ECLI:NL:RBROT:2014:1879

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
C/10/397307 / HA ZA 12-226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex art. 843a Rv. Vastgoedbeheerder slachtoffer van grootschalige fraude met niet-uitgevoerde werkzaamheden en onterecht geaccordeerde facturen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is een incident aanhangig gemaakt op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiseres, een vastgoedbeheerder, stelt dat zij slachtoffer is geworden van grootschalige fraude. De fraude zou bestaan uit betalingen aan aannemers voor werkzaamheden die nooit zijn uitgevoerd, waarbij de betrokken aannemers facturen indienen die door een voormalige werknemer van de vastgoedbeheerder onterecht zijn goedgekeurd. De eiseres vordert inzage in diverse bescheiden, waaronder de volledige administratie van de vennootschap [bedrijf 3] en correspondentie met de Belastingdienst, om haar vordering te onderbouwen.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 26 februari 2014 geoordeeld dat de vordering van de eiseres deels toewijsbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres een rechtmatig belang heeft bij inzage in bepaalde bescheiden, maar heeft ook geoordeeld dat niet alle gevraagde documenten noodzakelijk zijn voor een goede rechtsbedeling. De rechtbank heeft de vordering tot inzage in de administratie van [bedrijf 3] afgewezen, omdat de eiseres al bewijsbeslag had gelegd op deze administratie en niet voldoende onderbouwd had waarom zij deze opnieuw vorderde.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres recht heeft op afgifte van offertes en facturen van de gedaagden, voor zover deze betrekking hebben op de periode waarin de vermeende fraude heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de gevraagde bescheiden te overleggen, op straffe van een dwangsom. De kosten van het incident zijn voor rekening van de eiseres, die ook in de proceskosten is veroordeeld. De hoofdzaak is nog niet uitgeconcludeerd en zal op een later moment verder worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/397307 / HA ZA 12-226
Vonnis in incident van 26 februari 2014
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A. al Mansouri te Utrecht,
tegen de in deze procedure thans nog resterende gedaagden

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 1],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.D. Rischen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.D. Rischen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rhoon,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.D. Rischen,
4. [gedaagde 4]
[gedaagde 4],
gevestigd te Ouderkerk aan den IJssel,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.D. Rischen,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B. van Mieghem,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B. van Mieghem,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh in de hoofdzaak,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats 5],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats 6],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
11.
[gedaagde 11],
wonende te [woonplaats 7],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
12. [gedaagde 12]
[gedaagde 12],
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
13. en 14. [gedaagde 13 en 14]
[gedaagde 13 en 14],
gevestigd te Rhoon,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
15. [gedaagde 15]
[gedaagde 15],
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.D. Lindenbergh,
16.
[gedaagde 16],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
mr. D.W.J. van Sikkelerus,
17.
[gedaagde 17],
wonende te [woonplaats 8],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E. den Hartog,
18. [gedaagde 18]
[gedaagde 18], gevestigd te Rhoon,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E. den Hartog,
19.
[gedaagde 19],
wonende te [woonplaats 9],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.E.Chr. M. Nieland,
20. [gedaagde 20]
[gedaagde 20],
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.E.Chr.M. Nieland,
21. [gedaagde 21]
[gedaagde 21],
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.E.Chr.M. Nieland,
22.
[gedaagde 22],
wonende te [woonplaats 10],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. W.B. van Rookhuijzen,
23.
[gedaagde 23],
wonende te [woonplaats 11],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. W.B. van Rookhuijzen,
24. [gedaagde 24]
[gedaagde 24],
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.B. van Rookhuijzen,
25. [gedaagde 25]
[gedaagde 25],
gevestigd te Eemnes,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.B. van Rookhuijzen,
26. [gedaagde 26]
[gedaagde 26],
gevestigd te Eemnes,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.B. van Rookhuijzen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 19 juni 2013 gedaagden in de hoofdzaak in conventie (hierna kortweg: gedaagden) die samen één advocaat hebben aangeduid als groepen, oplopend van groep A tot en met groep K. Ook in dit vonnis zal waar nodig deze benaming worden gebezigd.
1.2.
In deze procedure was eerst sprake van 38 gedaagden. De rechtbank heeft de procedures tegen de gedaagden die deel uitmaken van de groepen H, I en J afgesplitst. Daarom maken de in totaal 8 gedaagden die deel uitmaken van de groepen H, I en J geen deel meer uit van de onderhavige procedure. Alsdan resteren er nog 30 gedaagden.
1.3.
De procedure tegen gedaagden BKC Firestop B.V. en [gedaagde 24] was al van rechtswege geschorst, omdat zij in staat van faillissement geraakt waren (tussenvonnis van 19 juni 2013, rov. 2.2). Alsdan resteren er nog 28 gedaagden.
1.4.
Ter comparitie is afgesproken dat [eiseres] de stukken van het depot zal toezenden aan een aantal gedaagden, die daarop mochten reageren. Omdat inmiddels door [eiseres] ten aanzien van een deel van de gedaagden een incidentele vordering is ingesteld, dient daarop eerst beslist te worden.
1.5.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 juni 2013,
  • de incidentele vordering van [eiseres] ex art. 843a Rv.,
  • de akte na antwoord en comparitie en voor repliek houdende uitlating gedeponeerde stukken en overlegging productie van groep A ([groep A]),
  • de incidentele conclusie van antwoord, van groep A ([groep A]),
  • de incidentele conclusie van antwoord, van groep B ([groep B]),
  • de akte houdende uitlating gedeponeerde stukken en overlegging productie van groep C ([groep C]),
  • de incidentele conclusie van antwoord van groep C ([groep C]),
  • de akte uitlaten depotstukken van groep D ([groep D]),
  • de incidentele conclusie van antwoord van groep D ([groep D]),
  • de akte uitlaten depotstukken van groep E ([groep E]),
  • de incidentele conclusie van antwoord van groep E ([groep E])
  • de incidentele conclusie van antwoord van groep F ([groep F]),
  • de akte uitlaten depotstukken van groep G ([groep G]),
  • de incidentele conclusie van antwoord van groep G ([groep G]).
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
1.7.
Inmiddels is [gedaagde 18] (18) in staat van faillissement. De advocaat heeft zich onttrokken. De curator heeft niet overgenomen. Voor zover de vordering ziet op voldoening uit de boedel is deze van rechtswege geschorst.

2.De vordering in het incident

2.1.
[eiseres] vordert in het incident dat de rechtbank Rotterdam bij vonnis, volledig uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gedaagden sub 1 ([gedaagde 1]), 2 ([gedaagde 2]), 3 ([gedaagde 3]), 4 ([gedaagde 4]), 5 ([gedaagde 5]), 6 ([gedaagde 6]) en 16 ([gedaagde 16]) beveelt binnen vijf werkdagen na betekenen van het ten deze te wijzen vonnis [eiseres] afschrift te geven van:
a. De volledige administratie van de vennootschap [bedrijf 3], waaronder in ieder
geval alle facturen en offertes die verzonden en ontvangen zijn door [bedrijf 3] en
alle acceptgiro’s met betrekking tot bankrekeningen van [bedrijf 3];
b. Alle correspondentie tussen de Belastingdienst en gedaagden, al dan niet via
derden, over [bedrijf 3] waaronder maar niet beperkt tot verzoeken tot belastingteruggave en belastingaanslagen;
c. Alle stukken waarnaar [groep D] in zijn strafrechtelijke aangifte van 11 januari 2012 bij de politie Rotterdam-Rijnmond verwijst ter onderbouwing van zijn aangifte tegen onder meer [gedaagde 1] (zie productie 20) waaronder (valse) facturen van Isloep B.V., [bedrijf 1], Zwemvesten.nl de hippische vereniging te Krimpen, en de handgeschreven nota van de [bedrijf 2].
II. Gedaagden sub 1 ([gedaagde 1]), 2 ([gedaagde 2]), 3 ([gedaagde 3]), 4 ([gedaagde 4]), 5 ([gedaagde 5]), 6 ([gedaagde 6]) en 16 ([gedaagde 16]) beveelt binnen vijf werkdagen na betekenen van het ten deze te wijzen vonnis [eiseres] afschrift te geven van alle geldleningsovereenkomsten die tussen gedaagden 2 ([gedaagde 2]) en 6 ([gedaagde 6]) (de vennoten van [bedrijf 3]) gelden en/of golden waarvan [eiseres] reeds een zestal ongetekende versies in het geding bracht als productie 22a t/m 22f.
III. Gedaagden sub 7 tot en met 26 ([gedaagde 7], [gedaagde 8], [gedaagde 9], [gedaagde 10], [gedaagde 11], [gedaagde 12], [gedaagde 13 en 14], [gedaagde 15], [gedaagde 16], [gedaagde 17],
[gedaagde 18], [gedaagde 19], [gedaagde 20], [gedaagde 21],
[gedaagde 22], [gedaagde 23],
[gedaagde 24], [gedaagde 25] en [gedaagde 26])
beveelt binnen vijf werkdagen na betekenen van het ten deze te wijzen vonnis [eiseres] afschrift te geven van:
a. alle offertes en facturen die gedaagden hebben opgesteld, ontvangen van en/of
verstuurd naar [eiseres], [bedrijf 3], [gedaagde 5] of [gedaagde 1] inclusief ondernemingen waarvan [gedaagde 1] direct dan wel indirect bestuurder of aandeelhouder is;
b. alle tussen gedaagden, [gedaagde 5] en [gedaagde 1] (inclusief ondernemingen waarvan [gedaagde 1] direct dan wel indirect bestuurder of aandeelhouder is) gevoerde (e-mail)correspondentie over werkzaamheden die gedaagden hebben verricht ten behoeve van [eiseres] en/of in panden van [eiseres];
IV. Gedaagden sub 1 ([gedaagde 1]) en 2 ([gedaagde 2]) beveelt binnen vijf werkdagen na betekenen van het ten deze te wijzen vonnis [eiseres] afschrift te geven van de sommatiebrief d.d. 21 oktober 2011 afkomstig van mr. R.D. Rischen waarvan [eiseres] een geanonimiseerde versie als productie 21 heeft overgelegd;
steeds op straffe van een door gedaagden te verbeuren onmiddellijk opeisbare dwangsom van telkens € 10.000,-, althans een door uw rechtbank redelijk geachte dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat aan enig onderdeel van de bevelen geen of niet volledig gehoor wordt gegeven, in dier voege dat deze dwangsom evenveel keer verschuldigd zal zijn als aan (onderdelen van) de genoemde bevelen geen of niet volledig gehoor wordt gegeven;
V. Gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, een en ander te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, indien en voor zover gedaagden deze kosten niet voordien hebben voldaan.
[eiseres] stelt daartoe, samengevat, het volgende.
2.2.
[eiseres] koopt, verkoopt en beheert vastgoed. [eiseres] heeft haar voormalige werknemer [gedaagde 5] (hierna: [gedaagde 5]) op 14 oktober 2011 op staande voet ontslagen, nadat [gedaagde 5] een dag eerder had toegegeven dat hij had gefraudeerd. [gedaagde 5] zou met het oog op die fraude de commanditaire vennootschap [bedrijf 3] hebben opgericht op 1 april 2006. Dit deed hij samen met de -inmiddels overleden- [persoon 1] en met medegedaagde [gedaagde 1] (hierna te noemen: [gedaagde 1]). [gedaagde 1] is volgens [eiseres] de spin in het web. [bedrijf 3] diende bij (onder-) aannemers van [eiseres] facturen in voor werkzaamheden die feitelijk niet werden verricht. Deze (onder-) aannemers berekenden de bedragen op deze facturen door aan [eiseres], met een opslag van 10 % als eigen vergoeding voor hun aandeel in de fraude. [gedaagde 5] accordeerde namens [eiseres] deze facturen.
[gedaagde 5] besloot zijn frauderen aan [eiseres] toe te geven omdat hij door medegedaagde [persoon 2] (hierna te noemen: [persoon 2]) gechanteerd werd. [persoon 2] is de weduwe van [persoon 1]. [persoon 2] zou [gedaagde 5] gedreigd hebben om de fraude openbaar te maken als [gedaagde 5] haar niet € 45.000,- zou betalen.
[eiseres] stelt dat zij even later, op 18 oktober 2011, en ook op latere data, werd benaderd door (medegedaagde) [gedaagde 16] (hierna te noemen: [groep D]). [groep D] stelde dat hij optrad namens [persoon 2]. [groep D] deelde [eiseres] mede dat [eiseres] het slachtoffer was geworden van fraude. [groep D] schatte de schade voor [eiseres] op € 800.000,- tot € 1.200.000,-. [groep D] was bereid om de belastende bescheiden waarover hij stelde te beschikken, tegen betaling van € 50.000,- aan [eiseres] af te staan. [eiseres] verwijst daartoe naar een e-mail van [groep D] aan [eiseres] van 21 oktober 2011 (productie 4).
[eiseres] is niet ingegaan op het voorstel van [groep D] maar heeft in plaats daarvan bewijsbeslag doen leggen ten laste van [groep D], van [persoon 2] en van [bedrijf 3] en daarna een kort geding tegen hen geëntameerd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2011 zijn [groep D], [persoon 2] en [bedrijf 3] veroordeeld tot afgifte aan [eiseres] van de administratie van [bedrijf 3] die door het bewijsbeslag was getroffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
[eiseres] heeft onderzoek naar de fraude laten uitvoeren door BDO (productie 8. Toevoeging rechtbank: de datum van het rapport is bij de rechtbank onbekend), door [bedrijf 4] (rapport van 16 januari 2012, productie 9) en door Cerius Projects (rapport van 13 augustus 2013, productie 24).
2.4.
[eiseres] is tevens slachtoffer geworden van “dubbele offerte” fraude door (ondernemingen van) [gedaagde 1]. [eiseres] hanteert het beleid dat voor werk dat zij opdraagt met een waarde tussen € 10.000,- en € 100.000,- twee offertes moeten worden opgevraagd. Uit het rapport van BDO blijkt dat in meerdere gevallen de twee offertes zijn uitgebracht door ondernemingen die allebei door [gedaagde 1] gecontroleerd worden, zodat van daadwerkelijke concurrentie geen sprake was. [eiseres] heeft dus teveel betaald. Het uitbrengen van twee schijnbaar onafhankelijke offertes is onrechtmatig jegens [eiseres]. Aangenomen moet worden dat [gedaagde 5] bij een en ander betrokken was.
2.5.
Ten derde is [eiseres] ook slachtoffer van fraude geweest in de vorm van facturen die [eiseres] betaald heeft aan aannemers, terwijl het gefactureerde werk (reparaties) niet is verricht. Dit blijkt uit het rapport van [bedrijf 4], dat het resultaat is van een steekproef. Volgens dit rapport is voor 40 % van de facturen geen werk verricht.

3.De verweren in het incident

3.1.
De gedaagden in de hoofdzaak tegen wie de vordering in het incident zich richt, voeren verweer. Dit verweer komt, waar nodig, aan de orde in de beoordeling.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Alvorens op de inhoud van de zaak in het incident in te gaan, dient vastgesteld te worden tegen welke gedaagden de vordering in het incident zich richt, respectievelijk kán richten.
verweerders in het incident
4.2.
Er resteren thans 28 van de oorspronkelijke 38 gedaagden. De vordering in het incident van [eiseres] richt zich niet tegen alle 28 resterende gedaagden, maar tegen 26 gedaagden, althans als wordt afgegaan op de nummering die [eiseres] zelf hanteert in haar vordering in dit incident. [eiseres] geeft echter in deze vordering twee nummers (namelijk: zowel het nummer 13 als het nummer 14) aan één en dezelfde gedaagde, zijnde [gedaagde 13 en 14] De vordering in het incident ziet in zoverre niet op 26 maar op 25 gedaagden.
4.3.
[eiseres] dient haar vordering in incident ook in tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 24] (nummer 24) en tegen [gedaagde 18] (nr.18), welke vennootschappen, zoals al is vastgesteld, in staat van faillissement zijn verklaard, zodat de procedure tegen deze gedaagden van rechtswege geschorst is. De vordering in het incident kan derhalve slechts behandeld worden tegen 24 van de 28 gedaagden.
4.4.
De resterende 4 gedaagden tegen wie de vordering in het incident zich niet richt, zijn kennelijk de 3 gedaagden tegen wie verstek was verleend en de ene gedaagde van wie de advocaat zich inmiddels heeft onttrokken. Twee van de drie gedaagden tegen wie verstek was verleend hebben dit verstek vervolgens gezuiverd.
normatief kader
4.5.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het onderhavige incident dient het volgende vooropgesteld te worden.
4.6.
Artikel 843a lid 1 Rv. bindt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering aan drie cumulatieve voorwaarden:
(i) degene die de vordering doet, dient een rechtmatig belang te hebben en
(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden
(iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Het vierde lid bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag of de eisende partij een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel is van belang of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. De enkele interesse in een stuk is niet voldoende. Het rechtmatige belang kan onder meer voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen partijen of uit de wet en is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
Een partij kan slechts bepaalde stukken vorderen. De stukken moeten in ieder geval zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of de eiser een rechtmatig belang heeft. De bescheiden hoeven niet zeer exact omschreven te worden, maar duidelijk moet wel zijn wat precies gevraagd wordt.
De vordering moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is. In het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000, NJ 2001, 259 (News c.s./ABN-AMRO) is bepaald dat er in ieder geval een rechtsbetrekking moet bestaan tussen de eiser en de houder van de bescheiden.
4.8.
[eiseres] vordert afgifte van 7 soorten bescheiden, door haar aangeduid met de letters A tot en met G. De rechtbank zal de vordering ter zake van deze 7 soorten bescheiden hiernavolgend toetsen aan de hand van voormelde criteria en bezien in het licht van het daartegen gevoerde verweer.
4.9.
Nu de advocaat van [eiseres] bij rolbericht van 8 oktober 2013 heeft laten weten dat productie 18 bij de incidentele conclusie buiten beschouwing moet blijven, beschouwt de rechtbank dit stuk als niet overgelegd. De rechtbank stelt voorts vast, dat [eiseres], anders dan zij ter zitting aankondigde, niet alle bij haar beschikbare stukken -onder meer niet het rapport met betrekking tot het onderzoek naar de e-mails van de hand van DigiJuris- heeft overgelegd.
A de volledige financiële administratie van [bedrijf 3]
4.10.
[eiseres] had al bewijsbeslag doen leggen op administratie van [bedrijf 3]. In het door [eiseres] aangehaalde vonnis in kort geding van 15 december 2011 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam is [groep D] al veroordeeld tot afgifte aan [eiseres] van de administratie van [bedrijf 3] die [groep D], naar ook [eiseres] toen meende, onder zich had. [eiseres] onderbouwt niet dat of waarom zij meent dat niet alle stukken in bewijsbeslag genomen zijn en/ of zijn afgegeven. Voorts onderbouwt [eiseres] niet waarom zij inmiddels meent dat ook andere gedaagden over (delen van) deze administratie zouden beschikken. [eiseres] maakt in haar huidige vordering ex 843a Rv. ook overigens niet duidelijk waarom zij thans wederom de administratie van [bedrijf 3] vordert. Als [eiseres] hierin nog iets mist dan had zij dat in haar vordering ex art. 843a Rv. moeten stellen en adequaat moeten onderbouwen, maar dat doet zij niet. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
B de correspondentie tussen [bedrijf 3] en de belastingdienst
4.11.
Deze stukken maken naar redelijkerwijs moet worden aangenomen, deel uit van hetgeen onder A is gevorderd. De rechtbank neemt haar oordeel sub A hier over. De rechtbank voegt daaraan toe, dat zij er, op grond van de uitlatingen ter zitting, van uit gaat dat [eiseres] reeds beschikt over zeer veel e-mailberichten. Het had op weg van [eiseres] gelegen nader toe te lichten (bijvoorbeeld aan de hand van het rapport van DigiJuris) wat er ontbreekt.
C de stukken waar [groep D] in zijn strafrechtelijke aangifte van 11 januari 2011 naar verwijst
4.12.
[eiseres] beroept zich in dit verband op een afschrift van het desbetreffende proces-verbaal, dat zij overlegt als productie 24 bij haar vordering in incident. De rechtbank maakt uit dit proces-verbaal de gevolgtrekking dat de aangifte van [groep D] geen betrekking heeft op [eiseres]. Uit de tekst van het proces-verbaal valt af te leiden dat [groep D] de mening is toegedaan dat [bedrijf 3], of althans [persoon 2] (voor wie [groep D] naar hij stelt optreedt), het slachtoffer is geworden van een andere fraude dan hier in geding. Deze andere fraude zou zijn gepleegd ten detrimente van [bedrijf 3] met als daders, aldus [groep D], [gedaagde 1] en een derde ([persoon 3]), van wie [groep D] vermoedt dat het een “maatje” is van [gedaagde 1]. Deze fraude zou volgens de aangifte er uit bestaan dat [gedaagde 1] en [persoon 3] (in privé) goederen hebben aangeschaft en de desbetreffende rekeningen op naam van [bedrijf 3] gezet zouden hebben, al dan niet via valsheid in geschrifte, maar in ieder geval zonder toestemming van [bedrijf 3]. De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om een rechtsbetrekking tussen enerzijds [groep D] en/ of [persoon 2] en/ of [bedrijf 3] en anderzijds [gedaagde 1] en [persoon 3]. [eiseres] is daarbij geen partij. Deze deelvordering zal reeds hierom worden afgewezen. De overigens gevoerde verweren behoeven, gelet op dit oordeel, geen bespreking.
D de sommatiebrief van de advocaat van [gedaagde 1] aan (vermoedelijk) de dochter van gedaagde [persoon 2]
4.13.
[eiseres] legt als productie 21 over een brief de dato 21 oktober 2011, opgesteld door de advocaat van [gedaagde 1]. In de brief wordt een persoon -van wie de naam en het adres in het door [eiseres] overgelegde afschrift zijn weggelakt- gesommeerd om € 10.000,- terug te betalen omdat het onverschuldigd betaald is. [eiseres] onderbouwt dit deel van haar vordering in haar voetnoot met nummer 9. Daarin staat dat [eiseres] aanneemt dat [gedaagde 1] € 10.000,- zwijggeld heeft betaald aan de dochter van [persoon 2], dit omdat [persoon 2]geld eiste toen zij achter de fraude was gekomen nadat haar echtgenoot was overleden en dat [gedaagde 1] dat geld terug is gaan vorderen omdat de fraude toch aan het licht is gekomen.
De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen. In dit geding ligt niet de vraag voor of er zwijggeld is betaald door [gedaagde 1] aan een derde. Niet in te zien valt welk belang [eiseres] heeft bij kennisname van de weggelakte informatie. Een rechtstreeks verband met de vordering heeft deze transactie niet. Het indirecte verband (ondersteuning van de stelling dat sprake is geweest van betaling) is reeds gediend met de versie waarovwwer [eiseres] beschikt. Dat geldt zeker nu [eiseres] en [gedaagde 1] het er over eens zijn dat de betreffende brief aan de dochter van [persoon 2] was gericht. Bewijs dát er is gefraudeerd kan overigens, naar valt aan te nemen, ook geleverd worden door getuigen, zodat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Deze deelvordering zal worden afgewezen.
E de getekende versies van geldleningsovereenkomsten
4.14.
[eiseres] beroept zich hierbij op afschriften van meerdere ongetekende geldleningsovereenkomsten, die zij overlegt als producties 22a t/m 22f bij haar vordering in incident. Daarin staat dat [persoon 1] en [persoon 2] (aanzienlijke) geldsommen hebben geleend aan:
-medegedaagde [gedaagde 2] (echtgenote van [gedaagde 1], ook te noemen: [gedaagde 2])
-medegedaagde [gedaagde 6] (echtgenote van [gedaagde 5], ook te noemen: [gedaagde 6]).
[eiseres] neemt aan dat uit de (wel) getekende geldleningsovereenkomsten zal blijken welke personen van de fraude hebben geprofiteerd. Nu deze teksten -waarover [eiseres] dus al beschikt- geen verwijzing bevatten naar de achtergrond van de leningen en/ of de besteding van de geleende gelden (terwijl de betrokkenen wel met naam en toenaam bekend zijn) valt niet in te zien op welke wijze een eventuele getekende versie [eiseres] in dit stadium van de procedure in staat stelt tot onderbouwing van haar stellingen die met de ongetekende versie niet mogelijk is. Dat klemt temeer nu gedaagden (onder meer [gedaagde 1]) gemotiveerd betwisten dat getekende exemplaren bestaan (en in zijn bezit zijn). Deze deelvordering zal worden afgewezen.
F alle offertes en facturen die gedaagden hebben opgesteld, ontvangen van en/of verstuurd naar [eiseres], [bedrijf 3], [gedaagde 5] of [gedaagde 1] inclusief ondernemingen waarvan [gedaagde 1] direct of indirect bestuurder of aandeelhouder is
4.15.
[eiseres] stelt in haar vordering ex art. 843a Rv. niet waarom zij bij gedaagden afschrift vordert van, onder meer, een deel van haar eigen administratie, namelijk van offertes en facturen van en naar [eiseres]. Dat haar voormalige werknemer [gedaagde 5] deze administratie destijds heeft weggemaakt, stelt [eiseres] niet in haar vordering in het incident, evenmin als enige andere reden waarom zij zelf niet over deze stukken beschikt. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen bij gebreke van adequate onderbouwing.
Wat betreft de offertes en facturen van, en naar, [bedrijf 3] herhaalt de rechtbank haar oordeel sub A.
Wat betreft de offertes en facturen van, en naar, [gedaagde 5] valt niet in te zien wat daarvan het belang is, anders dan interesse van [eiseres] dat daar wellicht iets uit blijkt dat haar standpunt kan schragen. Zoals geoordeeld volstaat een zodanige interesse niet. Het is het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde 5] [bedrijf 3] had opgericht om te frauderen en dat [gedaagde 5] als werknemer van [eiseres] spookfacturen accordeerde. Het is niet het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde 5] ook zelf factureerde en/ of offreerde, buiten [bedrijf 3] om.
Wat betreft de offertes en facturen van, en naar, [gedaagde 1] en zijn ondernemingen zal de vordering -deels- worden toegewezen, namelijk voor zover het gaat om offertes en facturen van en naar [eiseres], alsmede van en naar [bedrijf 3]. De stellingen van [eiseres] over de betrokkenheid van (ondernemingen van) [gedaagde 1] zijn gedetailleerd en onderbouwd. Er bestaan, getuige de desbetreffende (voormelde) stellingname van [eiseres] en de rapportage waarop zij zich daarbij beroept, serieuze aanwijzingen dat [gedaagde 1] en zijn ondernemingen mogelijk betrokken zijn bij grootschalige fraude waarvan [eiseres] gesteld de dupe kan zijn geweest, zodat [eiseres] daarbij in deze procedure voldoende belang heeft. Voorts zijn de stukken waarvan [eiseres] afgifte vordert, voldoende bepaalbaar.
Het voert echter te ver om de vordering toe te wijzen jegens “alle ondernemingen” van [gedaagde 1]. Voor zover [eiseres] zelf al niet in staat is om de naam van een onderneming van [gedaagde 1] te benoemen, valt nog niet in te zien waarom [eiseres] mag menen dat deze - voor [eiseres] kennelijk onbekende- ondernemingen in verbinding mogen worden gebracht met de gestelde fraude. In zoverre is sprake van een fishing expedition. Daarom is de vordering slechts toewijsbaar ten aanzien van [gedaagde 1] en van zijn ondernemingen die in deze procedure ook gedaagd zijn (en niet in staat van faillissement zijn verklaard). Dit zijn [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
[gedaagde 1] zal zelf ook veroordeeld worden tot afgifte van (eigen) bescheiden, op na te melden wijze. Ter voorkoming van misverstanden tekent de rechtbank aan dat onder de persoon van [gedaagde 1] hier ook wordt verstaan zijn eenmanszaak [bedrijf 5].
Deze vordering zal niet worden toegewezen voor zover [eiseres] van anderen dan [gedaagde 1] en zijn (thans resterende) gedaagde ondernemingen de afgifte van bescheiden vordert. [eiseres] stelt daaromtrent niets van belang en het ligt niet zonder meer in de rede dat [gedaagde 2] beschikt over de administratie van de ondernemingen van haar echtgenoot [gedaagde 1]. [eiseres] stelt dat [gedaagde 2] (slechts) stille vennoot was in de commanditaire vennootschap [bedrijf 3] en niet dat zij daarvan beherend vennoot was. Over de eventuele betrokkenheid van [gedaagde 2] bij de gestelde fraude is thans dan ook te weinig gesteld en gebleken om de vordering toewijsbaar te achten.
Voor zover [eiseres] beoogt te vorderen dat ook de resterende gedaagden (buiten [gedaagde 1], zijn ondernemingen, [groep D] en [gedaagde 2] om) de bescheiden van [gedaagde 1] en zijn ondernemingen moeten overleggen, zal dit eveneens worden afgewezen. Er valt niet in te zien waarom niet zou volstaan dat [gedaagde 1] en zijn ondernemingen zelf daartoe veroordeeld worden. [eiseres] stelt niet (laat staan dat zij dit onderbouwt) dat de administratie van [gedaagde 1] en zijn ondernemingen bij anderen wordt bewaard. De bij [groep D] aanwezige bescheiden zijn al in haar bezit (in kopie) in verband met het bewijsbeslag en het kort gedingvonnis van 15 december 2011.
Voorts zal de toewijzing beperkt worden in tijd. Bij gebreke van enige adequate onderbouwing op dit punt door [eiseres] zal de rechtbank de vordering toewijzen over de periode van 1 april 2006 (datum oprichting [bedrijf 3]) tot 14 oktober 2011 (datum ontslag [gedaagde 5]).
De dwangsom zal worden beperkt op na te melden wijze. Aan [gedaagde 1] en zijn ondernemingen zal een ruimere, redelijker geachte termijn voor nakoming van de veroordeling worden gegund.
verweren
De weren die [gedaagde 1] en zijn ondernemingen voeren nopen niet tot een ander oordeel, op grond van het volgende.
[gedaagde 1] voert aan dat niet [eiseres] maar haar moedermaatschappij [bedrijf 6] een vorderingsrecht toekomt, omdat uit het relaas van [eiseres] valt af te leiden dat [eiseres] zelf nooit een opdracht heeft verstrekt en ook geen schade heeft geleden. Dit verweer faalt. [eiseres] heeft immers gesteld dat zij beschikt over een last tot incasso en aangekondigd deze over te leggen.
Voorts stelt [eiseres] ook zelf schade geleden te hebben en is op dit moment niet aannemelijk gemaakt door [gedaagde 1] dat [eiseres] zelf in het geheel geen schade zou kunnen hebben. [eiseres] heeft ter comparitie gesteld dat beide rechtspersonen betrokken zijn.
Het komt de rechtbank uit proceseconomische overwegingen geraden voor dat [eiseres] bij haar eerstvolgende processtuk de betreffende last overlegt.
Volgens [gedaagde 1] maakt [eiseres] misbruik van haar bevoegdheid (art. 3:13 BW) door de onderhavige incidentele vordering in te dienen. Volgens [gedaagde 1] en zijn ondernemingen dient [eiseres] deze vordering alleen maar in omdat zij haar eigen stellingen niet kan onderbouwen. Dit verweer stuit, voor zover het ziet op misbruik van procesrecht, af op de wet en op het voormelde oordeel dat, en waarom, de vordering deels toewijsbaar is.
De vordering in het incident is volgens [gedaagde 1] en zijn ondernemingen een verkapte conclusie van repliek in de hoofdzaak, gelet op het grote aantal stellingen in deze vordering en het grote aantal producties daarbij. De rechtbank dient volgens [gedaagde 1] en zijn ondernemingen in dit geval van haar bevoegdheid gebruik te maken om een akte te weigeren nu deze eigenlijk een verkapte conclusie is. Dit verweer faalt omdat het feitelijk onjuist is. [eiseres] neemt hier geen akte maar dient een vordering ex art. 843a Rv. in; dat zij die onderbouwt vloeit uit de aard daarvan voort. Een verkapte conclusie van repliek acht de rechtbank dit stuk niet.
De rechtbank onderschrijft tenslotte niet het verweer van [gedaagde 1] en zijn ondernemingen dat door het opwerpen van het incident de procedure onredelijk wordt vertraagd. Mede gelet op het bewijsbeslag is de proceseconomie er mee gediend dat thans (en niet op een later moment) deze vordering wordt ingediend.
G alle tussen gedaagden, [gedaagde 5] en [gedaagde 1] (inclusief ondernemingen waarvan [gedaagde 1] direct of indirect bestuurder of aandeelhouder is) gevoerde (e-mail) correspondentie over werkzaamheden die gedaagden hebben verricht ten behoeve van [eiseres] en/ of in panden van [eiseres]
4.16.
Wat betreft deze bescheiden valt niet in te zien wat daarvan het belang is, anders dan interesse van [eiseres] en de hoop dat daar wellicht iets uit blijkt dat haar standpunt kan schragen. Zoals geoordeeld volstaat interesse niet. Voorts acht de rechtbank de omschrijving in de onderhavige context te weinig bepaald, zeker in het licht van de omstandigheid dat ter zitting door [eiseres] is medegedeeld dat DigiJuris grote aantallen e-mails ter beschikking had voor haar rapport. Deze deelvordering zal worden afgewezen.
4.17.
De rechtbank heeft bij haar voormelde beoordeling mede in acht genomen dat de vordering tegen elke afzonderlijke gedaagde afzonderlijk beoordeeld moet worden, dit aan de hand van de stellingen die zich richten op de desbetreffende gedaagde en het verweer van die gedaagde daartegen. De keuze van [eiseres] om meerdere gedaagden in één procedure te betrekken impliceert niet dat de stellingname van een partij ook geldt voor andere partijen dan degene die die stelling inneemt. Vanzelfsprekend is dit anders voor zover één advocaat voor meerdere partijen (in dit geval: meerdere gedaagden) optreedt en daarbij hetzelfde verweer voert voor meerdere gedaagden. Nu de vorderingen van [eiseres] afgewezen worden ten aanzien van alle gedaagden behalve [groep A] (groep A behalve [gedaagde 2]) behoeven de verweren van de andere gedaagden voor zover zij in het voorgaande nog niet (impliciet) betrokken zijn overigens geen bespreking.
overigens
4.18.
De rechtbank sluit vooralsnog niet uit dat op een later moment in de hoofdzaak als deskundige een (forensisch) accountant zal worden benoemd. Het rapport van BDO kent het nadeel dat het een partijrapport is, zij het overigens dat zulks niet uitsluit dat daaraan enige bewijskracht toekomt. Het oordeel daarover wordt vooralsnog aangehouden. Benoeming van een deskundige lijkt uit het oogpunt van een goede procesorde de voorkeur te verdienen omdat alsdan geen processueel debat behoeft te worden gevoerd over de betekenis van een, gelet op het aantal gedaagden, mogelijk zeer substantiële hoeveelheid bescheiden, maar slechts over de waarde van het onderzoek dat deze deskundige heeft verricht naar deze bescheiden. Ook in zoverre kan een goede rechtsbedeling op andere wijze gewaarborgd zijn. Ook deze overweging weegt mee in het voormelde oordeel dat de vordering in het incident grotendeels zal worden afgewezen.
4.19.
Voorts zal te zijner tijd in de hoofdzaak wellicht ook een (bouw-) deskundige worden benoemd om te onderzoeken of er werk is verricht voor facturen die [eiseres] heeft betaald maar waarvan [eiseres] stelt dat daar geen werk tegenover staat. [eiseres] heeft daar overigens inmiddels zelf ook al onderzoek naar laten verrichten door Cerius Projects, blijkens het rapport dat zij thans overlegt. Een oordeel over de waarde van dit rapport wordt hier nog niet gegeven.
4.20.
De rechtbank zal ten aanzien van [groep A] de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. Voor de andere gedaagden geldt, dat [eiseres] reeds thans veroordeeld wordt in die proceskosten. Anders dan de groepen B en C verzoeken, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het Liquidatietarief.
in de hoofdzaak
4.21.
De zaak is nog niet uitgeconcludeerd, zodat deze daartoe naar de rol wordt verwezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.22.
veroordeelt
[gedaagde 1], waaronder mede begrepen zijn eenmanszaak [bedrijf 5], om binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschrift te geven aan [eiseres] van de offertes en/ of facturen die [gedaagde 1], waaronder mede begrepen [bedrijf 5] in de periode 1 april 2006 - 14 november 2011, heeft ontvangen van, dan wel gestuurd naar, [bedrijf 3] en/ of [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde 1], waaronder mede begrepen [bedrijf 5], niet tijdig of volledig aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 40.000,-;
4.23.
veroordeelt
[gedaagde 3]om [eiseres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschrift te geven aan [eiseres] van de offertes en/ of facturen die [gedaagde 3] in de periode 1 april 2006 - 14 november 2011 heeft ontvangen van, dan wel gestuurd naar, [bedrijf 3] en/ of [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde 3] niet tijdig of volledig aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 40.000,-;
4.24.
veroordeelt
[gedaagde 4]om [eiseres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschrift te geven aan [eiseres] van de offertes en/ of facturen die [gedaagde 4] in de periode 1 april 2006 - 14 november 2011 heeft ontvangen van, dan wel gestuurd naar, [bedrijf 3] en/ of [eiseres], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [gedaagde 4] niet tijdig of volledig aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 40.000,-;
4.25.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan voor wat betreft [gedaagde 1] [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan;
4.26.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [groep B] (groep B), tot op heden begroot op € 452,- en vermeerderd, indien en voor zover deze kosten alsdan niet zijn voldaan, met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4.27.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [gedaagde 7], [gedaagde 8], [gedaagde 9], [gedaagde 10], [gedaagde 11], [gedaagde 12], [gedaagde 13 en 14] en [gedaagde 15] (groep C), tot op heden begroot op € 452,- en vermeerderd, indien en voor zover deze kosten alsdan niet zijn voldaan, met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4.28.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [groep D] (groep D), tot op heden begroot op € 452,-;
4.29.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [groep E] (deel groep E), tot op heden begroot op € 452,- en vermeerderd, indien en voor zover deze kosten alsdan niet zijn voldaan, met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4.30.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [gedaagde 20], [gedaagde 21] en [gedaagde 19] (groep F), tot op heden begroot op € 452,- en vermeerderd, indien en voor zover deze kosten alsdan niet zijn voldaan, met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4.31.
veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in het incident van [gedaagde 22], [gedaagde 23], [gedaagde 25] en [gedaagde 26] (groep G), tot op heden begroot op € 452,- en vermeerderd, indien en voor zover deze kosten alsdan niet zijn voldaan, met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
4.32.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
4.33.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 april 2014 voor:
-conclusie van antwoord door de twee gedaagden die het tegen hen verleende verstek hebben gezuiverd, zijnde de gedaagden [gedaagde 27] en [gedaagde 28];
-tevens conclusie van [eiseres] over de bescheiden die ingevolge de beslissing in dit incident worden overgelegd, in de procedures tegen (alleen) de gedaagden [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 4];
4.34.
[eiseres] zal daarna nog voor antwoord mogen concluderen in reconventie en gedaagden zullen daarna mogen dupliceren in conventie en, voor zover zij een eis in reconventie hebben ingediend, repliceren in reconventie;
4.35.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.2517/106