ECLI:NL:RBROT:2014:2137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_05831
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van persoonsgebonden budget op basis van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 maart 2014, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, woonachtig in Hellevoetsluis, had een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis was beëindigd en teruggevorderd. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk de woning van eiseres bewonen, waardoor eiseres niet in aanmerking komt voor huishoudelijke zorg op basis van artikel 10 van de Verordening in samenhang met het Protocol gebruikelijke zorg. De rechtbank stelt vast dat de rapportage van het huisbezoek op 24 mei 2013 door verweerder terecht is betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Echter, de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit over de periode van 20 juli 2009 tot 2 november 2009 in strijd is met het motiveringsbeginsel, omdat er onvoldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding in die periode. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor deze periode en bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering bij besluiten omtrent pgb's en de noodzaak voor een goede motivering van besluiten door de gemeente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/5831

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Hellevoetsluis, eiseres,

gemachtigde: mr. S.C. van Paridon,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,
gemachtigden: mr. L.J. van Es-Bel, mr. N.R.J. Wildeman en M. Speelman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan eiseres toegekend persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) met ingang van 17 juni 2013 beëindigd, de toegekende pgb over de periode van 20 juli 2009 tot en met 16 juni 2013 herzien en voor een bedrag van € 19.159,63 van eiseres teruggevorderd.
Bij uitspraak van 25 juli 2013, zaaknummer: ROT 13/3751, heeft de voorzieningenrechter het hangende het bezwaar ingediende verzoek om voorlopige voorziening van eiseres toegewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Het beroep is gezamenlijk behandeld met de beroepen, geregistreerd onder de zaaknummers: ROT 13/4544, ROT 13/4546 en ROT 13/5212. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tevens zijn ter zitting de door eiseres opgeroepen getuigen [Getuige 1], [zoon eiseres], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [broer belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

1.
In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat het Protocol Gebruikelijke Zorg wordt gehanteerd waarin gebruikelijke zorg is omschreven als: “Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.”. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres de verplichting tot het verstrekken van de juiste inlichtingen op grond van artikel 33 van de Verordening WMO 2013 (de Verordening) niet of niet voldoende is nagekomen. Gebleken is dat [belanghebbende] woonachtig is bij eiseres. Gelet op de bevindingen van het onderzoek had de door eiseres gevraagde voorziening voor hulp bij het huishouden moeten worden afgewezen. Om die reden zal de voorziening op grond van artikel 35, eerste lid, van de Verordening worden beëindigd met ingang van 17 juni 2013. Verder heeft verweerder besloten om het recht op de aan eiseres verstrekte voorziening van eiseres terug te vorderen op grond van artikel 36 van de Verordening. De totale terugvordering over de periode vanaf 20 juli 2009 tot en met 16 juni 2013 bedraagt € 19.159,63.
2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van de overwegingen uit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 19 augustus 2013, het primaire besluit met aanpassing van de motivering ongegrond verklaard. Daartoe is - samengevat - overwogen dat de rapportage van het onderzoek niet meer ter discussie staat omdat op grond van die rapportage al eerder besluitvorming heeft plaatsgevonden. Er is kennisgenomen van de rapportage van 24 mei 2013. Deze rapportage is zorgvuldig tot stand gekomen en kan volgens verweerder als grondslag dienen voor de overbruggende periode van maart 2012 tot en met juni 2013. De beschikking voor het verstrekken van een pgb wordt met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening en de reeds betaalde pgb wordt teruggevorderd.
3.
Eiseres stelt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat zij nimmer een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [belanghebbende] op haar adres en dat zij geen affectieve relatie met hem heeft gehad. Eiseres erkent dat [belanghebbende] regelmatig in haar woning is geweest, omdat zij in verband met haar gezondheid zorgbehoevend is en [belanghebbende] in het kader van het persoonsgebonden budget (pgb) voor haar heeft gezorgd. Voorts stelt eiseres dat de rapportage 24 mei 2013 niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd, nu dit ingaat tegen de beginselen van een goede procesorde.
4.1
Artikel 1, vierde lid, van de Wmo bepaalt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.2
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Wmo heeft de raad der gemeente Hellevoetsluis op 7 februari 2013 de Verordening vastgesteld. De Verordening is per deze datum in werking getreden.
Artikel 1, aanhef en onder s, van de Verordening bepaalt dat in de Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.
Op grond van artikel 10 van de Verordening komt, in afwijking van het gestelde in artikel 8 en 9, een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, conform de meest recente versie van het protocol gebruikelijke zorg.
In artikel 33 van de Verordening is bepaald dat degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht is aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op deze voorziening.
Artikel 35, eerste lid, van de Verordening - voor zover hier van belang - bepaalt dat het college een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;
b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat wanneer de juiste gegevens bekend waren geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
c. (…).
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Verordening kan, ingeval een voorziening is ingetrokken, een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
5.
Onder verwijzing naar de uitspraak van heden, zaaknummer: ROT 13/4544, is de rechtbank van oordeel dat over de periode van 2 november 2009 tot en met 17 juni 2013 verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en [belanghebbende] duurzaam gemeenschappelijk de woning van eiseres bewonen in verband waarmee eiseres op grond van artikel 10 van de Verordening in samenhang met het Protocol gebruikelijke zorg, niet in aanmerking komt voor huishoudelijke zorg op grond van de Wmo.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder mede betrokken de rapportage van de bevindingen van het op 24 mei 2013 gehouden huisbezoek in het kader van een nieuwe aanvraag op grond van de Wet werk en bijstand. Gelet op deze bevindingen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ook na februari 2012 nog sprake was van duurzaam gemeenschappelijke bewoning van de woning van eiseres door eiseres en [belanghebbende], zodat er aanleiding bestond voor beëindiging van het pgb voor huishoudelijke zorg.
6.
De stelling van eiseres dat het betrekken van de bevindingen van het huisbezoek van 24 mei 2013 in gaat tegen de beginselen van een goede procesorde kan niet slagen. De bezwaarschriftenprocedure omvat een volledige heroverweging van het primaire besluit. Hierbij kunnen bepaalde gebreken in de besluitvorming, waaronder motiveringsgebreken worden hersteld door verweerder. Dit herstel is gebeurd in een zodanig stadium van de procedure dat geenszins staande gehouden kan worden dat eiseres hierdoor in haar processuele belangen is geschaad.
7.
Aangezien verweerder de aan eiseres toegekende pgb met ingang van 20 juli 2009 heeft herzien en teruggevorderd, is het bestreden besluit over de periode van 20 juli 2009 tot 2 november 2009 genomen in strijd met het motiveringsbeginsel omdat er met betrekking tot die periode in de aan de rechtbank overgelegde gedingstukken onvoldoende bewijs is voor het standpunt dat er sprake was van duurzaam gemeenschappelijk bewonen van een woning door eiseres en [belanghebbende]. Het beroep is dan ook gegrond, en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd
8.
De rechtbank ziet geen grond om het geschil finaal te beslechten en overweegt daartoe dat niet wordt beschikt over het strafrechtelijke dossier, zodat onvoldoende duidelijkheid bestaat of verweerder aan de hand van dat dossier wel in staat is om een voldoende draagkrachtige motivering te geven voor het standpunt dat eiseres in de periode van 20 juli 2009 tot 2 november 2009 duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoonde met [belanghebbende]. De rechtbank gaat er vanuit dat onderzoek hiernaar door verweerder geruime tijd in beslag zal nemen, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om een tussenuitspraak te doen, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Indien verweerder er niet in slaagt om de motivering op dit punt te herstellen, zal voorts de hoogte van het teruggevorderde bedrag opnieuw berekend en vastgesteld moeten worden.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.
De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van eiseres met zaaknummer: ROT 13/4544, verweerder veroordeeld tot vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank ziet daarom geen grond om verweerder in het onderhavige beroep te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de periode van 20 juli 2009 tot
2 november 2009,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 44,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. J.D.M. Nouwen en mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.