ECLI:NL:RBROT:2014:2202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_06100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening toekenning WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en diplomafraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de toekenning van een Werkloosheidswet (WW)-uitkering aan een ex-werknemer. De werkgever, die als eigen risico drager fungeert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om de WW-uitkering aan de werknemer toe te kennen, met als argument dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 5 en 6 vastgesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werknemer met ingang van 9 januari 2013 verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij geen bewijs heeft geleverd om de beschuldigingen van diplomafraude te weerleggen. De rechtbank heeft het primaire besluit van verweerder herroepen en bepaald dat de werknemer niet in aanmerking komt voor de WW-uitkering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de werkgever recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 13/6100

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. drs. B.F.T. de Moor,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: W.L.J. Weltevrede.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan B. [werknemer]
(ex-werknemer bij eiser; hierna: [werknemer]) met ingang van 9 januari 2013 een Werkloosheidswet (WW)-uitkering toegekend.
Bij besluit van 16 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 12 november 2013 is [werknemer] aangemerkt als belanghebbende. [werknemer] kon binnen twee weken aangeven of hij als partij aan deze beroepsprocedure wilde deelnemen. [werknemer] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt .
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft eiser een nadere reactie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiser is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld van E. Benda, werkzaam als P&O functionaris bij eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Artikel 24, eerste lid, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij:
a. verwijtbaar werkloos wordt;
b. werkloos is of blijft, doordat hij:
1°. in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen;
2°. nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;
3°. door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt; of
4°. in verband met door hem te verrichten arbeid eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
In artikel 24, tweede lid, is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien:
a. aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt;
b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan [werknemer] terecht per 9 januari 2013 een WW-uitkering is toegekend. Volgens verweerder is sprake van beëindiging van het dienstverband van rechtswege en niet van een ontslag door of op verzoek van [werknemer]. Evenmin is sprake van een situatie waarin [werknemer] door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, nu in het resultaatgesprek van 20 november 2012 al de conclusie was getrokken dat het contract van [werknemer] niet zou worden verlengd per 9 januari 2013 en eiser pas daarna, op 20 december 2012, een eerste signaal kreeg van vermoedens van diplomafraude door [werknemer]. Gelet hierop is geen sprake van verwijtbare werkloosheid, aldus verweerder.
3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder [werknemer] ten onrechte een WW-uitkering heeft toegekend, omdat [werknemer] verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens eiser is de tijdelijke aanstelling van [werknemer] niet verlengd omdat zij signalen had ontvangen dat [werknemer] valse diploma’s HBO Commerciële Economie en HBO Werktuigbouwkunde heeft overgelegd. Deze handelwijze van [werknemer] levert in objectieve zin een dringende reden voor ontslag op. Het tijdverloop tussen de eerste signalen over de valsheid van de diploma’s op 18 december 2012 en het daadwerkelijk eindigen van de aanstelling op 9 januari 2013 is voorts zo kort dat aan het vereiste van subjectieve dringendheid is voldaan. Gelet hierop is sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a van de WW.
Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat ook voldaan is aan artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b van de WW, nu [werknemer] zelf om ontslag heeft verzocht en hem dit ontslag op 2 januari 2013 is verleend.
4.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[werknemer] is met ingang van 9 januari 2012 benoemd als ambtenaar in tijdelijke dienst bij eiser voor de duur van 1 jaar. Op 20 november 2012 heeft er tussen [werknemer] en eiseres een resultaatgesprek plaatsgevonden. [werknemer] heeft bij zijn WW-aanvraag van 11 maart 2013 een niet ondertekend formulier resultaatgesprek 2012 overgelegd, waarop als datum van het gesprek is vermeld 20 december 2012, waarin – onder meer - onder hoofdstuk D, onderbouwing rechtspositionele beslissing, is opgenomen dat besloten is het contract van [werknemer] dat rechtsgeldig afloopt na 1 jaar niet te verlengen.
In beroep heeft eiser een vastgesteld en ondertekend formulier resultaatgesprek 2012 overgelegd, waarop als datum van het gesprek is vermeld 20 november 2012, waarin onder hoofdstuk D, onderbouwing rechtspositionele beslissing, onder meer is opgenomen dat besloten is de ambtelijke proeftijd met zes maanden, tot 9 juli 2013, te verlengen.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat het resultaatgesprek op 20 november 2012 in eerste instantie de insteek had om de ambtelijke proeftijd van [werknemer] niet te verlengen en het contract te beëindigen. Tijdens het gesprek op 20 november 2012 is eiser van gedachten veranderd en na beraad is uiteindelijk besloten om de aanstelling van [werknemer] te verlengen met zes maanden tot 9 juli 2013. Dit is vervolgens in het formulier resultaatgesprek 2012, gedateerd 20 november 2012, opgenomen, welk formulier door eiser en [werknemer] is ondertekend.
Op 20 december 2012 heeft eiser bezoek gekregen van twee rechercheurs in verband met vermoedens van diplomafraude door [werknemer]. Op 21 december 2012 heeft er tussen eiser en [werknemer] een gesprek plaatsgevonden over de echtheid van zijn verstrekte diploma’s. Bij brief van 21 december 2012 heeft eiser [werknemer] meegedeeld dat besloten is hem per 21 december 2012 te schorsen in het belang van de dienst en zijn dienstverband na 9 januari 2013 niet te verlengen, tenzij onomstotelijk kan worden aangetoond dat zijn diploma’s authentiek zijn. [werknemer] wordt in deze brief uitgenodigd voor een tweede gesprek op 2 januari 2013 om 15.00 uur. [werknemer] is op het gesprek van 2 januari 2013 niet verschenen. Eiser heeft een sms-bericht ontvangen op 2 januari 2013 dat om 12.28 uur verzonden is vanaf telefoonnummer [telefoonnummer] met de volgende tekst “
Beste [x], Vandaag zal ik niet aanwezig zijn om 15:00 uur. Mijn contract zal dan ook beëindigen op 9 januari 2013. De spullen die ik nog in mijn bezit hebt, zal ik dan ook z.s.m. inleveren. Het besluit heb ik genomen n.a.v. mijn eindgesprek die naar mijn mening niet goed beoordeeld was (...).”
Bij brief van 2 januari 2013 heeft eiser aan [werknemer] bevestigd dat het dienstverband met ingang van 9 januari 2013 op verzoek van [werknemer] wordt beëindigd.
5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van de onderbouwing rechtspositionele beslissing in het formulier resultaatgesprek 2012 zoals door [werknemer] bij zijn WW-aanvraag is overgelegd. Ter zitting is vastgesteld dat dit formulier resultaatgesprek niet is ondertekend. Eiser heeft ter zitting verklaard dat dit formulier is gebruikt om het gesprek op 20 november 2012 in te gaan en dat onduidelijk is waarom op dit formulier de datum van 20 december 2012 staat vermeld. De uitkomst van het gesprek van 20 november 2012 is weergegeven in het ondertekende formulier resultaatgesprek 2012, dat door eiseres in beroep is overgelegd. Uit dit formulier blijkt dat de ambtelijke proeftijd tot 9 juli 2013 verlengd zou worden. Hierna is bij eiser door het bezoek van de sociaal rechercheurs op 20 december 2012 het vermoeden gerezen dat [werknemer] diplomafraude heeft gepleegd. Eiser heeft [werknemer] vervolgens in de gelegenheid gesteld om dit vermoeden te ontkrachten, maar van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. [werknemer] heeft uiteindelijk per sms-bericht aangegeven niet op het gesprek op 2 januari 2013 te verschijnen en akkoord te gaan met beëindiging van zijn dienstverband op 9 januari 2013. Voor zover verweerder [werknemer] is gevolgd in zijn betwisting dat hij het sms-bericht heeft verzonden, merkt de rechtbank op dat [werknemer] op de WW-aanvraag hetzelfde telefoonnummer heeft opgegeven als dat waarvan het sms-bericht op 2 januari 2013 is verzonden. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ontbeert het een deugdelijke motivering.
Het beroep van eiser dient om die reden gegrond te worden verklaard.
6.
De rechtbank ziet gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4 en 5 is overwogen aanleiding om zelf te voorzien in de onderhavige zaak en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank is van oordeel dat [werknemer] met ingang van 9 januari 2013 verwijtbaar werkloos is geworden, zodat zijn aanvraag van 11 maart 2013 niet kan worden ingewilligd. De rechtbank acht hierbij van doorslaggevend belang dat de proeftijd van [werknemer] met zes maanden verlengd zou worden en dat het vermoeden van diplomafraude aanleiding is geweest voor eiser om hierover anders te denken. [werknemer] heeft geen moeite gedaan om hetgeen over de diplomafraude is gesteld te ontkrachten met bewijsmiddelen. Gelet hierop ligt een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag aan de werkloosheid van [werknemer], zodat voldaan is aan artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW. Bovendien is [werknemer] door te berusten in de beëindiging van het dienstverband per 9 januari 2013 zonder de mogelijkheid aan te grijpen om de diplomafraude te ontkrachten en zo nog ten minste zijn proeftijd met zes maanden te verlengen, door eigen toedoen passende arbeid kwijtgeraakt, zodat ook voldaan is aan artikel 24, tweede lid, onder b, van de WW.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het besluit van 4 april 2013 wordt herroepen in de zin dat [werknemer] per 9 januari 2013 verwijtbaar werkloos is geworden en derhalve niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering per deze datum,
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- , te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, mr R.H.L. Dallinga en
mr. I.S. Vreken-Westra, leden in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014
.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.