ECLI:NL:RBROT:2014:2186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
443281 / HA RK 14-52 en 443282 / HA RK 14-53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoekers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van twee verzoekers in een strafzaak. De wraking was gebaseerd op de afwijzing van verzoeken tot nader onderzoek en het horen van getuigen door de rechters. De verdediging stelde dat de rechters zich reeds een oordeel hadden gevormd over feiten en rechtsvragen die pas bij de eindbeslissing aan de orde zouden komen, wat zou duiden op vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing van de verzoeken een procesbeslissing was die de rechters moesten kunnen nemen om de procedure voortgang te laten vinden. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verdediging dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn. De rechters hadden hun beslissing gemotiveerd op basis van de beschikbare processtukken en de inhoud van de processen-verbaal. De wrakingskamer oordeelde dat de rechters geen onbegrijpelijke beslissing hadden genomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De verzoeken tot wraking werden daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 19 februari 2014
Zaak- rekestnummers: 10/443281/ HA RK 14-52 en 10/443282/ HA RK 14-53
Parketnummers: 10/660146-12 en 10/660147-12
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de strafzaken tegen
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman: mr. L.J.B.G. van Kleef te Amsterdam.
en
[naam verzoekster]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
raadsvrouw: mr. I.N Weski te Rotterdam.
hierna nader aangeduid als respectievelijk “[naam verzoeker]”, “[naam verzoekster]” en gezamenlijk als “verzoekers”.
strekkende tot wraking van
mr. A.A. Kalk, mr. J.B. Wijnholt en mr. R. in het Veld, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, hierna gezamenlijk aangeduid als de rechters.

1.Het verloop van de procedure en de procestukken

1.1
Ter terechtzitting van 23 januari 2014 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, welke strafkamer bestond uit de rechters, voortgegaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen (onder meer) verzoekers als verdachten.
1.2
Bij brief van 14 januari 2014 heeft mr. van Kleef de officier van justitie verzocht één getuige ter zitting van 23 januari 2014 op te roepen. Bij brief van 17 januari 2014 heeft de officier medegedeeld deze getuige niet op te roepen ter terechtzitting. Bij brief van 14 januari 2014 heeft mr. Weski de officier van justitie verzocht om opheldering omtrent een blijkbaar lopend onderzoek, alsmede om enkele getuigen ter terechtzitting op te roepen. In reactie daarop heeft de officier van justitie per brief van 21 januari 2014 onder meer medegedeeld de getuigen niet op te roepen ter terechtzitting. Voorts heeft de officier van justitie naar aanleiding van voornoemde verzoeken een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2014 en 23 januari 2014 aan de raadslieden en de rechtbank verstrekt. Ter zitting van 23 januari 2014 heeft mr. Weski haar verzoek herhaald en aangevuld en heeft mr. Van Kleef zich daarbij aangesloten. De strafkamer heeft na beraad de verzoeken afgewezen. Vervolgens heeft mr. Weski namens [naam verzoekster] de rechters gewraakt. Mr. Van Kleef heeft zich namens [naam verzoeker] bij dit wrakingsverzoek aangesloten.
1.3
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak tegen verzoekers als verdachten, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de (voortgezette) behandeling van 23 januari 2014.
1.4
De rechters hebben op 30 januari 2014 een gezamenlijke schriftelijke reactie op de wrakingsverzoeken aan de wrakingskamer doen toekomen.
1.5
De mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken is gehouden op 5 februari 2014. Ter zitting zijn verschenen [naam verzoeker], bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Kleef, alsmede mr. Weski namens [naam verzoekster] en de officier van justitie M. van Solingen namens mr. W.D. de Boer. Voorts is verschenen mr. A.A. Kalk, mede namens mr. J.B. Wijnholt en mr. R. in het Veld.
De wrakingsverzoeken zijn door de raadslieden nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die onderdeel uitmaken van de processtukken. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.6
De datum van de uitspraak is door de wrakingskamer bepaald op heden

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers -kort en zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd:
De afwijzende beslissing van de rechters, uitgesproken ter zitting van 23 januari 2013, op de verzoeken van de verdediging tot het doen van nader onderzoek, alsmede het horen van aanvullende getuigen (zijnde de tactisch leider van het onderzoek, de eerste officier van justitie mr. Slieker en enkele opsporingsambtenaren) kan naar het oordeel van verzoekers niet op basis van de onderliggende feiten uit het dossier worden beredeneerd en gerechtvaardigd. In het strafdossier bevindt zich een proces-verbaal van 23 maart 2012 van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], waarin wordt aangegeven dat zij omstreeks 18.30 uur een melding hebben gekregen van een drugsdeal. De strafkamer heeft ter afwijzing van de verzoeken van de verdediging tot het doen van nader onderzoek in het kader van de verklaring van [naam getuige] ter zitting uit enkele processen-verbaal geciteerd die zich in het dossier bevinden en is daarmee uitgegaan van de volledigheid van het dossier en de waarheidsvinding. De strafkamer heeft gerefereerd aan een aantal processen-verbaal van verbalisanten, die om 19.05 uur op de galerij zijn zouden geweest en die niet stroken met het proces-verbaal van 23 maart 2012 en hetgeen [naam getuige] heeft verklaard bij de rechter-commissaris. Daarmee is de strafkamer uitgegaan van feiten waarnaar geen onderzoek is gedaan en heeft deze een keuze gemaakt, waardoor de vrees bestaat dat de strafkamer al een beslissing heeft genomen, vooringenomen is en al een einduitspraak doet over de rechtmatigheid van de grondslag van het onderzoek, van de verdenking en de loop van het onderzoek.
2.2
Namens [naam verzoeker] heeft mr. Van Kleef ter zitting van de wrakingskamer -kort en zakelijk weergegeven- nog nader aangevoerd dat de verdediging steeds heeft betoogd dat de massale inzet van politie, alsmede het inzetten van een helikopter op zeer korte termijn zich niet lijkt te verdragen met het feit dat dit slechts een reactie zou zijn op de melding van [naam getuige]. Uitgaande van het dossier zou de start van onderzoek zijn ingegeven door de melding van [naam getuige] op 22 maart 2012 omstreeks 18:40:20 uur. Het vermoeden dat geen openheid is gegeven ten aanzien van start van het onderzoek wordt bevestigd door de verklaring van [naam getuige]. Het proces-verbaal van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], waarin wordt gesproken over een tijdstip van 18.30 uur, is volledig in lijn met de te onderzoeken stelling van de verdediging en de verklaring van [naam getuige] dat reeds undercoveragenten ter plaatse aanwezig waren. De verdediging heeft verzocht de tactisch leider van district Oost als getuige op te roepen, nu de leider van het HARC-team heeft verklaard geen informatie over de start van het onderzoek te hebben en dit ook niet uit politiedata te kunnen halen. De vaststelling van de rechters dat op of omstreeks 18.30 uur zal betekenen dat het na 18.40 uur is geweest, is in de visie van de verdediging arbitrair. De strafkamer heeft zonder nader onderzoek dit feit vastgesteld, terwijl dit feit door de verdediging wordt betwist en overigens op een moment voor de eindbeslissing in de zaak. Het doel van deze feitenvaststelling is kennelijk gelegen in het willen afwijzen van de verzoeken van de verdediging. Het feit dat de verbalisanten relateren over een “drugsdeal”, terwijl hiervan in het dossier op dit moment nog geheel geen sprake kan zijn, is door de strafkamer geheel onbesproken gelaten. Hierdoor bestaat bij de verdediging de vrees voor vooringenomenheid.
2.3
Namens [naam verzoekster] heeft mr. Weski ter zitting -kort en zakelijk weergegeven- nog nader aangevoerd dat de rechters met hun beslissing naar subjectieve, maar tevens naar objectieve maatstaven, blijk hebben gegeven van de omstandigheid dat zij reeds een oordeel hebben gevormd omtrent de te nemen beslissingen, zoals bedoeld in de artikelen 350 en 359a Sv en derhalve de vrees is gerechtvaardigd dat de rechters hun taken niet met de vereiste onpartijdigheid vervullen en zullen vervullen. De strafkamer heeft met de beslissing in feite al aangegeven dat de verklaring die [naam getuige] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd ongeloofwaardig is, dat het proces-verbaal van 23 maart 2012 omtrent de drugsmelding van 18.30 uur niet juist is en dat andere processen-verbaal kennelijk ook niet juist en niet volledig moeten zijn en zullen hebben gedoeld op de aanwezigheid van verbalisanten op de galerij ter plaatse om 19.05 uur. Deze vaststellingen volgen niet uit de betreffende processen-verbaal, noch uit de daaromtrent afgelegde verklaringen. De strafkamer is met deze beslissing vooruitgelopen op de te nemen beslissingen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam getuige], van de door hem gedane melding die de vermeende aanleiding was tot het voorliggende onderzoek, de verantwoording van het onderzoek en de in het kader van de ontvankelijkheid, de rechtmatigheid en de waarheidsvinding te nemen beslissingen.
2.4
De rechters hebben niet in de wraking berust. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd:
Voor de gang van zaken ter terechtzitting, de beslissingen op de verzoeken van de verdediging en de motivering daarvan verwijzen de rechters naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 januari 2014. De motivering komt er -kort gezegd- op neer dat tegen de achtergrond van de in het dossier bevindende processen-verbaal van bevindingen van verschillende politie-eenheden, de (uitgewerkte) telefonische meldingen van [naam getuige] en de door de officier van justitie verstrekte aanvullende processen-verbaal van 21 en 23 januari 2014, de rechters geen noodzaak hebben gezien -ook niet in het verhoor van [naam getuige] bij de rechter-commissaris op 10 januari 2014- om de door verdediging verzochte getuigen te horen en nader onderzoek te laten verrichten. De rechters menen dat aan deze (instructie)beslissingen en de motivering daarvan geen zwaarwegende aanwijzingen kunnen worden ontleend voor het oordeel dat zij vooringenomen zijn, dan wel dat de bij de verdediging bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Een voor de verdediging onwelgevallige beslissing ten aanzien van onderzoekshandelingen vormt geen grond voor wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring voor is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en van een dergelijke beslissing is geen sprake.
2.5
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de wrakingsverzoeken en heeft daartoe -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen een procesbeslissing betreft. Het is vaste rechtspraak dat onwelgevallig procesbeslissingen geen grond voor wraking kunnen vormen. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechters, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing op dat een vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Voorts geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing
inhoudelijk te toetsen, ook niet indien een beslissing op het oog onjuist zou kunnen worden
geacht. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of
onjuiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing alleen objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3
Daarnaast kan zich het geval voordoen dat de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing niettemin kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat van het vorenstaande in het onderhavige geval geen sprake is en overweegt daartoe het volgende:
3.5
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2014 hebben de rechters geen noodzaak gezien om nader onderzoek te laten doen of aanvullende getuigen te horen en hebben zij daarbij verwezen naar diverse processen-verbaal van de politieteams die bij de aanhouding van de verdachten op de Schermerhoek betrokken zijn geweest, waaronder de processen-verbaal in het dossier Kiwy eindigend op -9,-19,-20,-23,-24,-26, -28, -30, -34 en -36. Daarbij heeft de strafkamer overwogen dat, gelet op de inhoud van deze ambtsedige processen-verbaal, alsmede de uitgewerkte meldingen van [naam getuige] en de door de officier van justitie nader overgelegde aanvullende processen-verbaal van de projectleider van het HARC-team van 21 januari 2014 en 23 januari 2014, waarin onder meer door de projectleider is verklaard dat er in het bedrijfsprocessensysteem van de politie ten aanzien van de Schermerhoek geen mutaties gevonden zijn, het de strafkamer niet aannemelijk voorkomt dat de start van het onderzoek anders is geweest dan de melding van [naam getuige].
3.6
De afwijzing van de verzoeken van de verdediging is een procesbeslissing en de wrakingskamer is van oordeel dat rechters een tussentijds aan hen gevraagde procesbeslissing moeten kunnen nemen en motiveren, zodat de procedure voortgang kan vinden. Deze beslissing moet worden gezien in het licht van de stand van zaken op dat moment. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk van een standpunt van de rechters, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld op dat een vrees voor partijdigheid ten aanzien van andere door de rechters te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. De rechters hebben slechts beslist, dat gelet op het inmiddels verrichte onderzoek en de resultaten daarvan, het op dat moment niet noodzakelijk werd geacht om de door de verdediging verzochte getuigen te horen en nader onderzoek te laten verrichten. Niet gebleken is dat de rechters bij het nemen van die afwijzende beslissing zich reeds een oordeel hebben gevormd over feiten of rechtsvragen dat eerst bij de eindbeslissing zou dienen te worden gevormd.
3.7
Ook in het geval dat de beslissing van de rechters onjuist zou zijn, zijn er geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken, waardoor gesteld kan worden dat de rechters jegens verzoekers als verdachten vooringenomenheid hebben gekoesterd, in die zin dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Er is geen sprake van een beslissing die dermate onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
3.8
Uit het voorgaande vloeit voort dat de verzoeken ongegrond zijn en dienen te worden afgewezen.

4.De beslissing

de rechtbank:
wijst af de verzoeken tot wraking van mr. A.A. Kalk, mr. J.B. Wijnholt en mr. R. in het Veld.
Deze beslissing is gegeven op 19 februari 2014 door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. O.E.M Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in
tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.