ECLI:NL:RBROT:2014:1713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
KTN-2173390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie van toekomstige vordering in het civiele recht

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2014, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde. Eiseres vorderde een betaling van € 700,94 aan hoofdsom en € 150,00 aan buitengerechtelijke kosten van gedaagde, die in gebreke was gebleven met het betalen van abonnementsgelden aan Vodafone Libertel B.V. De overeenkomst tussen Vodafone en gedaagde was op 2 februari 2011 tot stand gekomen, maar Vodafone had deze ontbonden wegens wanprestatie. De vordering was door Vodafone gecedeerd aan eiseres, wat de kern van het geschil vormde.

Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat eiseres geen vorderingsrecht had, omdat de cessie van toekomstige vorderingen niet rechtsgeldig zou zijn. Gedaagde stelde dat de akte van cessie was opgesteld voordat de overeenkomst met Vodafone was gesloten, waardoor de cessie niet geldig zou zijn. De kantonrechter moest beoordelen of eiseres een vorderingsrecht had en of de cessie rechtsgeldig was volgens de geldende wetgeving en jurisprudentie.

De kantonrechter oordeelde dat voor de cessie van toekomstige vorderingen de rechtsverhouding ten tijde van de cessie reeds moest bestaan. De rechter verwees naar relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en eerdere rechtspraak, waaronder een arrest van de Hoge Raad. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van eiseres niet rechtsgeldig was overgedragen en dat de vordering daarom moest worden afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 200,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2173390 CV EXPL 13-31362
uitspraak: 7 maart 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te[vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: BSR incasso & gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].

1.Het verloop van het proces

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 10 juli 2013, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 700,94 aan hoofdsom, € 150,00 aan buitengerechtelijke kosten, met rente en kosten als in de dagvaarding vermeld.
2.2
Aan haar vordering legt [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat tussen Vodafone Libertel B.V. (hierna: Vodafone) en [gedaagde] op 2 februari 2011 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot mobiele telefonie en dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met betaling van de verschuldigde abonnementsgelden. Vodafone heeft vervolgens de overeenkomst ontbonden in verband met de wanprestatie van [gedaagde] en heeft de resterende abonnementstermijnen bij [gedaagde] in rekening gebracht. Vervolgens heeft Vodafone de vordering door middel van cessie aan [eiseres] overgedragen. De cessie heeft plaatsgevonden door middel van een daarvoor bestemde akte d.d. 19 mei 2008. [gedaagde] is van die cessie op de hoogte gebracht. Ter ondersteuning van de stellingen ten aanzien van de cessie heeft [eiseres] de akte van cessie, een uittreksel van het daarbij behorende overdrachtsbestand en de aan [gedaagde] gezonden kennisgeving van cessie in het geding gebracht.
2.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist. Als meest verstrekkend verweer heeft zij betoogd - kort gezegd - dat [eiseres] geen vorderingsrecht heeft. [gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat [eiseres] de vordering niet rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen omdat cessie van toekomstige vorderingen slechts mogelijk is indien de rechtsverhouding waaruit de vordering voortvloeit reeds bestaat ten tijde van het sluiten van de akte. In het onderhavige geval is de akte opgesteld ruim voor het aangaan van de overeenkomst. [gedaagde] heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van het Hof Den Haag d.d. 16 juni 2009, LJN BJ2931 en een uitspraak van de kantonrechter te Haarlem op 4 oktober 2006, LJN: AY9714.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Allereerst dient beoordeeld te worden of [eiseres] een vorderingsgrecht heeft op [gedaagde] en in dat kader dient de vraag beantwoord te worden of de cessie zoals die tussen Vodafone en [eiseres] heeft plaatsgevonden, rechtsgeldig is in het licht van de geldende wetgeving en jurisprudentie.
3.2
Voor cessie van toekomstige vorderingen is het in de artikelen 3:94 en 3:97 BW geschetste kader van belang. Artikel 3:94 BW bepaalt (kort gezegd) dat overgang van rechten wordt geregeld in een daarvoor bestemde akte. Voorts is ingevolge dat artikel mededeling aan de personen waartegen die rechten gelden vereist. Artikel 3:97 BW bepaalt dat levering van toekomstige goederen mogelijk is.
Een en ander zou tot de conclusie leiden dat verkoop van een toekomstige vordering mogelijk zou zijn, mits een daartoe bestemde akte bestaat en mededeling is gedaan van cessie. Uit de rechtspraak (HR 24 oktober 1980, NJ 1981,265) volgt echter dat de vordering gelet op artikel 3:84 lid 2 BW ook ten tijde van de cessie in voldoende mate bepaalbaar moet zijn. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest voorts overwogen dat aan die maatstaf pas kan worden voldaan indien de vordering haar grondslag vindt in een ten tijde van de cessie reeds bestaande rechtsverhouding. In dat verband heeft het Hof Den Haag in de door [gedaagde] aangehaalde uitspraak geoordeeld dat de daar aan de orde zijnde overeenkomst onvoldoende grond bood voor het oordeel dat de toekomstige vordering van in dat geval T-Mobile op haar toekomstige klant daarmee is overgedragen en op de daarin voorgeschreven wijze is geleverd. Ten slotte heeft ook de kantonrechter te Haarlem in de uitspraak met LJN-nummer AY9714 in een vergelijkbare zaak de vordering op diezelfde gronden afgewezen en heeft daarbij overwogen dat – indien niet de eis van het bestaan van een rechtsverhouding ten tijde van de cessie zou worden gesteld – het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW tot een dode letter zou verworden.
3.3
De kantonrechter deelt die opvatting, gelijk ook andere kantonrechters van deze rechtbank. Het door [eiseres] overgelegde overdrachtsbestand – waarin de vordering op [gedaagde] door middel van vermelding van o.a. de naam van [gedaagde] achteraf is geïndividualiseerd – kan [eiseres] gelet op de door de Hoge Raad gestelde maatstaf niet baten. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] dan ook dient te worden afgewezen, bij gebreke van een deugdelijke grondslag.
3.4
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
832