ECLI:NL:RBROT:2014:1794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_06642
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen WIA-uitkering en ongegrond beroep tegen terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Krimpen aan den IJssel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 mei 2013, waarbij een bedrag van € 1.733,50 aan haar was teruggevorderd. Dit bedrag was te veel aan WIA-uitkering ontvangen over de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond was verklaard door verweerder in het bestreden besluit van 18 september 2013.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij eiseres niet aanwezig was op de zitting, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres alleen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van 8 mei 2013 en niet tegen het herzieningsbesluit van 7 mei 2013. Dit laatste besluit staat in rechte vast, wat betekent dat de gronden van beroep van eiseres feitelijk betrekking hadden op het herzieningsbesluit en niet op het primaire besluit. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van het bedrag terecht heeft plaatsgevonden en dat er geen gronden zijn voor een gegrondverklaring van het beroep.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep van eiseres ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/6642

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te Krimpen aan den IJssel, eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J.M.L. Swartjes.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 1.733,50 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bij besluit van 19 september 2006 is aan eiseres met ingang van 23 januari 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Eiseres is werkzaam gebleven bij haar werkgever [werkgever] en haar inkomsten zijn vanaf 9 januari 2007 gekort op de WIA-uitkering. Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf oktober 2012 de uitkering als voorschot betaald krijgt, omdat vanaf die maand één keer per zes maanden de hoogte van de uitkering wordt berekend.
Nadat verweerder via de Belastingdienst inzage had gekregen in de inkomsten van eiseres over de periode 1 september 2010 tot en met 30 april 2013 is bij besluit van 7 mei 2013 een herberekening gemaakt. Daarbij is geconstateerd dat de uitkering van eiseres over de periode van 1 februari 2011 tot en met 30 april 2013 te hoog is vastgesteld en zij daardoor een bedrag van € 1.733,50 te veel heeft ontvangen. Tevens is medegedeeld dat eiseres over de terugbetaling daarvan nog een aparte brief zal ontvangen. Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens van eiseres dit bedrag teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover dat ziet op hetgeen in het primaire besluit is vermeld over de hoogte en de herziening van de uitkering niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen de terugvordering ongegrond verklaard.
Niet in geschil is dat eiseres alleen tegen het besluit van 8 mei 2013 bezwaar heeft gemaakt en niet ook tegen het besluit van 7 mei 2013 (herzieningsbesluit). Eiseres heeft dit na navraag door verweerder uitdrukkelijk bevestigd. Het besluit van 7 mei 2013 staat dan ook in rechte vast.
De gronden van beroep die eiseres heeft ingediend zien feitelijk op het herzieningsbesluit van 7 mei 2013 en kunnen niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het primaire besluit gestelde over de herziening slechts een herhaling van het besluit van 7 mei 2013 betreft en niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht. Eiseres heeft tegen de terugvordering op zich geen beroepsgronden ingediend. Het beroep van eiseres dient gelet op het voorgaande dan ook ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en
mr. I.S. Vreken- Westra, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2014
.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.