ECLI:NL:RBROT:2014:2192

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
C/10/443352 / KG ZA 14-71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inschrijving in de lerarenopleiding Wiskunde en toewijzing van voorzieningen

In deze zaak heeft eiseres, een docent Wiskunde werkzaam bij het Northgo College, een kort geding aangespannen tegen de Hogeschool Rotterdam. Eiseres vorderde haar inschrijving voor de lerarenopleiding Wiskunde voor het studiejaar 2013/2014, nadat haar inschrijving was ingetrokken omdat zij geen collegegeld had betaald. De procedure begon met een dagvaarding op 5 februari 2014, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 februari 2014. Eiseres stelde dat zij nooit een bevestigingsmail had ontvangen voor haar inschrijving, waardoor zij niet in staat was om het collegegeld te betalen. De Hogeschool Rotterdam voerde aan dat eiseres niet tijdig had ingeschreven en dat zij op de hoogte was van de betalingsverplichtingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een andere rechtsgang openstond bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO). De voorzieningenrechter concludeerde dat Hogeschool Rotterdam in redelijkheid had kunnen besluiten om de inschrijving van eiseres in te trekken, omdat zij niet had voldaan aan de inschrijvingsvoorwaarden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/443352 / KG ZA 14-71
Vonnis in kort geding van 4 maart 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R. Charité,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Smits
Partijen zullen hierna [eiseres] en Hogeschool Rotterdam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 5 februari 2014,
  • de mondelinge behandeling d.d. 14 februari 2014,
  • de producties van [eiseres],
  • de producties en pleitnotities van Hogeschool Rotterdam.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is op basis van een tijdelijke aanstelling (tot 1 augustus 2014) als docent Wiskunde werkzaam bij het Northgo College te Noordwijk. [eiseres] beschikt (nog) niet over een geldig HBO-lerarendiploma.
2.2.
[eiseres] heeft zich op 27 augustus 2013 via Studielink ingeschreven voor (het laatste jaar van) de lerarenopleiding Wiskunde (opleidingsnaam: B leraar vo 2e gr Wiskunde). [eiseres] heeft vervolgens geen bevestigingsmail ontvangen, zodat zij geen zorg heeft kunnen dragen voor betaling van het collegegeld.
2.3.
Op 17 september 2013 heeft [eiseres] via Studielink een bericht ontvangen dat haar inschrijvingsverzoek voor de lerarenopleiding wiskunde voor het studiejaar 2013/2014 is ingetrokken.
2.4.
Bij brief d.d. 12 november 2013 heeft de advocaat van [eiseres] Hogeschool Rotterdam verzocht alsnog in te schrijven voor het studiejaar 2013/2014 voor de lerarenopleiding Wiskunde. Deze brief luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Cliënte ([eiseres]; opm vzr) is als docent wiskunde werkzaam bij het Northgo College te Noordwijk. Op basis van de eisen die de school aan haar leerkrachten stelt, is cliënte op zijn minst verplicht om in ieder geval ingeschreven te staan bij de lerarenopleiding. Gelet op het feit dat cliënte thans ten onrechte door de Hogeschool Rotterdam is uitgeschreven dreigt thans de situatie te ontstaan dat zij zal worden ontslagen (…)”.
2.5.
De reactie van Hogeschool Rotterdam d.d. 11 december 2013 op de onder 2.4 genoemde brief luidt voor zover hier van belang:
“(…)
Op 27 augustus 2013 heeft mevrouw [eiseres] de herinschrijving via Studielink ingediend maar heeft niet de betaalgegevens ingevoerd. Pas na het invoeren van de betaalgegevens hebben studenten de mogelijkheid om de digitale machtiging te bevestigen nadat de e-mail is verstuurd met de hoogte van het te betalen collegegeld. In de folder staat duidelijk aangegeven wat je bij “Stap 1” dient in te voeren alvorens je een e-mail krijgt met het verzoek de digitale machtiging te bevestigen (stap 2).
De deadline van 31 augustus 2013 om aan alle toelatingsvoorwaarden te voldoen is inmiddels verstreken. Mevrouw [eiseres] kan niet als student worden ingeschreven voor het studiejaar 2013/2014.
Het verzoek om mevrouw [eiseres] alsnog in te schrijven voor het studiejaar 2013/2014 zal door ons niet worden ingewilligd (…).
Indien u niet tevreden bent over de afhandeling van deze klacht dan kunt u dit melden bij het bureau Klachten en Geschillen (…)”.
2.6.
Bij brief d.d. 5 februari 2014 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de beslissing van Hogeschool Rotterdam om de inschrijving van [eiseres] voor het studiejaar 2013/2014 te weigeren. Hogeschool Rotterdam heeft een verweerschrift ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, [eiseres] in te schrijven voor de Lerarenopleiding Wiskunde voor het studiejaar 2013/2014 en [eiseres] toe te laten tot onderwijs,
2) te bepalen dat Hogeschool Rotterdam een dwangsom van € 2.500,--, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom zal verbeuren aan [eiseres] voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij niet voldoet aan de onder 1) genoemde veroordeling(en), zulks met een maximum van € 50.000,--, althans een in goede justitie te bepalen maximum,
3) met veroordeling van Hogeschool Rotterdam in de proceskosten.
3.2.
Hogeschool Rotterdam voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst is aan de orde het verweer van Hogeschool Rotterdam dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat een andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor [eiseres] open zou staan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), althans bij de bestuursrechter.
4.2.
[eiseres] heeft niet betwist dat, zoals Hogeschool Rotterdam stelt, tegen de beslissing van Hogeschool Rotterdam om de inschrijving van [eiseres] voor het studiejaar 2013/2014 in te trekken, (na bezwaar) beroep kan worden ingesteld bij het CBHO.
4.3.
Het CBHO vindt zijn grondslag in artikel 7:64 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Uit de memorie van toelichting bij art. 7:64 WHW volgt dat het CBHO als onafhankelijke administratieve rechter fungeert die in beroep oordeelt over beslissingen -onder meer- naar aanleiding van een bezwaar dat behandeld is via een geschillenadviescommissie (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 821, nr. 3).
Uit art. 7:65 lid 1 WHW volgt voorts dat de leden en de plaatsvervangend leden van het CBHO bij koninklijk besluit worden benoemd. De memorie van toelichting bij die bepaling meldt dat, omdat het CBHO als onafhankelijke administratieve rechter oordeelt, in het derde lid aan de leden en plaatsvervangende leden de eis gesteld wordt dat zij voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar.
Art. 7:66 lid 2 WHW bepaalt tot slot dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing is (met uitzondering van de artikelen 8:1, 8:2 lid 1 aanhef en onder a en 8:13), zodat (onder andere) ook is voorzien in een spoedprocedure.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het voorgaande dat voor [eiseres] op zich een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang openstaat. In een dergelijk geval resteert in beginsel voor de burgerlijke rechter, zoals hier de voorzieningenrechter in kort geding, geen taak. Sinds de wijziging van art. 7.66 WHW per 1 september 2010 is het CBHO echter niet meer bij uitsluiting bevoegd om over beslissingen van Hogeschool Rotterdam te oordelen. Bij die wetswijziging zijn de woorden ‘bij uitsluiting’ geschrapt. De memorie van toelichting bij het per 1 september 2010 gewijzigde art. 7:66 WHW vermeldt ook expliciet dat het een (aanstaande) student op grond van art. 112 Grondwet vrij staat, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rechter te bewandelen, in plaats van het CBHO. Hogeschool Rotterdam.
4.5.
Tegen die achtergrond en nu [eiseres] geen beroep heeft ingesteld bij het CBHO en de voorzieningenrechter de stellingen van [eiseres] aldus begrijpt dat Hogeschool Rotterdam onrechtmatig jegens haar handelt door haar beslissing de inschrijving van [eiseres] in te trekken, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen en kan [eiseres] in haar vorderingen worden ontvangen. Daarbij zij wel aangetekend dat het de voorzieningenrechter merkwaardig voorkomt dat de wetgever door een opmerking in een memorie van toelichting en het schrappen van enkele op zichzelf betekenisloze woorden in de wettekst, naar het voorkomt afwijkt van een hecht in de jurisprudentie en rechtsgeleerde doctrine verankerde lijn die er op neerkomt dat voor beoordeling van een geschil door de burgerlijke rechter geen plaats is indien daarvoor een met voldoende waarborgen omklede bijzondere rechtsgang openstaat. Gezien de aard van deze procedure, het beperkte partijdebat dat over deze kwestie heeft plaatsgevonden en uitspraken van andere rechters die hiermee geen moeite schijnen te hebben, zullen hieraan thans geen consequenties worden verbonden.
4.6.
Met de stelling dat het Northgo College haar dienstverband niet zal verlengen per 1 augustus 2014, indien zij dit studiejaar de lerarenopleiding Wiskunde niet afrondt, heeft [eiseres] het spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen genoegzaam aannemelijk gemaakt.
4.7.
De vraag is of Hogeschool Rotterdam in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de inschrijving van [eiseres] in te trekken. Daarbij komt aan de voorzieningenrechter slechts een marginale toetsingsbevoegdheid toe.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] zich overeenkomstig art. 7.33 WHW jo. art. 1.4 Reglement inschrijving en voorbereiding van Hogeschool Rotterdam vóór 1 september 2013 heeft ingeschreven voor de lerarenopleiding Wiskunde.
Op grond van art. 7.37 lid 2 en 3 WHW wordt echter niet overgegaan tot inschrijving dan nadat het bewijs is overgelegd dat het verschuldigde collegegeld is of wordt voldaan, of indien het een meerderjarige student betreft die niet zelf zijn collegegeld voldoet, niet eerder dan is verklaard dat een door hem vermelde derde namens hem het collegegeld zal voldoen.
Vaststaat dat [eiseres] niet tijdig het collegegeld heeft betaald of een machtiging heeft afgegeven voor inning van het collegegeld.
4.9.
[eiseres] stelt dat zij nooit een bevestigingsmail van haar inschrijving heeft ontvangen met daarin de digitale machtiging om voor tijdige betaling van het collegegeld zorg te dragen. Hogeschool Rotterdam betwist dat niet maar stelt dat het systeem Studielink bij de inschrijving van [eiseres] geen storing heeft vertoond. Indien [eiseres] haar betalingsgegevens bij haar inschrijving via Studielink zou hebben bevestigd, had zij automatisch een digitale machtiging per e-mail ontvangen. Hogeschool Rotterdam stelt dat [eiseres] voor 17 september 2013 geen contact met haar heeft opgenomen om te melden dat zij de digitale machtiging niet had ontvangen, hetgeen [eiseres] niet heeft betwist.
4.10.
Nu [eiseres] heeft erkend dat zij door Hogeschool Rotterdam meerdere keren per e-mail erop is gewezen dat zij zich tijdig diende in te schrijven voor het studiejaar 2013/2014 en dat tijdige betaling van het collegegeld een voorwaarde voor inschrijving is en gelet op (de onweersproken inhoud van) het bepaalde in art. 1.4 van het Reglement inschrijving en voorbereiding van Hogeschool Rotterdam en art. 7.37 WHW heeft Hogeschool Rotterdam naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten om op 17 september 2013 de inschrijving van [eiseres] in te trekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was het de verantwoordelijkheid van [eiseres] zelf om er, bij het uitblijven van de digitale machtiging per e-mail - die volgens de niet betwiste stelling van Hogeschool Rotterdam per ommegaande automatisch wordt verzonden bij correcte inschrijving - zorg voor te dragen dat alsnog de juiste gegevens via Studielink worden ingevoerd, zodat haar inschrijving kon worden voltooid.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hogeschool Rotterdam begroot op € 608,-- aan griffierechten en op € 816,-- aan salaris voor de advocaat,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 131,-- aan nakosten, verhoogd met
€ 68,-- in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/427