ECLI:NL:RBROT:2014:1889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_00523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening tegen de Autoriteit Financiële Markten met betrekking tot een boetebesluit

In deze zaak hebben verzoeksters, twee besloten vennootschappen, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Dit verzoek was gericht op het verwijderen van een samenvatting en verwijzingen naar een boetebesluit van de AFM van haar website, nadat dit boetebesluit door de rechtbank was vernietigd. De AFM had op 8 april 2010 een boete van € 24.000,- opgelegd aan verzoekster 1 wegens overtreding van artikel 115 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Na een rechtsgang had de rechtbank het besluit van de AFM vernietigd en de boete herroepen. Verzoeksters stelden dat de AFM niet adequaat had gereageerd op hun verzoek om de verwijzingen naar het boetebesluit te verwijderen en een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft op 17 maart 2014 de zitting gehouden, waarbij de AFM zich had laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een advocaat. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien de AFM inmiddels had bevestigd dat het boetebesluit en de verwijzingen daarvan van de website waren verwijderd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de AFM blijk had gegeven van de intentie om de berichtgeving over de boete te verwijderen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/523
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 1] B.V., te [woonplaats], verzoekster 1,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 2] B.V., te [woonplaats], verzoekster 2,
tezamen verzoeksters,
gemachtigde: mr. G.P. Roth,
en

de stichting Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),

gemachtigde: mr. A.A. van Angeren.

Procesverloop

Bij brief van 21 januari 2014 heeft AFM verzoeksters medegedeeld dat het boetebesluit van 8 april 2010 met betrekking tot overtreding van artikel 115 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en de daarop betrekking hebbende mededeling van haar website is verwijderd en daarvoor in de plaats de in de bijlage opgenomen tekst is geplaatst.
Tegen deze brief hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Voorts hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat AFM wordt opgedragen:
- de op dit boetebesluit betrekking hebbende samenvatting en verwijzingen daarnaar van haar website te verwijderen en verwijderd te houden,
- een rectificatie op haar website te plaatsen waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de boete ten onrechte is opgelegd en gepubliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2014, gelijktijdig met de zaak met registratienummer ROT 14/395. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, die werd vergezeld door [naam]. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. M.O. Meij.

Overwegingen

1.
AFM heeft op 8 april 2010 aan verzoekster 1 een boete opgelegd van € 24.000,- wegens overtreding van artikel 115, eerste lid, van het BGfo. Bij besluit op bezwaar van 12 augustus 2010 heeft AFM het bezwaar van verzoekster 1 tegen dit boetebesluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 12 augustus 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit tot het opleggen van de boete van € 24.000,- herroepen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 28 november 2013 het oordeel van de rechtbank bevestigd.
Verzoeksters hebben AFM op 20 januari 2014 schriftelijk verzocht om het boetebesluit van 8 april 2010, de daarop betrekking hebbende samenvatting alsmede iedere andere daarop betrekking hebbende verwijzing van haar website te verwijderen en verwijderd te houden en een rectificatie op haar website te plaatsen waarin genoegzaam tot uitdrukking wordt gebracht dat de boete onterecht is opgelegd en gepubliceerd.
AFM heeft bij brief van 21 januari 2014 aan verzoeksters laten weten aan deze verzoeken tegemoet te zijn gekomen door het boetebesluit en de daarbij behorende mededeling van haar website te verwijderen en daarvoor in de plaats een in de bijlage bij deze brief opgenomen tekst op haar website te plaatsen.
Verzoeksters hebben op 23 januari 2014 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend omdat zij de brief van 21 januari 2014 als een gedeeltelijke afwijzing zien van hun verzoeken. Het bericht dat thans op de website is geplaatst is volgens verzoeksters onvoldoende en onjuist. Daarbij blijken er nog steeds verwijzingen naar het boetebesluit op de site van AFM voor te komen (via de optie in cache).
AFM heeft bij brief van 23 januari 2014 aan verzoeksters laten weten dat het haar bedoeling was om alle verwijzingen te verwijderen en dat zij thans doende is om het bericht in zijn geheel van de website te laten verdwijnen.
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
AFM heeft betoogd dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek, omdat de brief van 21 januari 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betoog faalt. Als de brief van 21 januari 2014 geen besluit is, moet AFM het bezwaar tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaren. Die beslissing op bezwaar is een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld bij deze rechtbank. Er is daarom geen sprake van onbevoegdheid om het verzoek om voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure te behandelen.
2.3.
Daargelaten of de brief van 21 januari 2014 een besluit is en of het belang van verzoekster 2 daarbij rechtstreeks betrokken is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Niet in geschil is dat het boetebesluit, de samenvatting daarvan en alle verwijzingen daarnaar thans zijn verwijderd van de website van AFM. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat AFM het bericht weer terug zal plaatsen op haar website, zodat er geen spoedeisend belang is bij een opdracht aan AFM om deze berichtgeving van de website verwijderd te houden. Uit het bericht zoals dat nu op de website is geplaatst, wordt voor het publiek kenbaar dat het boetebesluit is vernietigd. Verzoeksters hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij er een spoedeisend belang bij hebben dat dit bericht wordt vervangen door een bericht met de door hen voorgestelde tekst.
3.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, ook al heeft AFM naar aanleiding van het verzoek nadere maatregelen getroffen. Uit de brief van 21 januari 2014 van AFM spreekt duidelijk de intentie om de berichtgeving over de boete van de website te verwijderen. Toen verzoeksters ontdekten dat het toch nog mogelijk was om het boetebesluit (indirect) te raadplegen via de website, had het dan ook op hun weg gelegen AFM hierop te wijzen in plaats van meteen een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Niet valt in te zien waarom dat niet in redelijkheid van hen gevergd kon worden, ook nu zij tot 20 januari 2014 hebben gewacht met het verzoek aan AFM om het persbericht en het boetebesluit te verwijderen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.T. van de Erve, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.