In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis. Eiseres ontving sinds 28 augustus 2001 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De gemeente heeft de bijstandsuitkering van eiseres herzien en teruggevorderd vanaf 29 november 2005, omdat er vermoedens waren van een gezamenlijke huishouding met een belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedingstukken onvoldoende bewijs bevatten om aan te nemen dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres in de periode van 29 november 2005 tot 2 november 2009. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in deze periode een deugdelijke motivering ontbeert, zoals vereist door artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
Vanaf het eerste huisbezoek op 2 november 2009 is echter voldoende aannemelijk geworden dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de periode van 2 november 2009 tot 1 februari 2013 sprake was van financiële verstrengeling en wederzijdse zorg. Eiseres heeft in deze periode haar inlichtingenplicht geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 29 november 2005 tot 2 november 2009. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.