In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Hellevoetsluis, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis. Eiser ontving van 29 november 2005 tot en met 31 juli 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Het college heeft echter de uitkering herzien en een bedrag van € 31.518,28 teruggevorderd, omdat eiser en belanghebbende, met wie hij een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd, de inlichtingenplicht niet zouden hebben nageleefd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedingstukken onvoldoende bewijs bevatten voor de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat het feit dat eiser en belanghebbende gezamenlijk op vakantie gingen, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Ook de verklaringen van buurtbewoners en het hoge waterverbruik op het adres van belanghebbende zijn niet overtuigend genoeg. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en verklaart het beroep van eiser gegrond.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het geschil finaal te beslechten, omdat er onvoldoende duidelijkheid bestond over de feiten en verweerder meer onderzoek moet doen. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.