
[gedaagden 2 + 3] hebben gesteld dat gezien de specifieke wettelijke regeling omtrent bewind en de specifieke bevoegdheden die de kantonrechter in dit kader heeft, de voorzieningenrechter onbevoegd is.
5.6.
Uit artikel 93 Rv of de artikelen 1:431-449 BW vloeit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voort dat de voorzieningenrechter onbevoegd is in zaken als de onderhavige, zodat het betoog van [gedaagden 2 + 3] faalt. Dat aan de kantonrechter in het kader van de af te leggen rekening en verantwoording door de bewindvoerder evenzeer de genoemde stukken moeten worden overgelegd, en dat de rekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter plaats dient te vinden, laat onverlet dat de voorzieningenrechter bevoegd is om de vordering van [eisers 1 + 2] tot afgifte van de onder 2.1 genoemde documenten te beoordelen.
Spoedeisend belang
5.7.
[gedaagden 2 + 3] hebben het spoedeisend belang betwist onder verwijzing naar artikel 1:448, lid 2, BW.
5.8.
Dat de kantonrechter voorlopige voorzieningen in het kader van het onderzoek naar de beëindiging van het bewind kan treffen, laat onverlet dat [eisers 1 + 2] een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering hebben, nu de kantonrechter deze voorlopige voorzieningen hangende het onderzoek niet heeft getroffen en het onderzoek door de kantonrechter inmiddels is afgerond. Daarbij komt dat [eisers 1 + 2] hebben aangevoerd dat ter zake van meerdere schulden, waarvan zij meenden dat [gedaagde 2] deze uit de namens [eisers 1 + 2] ontvangen middelen had voldaan, aanmaningen hebben ontvangen en op korte termijn wensen vast te stellen of er meer openstaande vorderingen zijn, terwijl zij de gevraagde stukken nog immer niet hebben ontvangen. Ook gelet op dit standpunt is er voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen.
De vorderingen
5.9.
[gedaagden 2 + 3] hebben terecht en onweersproken gesteld dat de vorderingen ten aanzien van York en [gedaagde 3]afgewezen dienen te worden, nu noch de vennootschap, noch [gedaagde 3]zijn aangesteld als bewindvoerder en zij geen verplichtingen jegens of rechtsbetrekking met [eisers 1 + 2] hebben. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding het verstekvonnis te vernietigen, waar het de veroordelingen van York en [gedaagde 3]betreft.
5.10.
Voor zover [gedaagde 2] stelt dat zij rauwelijks is gedagvaard en zij niet is tekort geschoten in enige verplichting, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het verzet. Voor toewijzing van een vordering tot overleggen van stukken is geen ingebrekestelling vereist en is evenmin vereist dat er sprake is van schending van enige verplichting. Bepalend is of er sprake is van een rechtsbetrekking, of [eisers 1 + 2] rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bepaalde bescheiden en of [gedaagde 2] deze bepaalde bescheiden te harer beschikking heeft. Dat er sprake is van een rechtsbetrekking tussen [eisers 1 + 2] en [gedaagde 2] en dat [gedaagde 2] beschikking heeft over de gevorderde bepaalde bescheiden, is niet betwist. Nu [eisers 1 + 2] stellen geen inzicht te hebben in hun vermogensrechtelijke positie en zij dit inzicht dringend nodig hebben, een betoog dat ter zitting is ondersteund door [X] van stichting De Rotonde, hebben [eisers 1 + 2] een rechtmatig belang bij de door hen gevraagde inzage en afschriften van de genoemde bescheiden.
5.11.
Voor zover [gedaagde 2] stelt dat zij de gevraagde stukken inmiddels heeft overhandigd aan [eisers 1 + 2], betwisten [eisers 1 + 2] dit. Het door [gedaagde 2] verstrekte overzicht van inkomsten, vaste lasten en schulden van [eisers 1 + 2] is daarvoor niet voldoende. Evenmin heeft zij aannemelijk weten te maken dat zij de stukken inmiddels per (aangetekende) post heeft verzonden. Het door haar ten bewijze van de verzending overgelegde bewijs van aangetekend verzenden maakt niet aannemelijk dat dit de stukken zijn, die zij op grond van het verstekvonnis aan [eisers 1 + 2] ter beschikking heeft moeten stellen (dan wel af moeten geven), gelet op het geringe gewicht dat op het verzendbewijs als gewicht van de postzending staat aangegeven. Dat zij de dossiers van [eisers 1 + 2] tot 10 pagina’s terug heeft weten te brengen en vervolgens heeft verstuurd, zoals [gedaagde 2] ter zitting heeft verklaard, acht de voorzieningenrechter ongeloofwaardig.
5.12.
Evenzeer acht de voorzieningenrechter de in het verstekvonnis opgelegde dwangsom noodzakelijk als prikkel tot nakoming. Dat deze niet in verhouding staat tot de draagkracht van [gedaagde 2] heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter in deze stelling geen aanleiding ziet de opgelegde dwangsom op deze grond te matigen.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat het verstekvonnis, voor zover het de veroordeling van [gedaagde 2] betreft, in stand blijft.
5.14.
[gedaagde 2] zal in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Nu de oorspronkelijke dagvaarding op de juiste wijze is betekend, is het haar aan te rekenen dat zij destijds geen verweer heeft gevoerd. De kosten aan de zijde van [eisers 1 + 2], voor zover al niet begroot in het verstekvonnis, worden begroot op € 816,00 aan kosten advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter,
6.1.
verklaart [gedaagden 2 + 3] ontvankelijk in het verzet,
6.2.
verklaart de vorderingen van [gedaagden 2 + 3] jegens stichting De Rotonde niet-ontvankelijk,
6.3.
vernietigt het verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 20 december 2013, voor zover York en [gedaagde 3]daarbij hoofdelijk zijn veroordeeld tot het nakomen van de onder 2.1 (en in het aangehaalde verstekvonnis onder 3.2 tot en met 3.5) van deze uitspraak opgelegde verplichtingen,
6.4.
bevestigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 20 december 2013 voor het overige,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers 1 + 2] tot op heden begroot op € 816,00,
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014.2567/1734/427