ECLI:NL:RBROT:2014:1684

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
10/730014-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident in Turkse vereniging te Rotterdam met fatale afloop

Op 7 maart 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op een persoon in een Turkse vereniging in Rotterdam. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 januari 2013, waarbij het slachtoffer, een man, werd doodgeschoten. De verdachte, geboren in Turkije en preventief gedetineerd, ontkende elke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het schietincident zorgvuldig onderzocht, inclusief getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 jaar, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank stelde vast dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet kon worden vastgesteld en dat de verdachte niet met zekerheid als dader kon worden aangewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde moord en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/730014-13
Datum uitspraak: 7 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1973],
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Inleiding
Op donderdagochtend 10 januari 2013 wordt in een Turkse vereniging ([vereniging]) aan de [adres vereniging] te Rotterdam een overleden persoon aangetroffen. Deze persoon is genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Het slachtoffer blijkt te zijn doodgeschoten. In het daaropvolgende onderzoek is de verdachte aangemerkt als mogelijke dader.
De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of de door de officier van justitie gestelde toedracht aan de hand van de bewijsmiddelen is vast te stellen en zo ja, hoe deze conclusie strafrechtelijk moet worden geduid.
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij het beschieten en de dood van het slachtoffer ontkend. Met name ten aanzien van eventuele verwikkelingen tussen het slachtoffer en de echtgenote van de verdachte heeft hij zich in overwegende mate op zijn zwijgrecht beroepen.
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier, uit van de volgende vaststaande feiten, voor zover relevant.
1.
Op woensdag 9 januari 2013 tussen 22.15 uur en 22.30 uur heeft de getuige [getuige I] de Turkse vereniging verlaten. Op dat moment zijn de verdachte en het slachtoffer nog aanwezig;
2.
Op donderdag 10 januari 2013 omstreeks 09.00 uur wordt het slachtoffer door de getuige [getuige I] levenloos aangetroffen in de Turkse vereniging;
3.
Uit de sectie op het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat letsels zijn gezien, welke bij leven zijn ontstaan, ten gevolge van ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij 1 inschot aan het hoofd, 2 doorschoten aan de borstkas en 1 doorschot aan de linkerhand. Het intreden van de dood kan zonder meer worden verklaard door het optreden van hersenfunctiestoornissen ten gevolge van een inschot aan het hoofd, al of niet in combinatie met weefselschade door doorgemaakt bloedverlies en functieverlies van de rechterlong;
4.
Op de plaats delict zijn twee verschoten projectielen van het kaliber 7,65 mm aangetroffen. In het hoofd van het slachtoffer is bij de sectie eveneens een verschoten projectiel van het kaliber 7,65 mm aangetroffen;
5.
Uit het vergelijkend onderzoek door het NFI is gebleken dat het zeer waarschijnlijk is dat de aangetroffen verschoten projectielen uit dezelfde loop zijn afgevuurd;
6.
Op de schotbeschadigingen van de kleding en lichaam van het slachtoffer is de aanwezigheid van schotresten aangetroffen;
7.
Op 19 maart 2013 heeft de politie in de woning van de verdachte de jas van de verdachte veilig gesteld ten behoeve van een schotresten onderzoek;
8.
Op 22 maart 2013 is [verbalisant], werkzaam bij de afdeling Forensisch Advies van de Forensische Opsporing Eenheid Rotterdam op de hoogte gebracht van de constatering van een deskundige bij het NFI. Deze deskundige heeft geconstateerd dat in de afgesloten verpakking van de jas van de verdachte ook een zwarte tas aanwezig is. Deze tas is op verzoek aan de verbalisant geretourneerd;
9.
Op 6 juni 2013 heeft het NFI een rapport uitgebracht naar aanleiding van een ingesteld onderzoek naar eventuele schotresten op de kleding van de verdachte. Hierbij zijn een sleutelbos, blouse, handschoenen, jas en spijkerbroek onderzocht. Er worden twee anorganische schotrestdeeltjes onderscheiden: categorie A en categorie B deeltjes. Voor categorie A-deeltjes geldt dat deze deeltjes een elementsamenstelling hebben die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes. Deze deeltjes zijn vrij zeldzaam in de natuur. De bewijswaarde voor deze categorie deeltjes is daarom groot. Voor categorie B-deeltjes geldt dat de elementsamenstelling van algemenere aard is. In deze categorie is de kans dat de deeltjes een andere bron van herkomst hebben dan een schietproces groter dan bij deeltjes uit categorie A. De bewijswaarde voor deze categorie deeltjes is daarom gering.
Op de stubs waarmee delen van de jas van de verdachte zijn bemonsterd, zijn twaalf schotrestdeeltjes van de categorie A aangetroffen. Twee van deze deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor loodhoudende munitie en tien deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor loodvrije gemarkeerde munitie. Gemarkeerde munitie is munitie waaraan een kenmerkend element is toegevoegd. Dit is voorzien van een unieke samenstelling van het zeldzame aardmetaal Gadoliniumoxide in een dermate samenstelling dat deze uniek is voor de Nederlandse politie patroon. Met het aantreffen van categorie A-deeltjes op de jas wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. Op de stubs zijn eveneens circa 650 schotrestdeeltjes van de categorie B aangetroffen. Op de stubs waarmee delen van de spijkerbroek van de verdachte zijn bemonsterd, zijn vier schotrestdeeltjes van de categorie A aangetroffen. Twee van deze deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor loodhoudende munitie en twee deeltjes hebben een elementsamenstelling die karakteristiek is voor loodvrije gemarkeerde munitie. Met het aantreffen van categorie A-deeltjes op de spijkerbroek wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. Naast categorie A-deeltjes zijn op de stubs eveneens 79 categorie B-deeltjes aangetroffen. Op de stubs waarmee delen van de sleutelbos, blouse en handschoenen van de verdachte zijn bemonsterd, zijn alleen schotrestdeeltjes van de categorie B aangetroffen. Met het aantreffen van dergelijke deeltjes wordt geen relatie aangetoond met een schietproces;
10.
Op 31 oktober 2013 heeft het NFI een aanvullend schotrestenonderzoek rapport uitgebracht. Hierbij zijn de bemonsteringen gerelateerd aan het slachtoffer, de plaats delict en de bemonsteringen gerelateerd aan de verdachte vergeleken. Op de bemonsteringen gerelateerd aan het slachtoffer en de plaats delict zijn loodhoudende anorganische schotrestdeeltjes van de categorie A aangetroffen. Op de bemonsteringen gerelateerd aan de verdachte zijn relatief veel (12) deeltjes aangetroffen die karakteristiek zijn voor loodvrije gemarkeerde munitie. Het aantreffen van deze deeltjes past niet bij de bemonsteringen gerelateerd aan het slachtoffer en de plaats delict. In aanvulling hierop is uit eerder onderzoek gebleken dat de massa's en uiterlijke kenmerken van de kogels die bij dit schietincident zijn aangetroffen (waaronder één veiliggesteld uit het hoofd van het slachtoffer) het best passen bij kaliber 7,65mm Browning. De gemarkeerde munitie deeltjes worden voor zover bekend alleen gevormd bij het verschieten van gemarkeerde munitie die beschikbaar is in kaliber 9mm Parabellum. Omdat patronen van het kaliber 9mm Parabellum niet met een 7,65 Browning verschoten kunnen worden, hebben in ieder geval de aangetroffen gemarkeerde munitie deeltjes een andere herkomst. Voor de vier loodhoudende anorganische schotrestdeeltjes van de categorie A is het even waarschijnlijk wanneer die deeltjes een zelfde bron van herkomst hebben als de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het slachtoffer dan wanneer die deeltjes een andere bron van herkomst hebben als de deeltjes die zijn aangetroffen op de bemonsteringen van het slachtoffer;
11.
Op 18 januari 2013 is een onderzoek ingesteld naar eventuele schotresten in het voertuig van de verdachte, een Opel Corsa met het kenteken [kenteken]. Bij dit onderzoek zijn 18 anorganische schotrestdeeltjes van de categorie B aangetroffen. In deze categorie is de kans dat de deeltjes een andere bron van herkomst hebben dan een schietproces groter dan bij deeltjes uit categorie A. Het onderzoek heeft daarmee geen relatie aangetoond tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden waarmee delen van voornoemde Opel Corsa zijn bemonsterd en een schietproces;
12.
In de periode van 28 december 2012 tot en met 31 december 2012 heeft de verdachte een Samsung Galaxy gekocht en hierop een softwarepakket laten installeren waarmee het voor de verdachte mogelijk is gemaakt met een andere telefoon in te bellen op de gesprekken die gevoerd zijn met de Samsung Galaxy en deze gesprekken mee te luisteren. Daarnaast kan via een internetsite alle tekstberichten die van en naar de Samsung Galaxy zijn verzonden, bekeken worden;
13.
De verdachte heeft de geprepareerde Samsung Galaxy op 31 december 2012 aan zijn echtgenote gegeven. Vanaf 31 december 2012 tot en met 9 januari 2013 wordt de geprepareerde Samsung Galaxy gebruikt door de echtgenote van de verdachte;
14.
De echtgenote van de verdachte en het slachtoffer hebben een affectieve relatie met elkaar (gehad), waarbij zij veelvuldig telefonisch contact hebben onderhouden;
15.
In de periode van 31 december 2012 tot en met 9 januari 2013 is zes keer meegeluisterd bij een gesprek tussen het slachtoffer en de echtgenote van de verdachte;
16.
Op 9 januari 2013 te 22.52 uur is het voertuig van de verdachte, voornoemde Opel Corsa, door een camera van Vialis B.V. geregistreerd. Deze camera is geplaatst op de ’s-Gravendijkwal en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-Noord en gaande in de richting van Rotterdam-Zuid;
17.
Op 10 januari 2013 te 01.42 uur is het voertuig van de verdachte geregistreerd door een camera van Vialis B.V. Deze camera is geplaatst op het Vasteland en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-Oost en gaande in de richting van Rotterdam-West;
18.
Op 10 januari 2013 te 01.44 uur is het voertuig van de verdachte vervolgens geregistreerd door een camera van Vialis B.V. Deze camera is geplaatst op de ’s-Gravendijkwal en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-Zuid en gaande in de richting van Rotterdam-Noord;
19.
Op 10 januari 2013 te 02.04 uur is het voertuig van de verdachte geregistreerd door een camera van Vialis B.V. Deze camera is geplaatst op de Vierhavensstraat en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-West en gaande in zuidoostelijke richting;
20.
Op 10 januari 2013 te 02.06 uur is het voertuig van de verdachte geregistreerd door een camera van Vialis B.V. Deze camera is geplaatst op de Westzeedijk en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-West en gaande in de richting van Rotterdam-Oost;
21.
Op 10 januari 2013 te 02.08 uur is het voertuig van de verdachte tenslotte geregistreerd door een camera van Vialis B.V. Deze camera is geplaatst op de ’s-Gravendijkwal en registreert passerende voertuigen komende uit de richting van Rotterdam-Noord en gaande in de richting van Rotterdam-Zuid;
Standpunt openbaar ministerie
Het standpunt van het openbaar ministerie is voor wat betreft de bewezenverklaring – zakelijk weergegeven – als volgt samen te vatten:
A. De verdachte had een (sterk) motief voor de dood van het slachtoffer, omdat de echtgenote van de verdachte een buitenechtelijke relatie met het slachtoffer had:
1.
De verhouding tussen het slachtoffer en de verdachte was ambivalent te noemen. Zij waren goede vrienden. Het slachtoffer was iemand die de verdachte uit de financiële problemen kon helpen en die de verdachte aanzien in de gemeenschap kon geven, maar de verdachte stond ook in de schaduw van het slachtoffer. De ontdekking dat verdachtes echtgenote een verhouding had met het slachtoffer moet dan ook “verpletterend” voor de verdachte zijn geweest;
2.
De verdachte had wetenschap van de verhouding tussen zijn echtgenote en het slachtoffer. De getuige [getuige II] heeft verklaard dat hij met de verdachte op 28 december 2012 naar [plaatsnaam] is gegaan om daar een softwarepakket voor een spyphone te kopen. Door de spyshop is die software geïnstalleerd op een Samsung Galaxy die de verdachte een dag eerder speciaal voor dat doel heeft gekocht. Daarnaast wordt door de spyshop een Nokia geleverd waarmee de verdachte alle in- en uitgaande gesprekken van voornoemde Samsung kan afluisteren. De tekstberichten die van en naar de Samsung worden gestuurd, worden opgeslagen op een speciale site die alleen met een bij de verdachte bekende inlognaam en wachtwoord kan worden bezocht;
3.
De verdachte geeft de geprepareerde Samsung op 31 december 2012 aan zijn echtgenote;
4.
De getuige [getuige II] heeft verklaard dat de telefoon, na een aanvankelijke storing waarover gebeld is met de spyshop, daarna volgens de verdachte goed werkte en dat hij er gesprekken en de omgeving mee kon afluisteren;
5.
Uit de historische gegevens van het 06-nummer van de meegeleverde Nokia blijkt dat de verdachte in de periode van 31 december 2012 tot en met 9 januari 2013 zeker zes keer een gesprek tussen het slachtoffer en verdachtes echtgenote heeft afgeluisterd.
B. Vanwege de culturele achtergrond van de verdachte is het heel goed mogelijk dat de verdachte eerwraak heeft gepleegd:
1.
Uit de analyse van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) is gebleken dat overspel in de Turkse cultuur niet alleen leidt tot schending van de kuisheid van een vrouw, maar ook tot aantasting van het aanzien of de eer van de – bedrogen – echtgenoot. De uiterste oplossing om die aangetaste eer te zuiveren is het doden van de man die de eer heeft geschonden. Op basis van zijn onderzoek meent het LEC EGG dat de mogelijke alternatieve oplossingen – een scheiding, wegtrekken uit Nederland of het slachtoffer volledig uit zijn leven bannen – voor de verdachte geen optie waren. Wat het LEC EGG eveneens opvalt is dat de verdachte en zijn echtgenote na de dood van het slachtoffer diens familie niet zijn komen condoleren. In de Turkse cultuur is dat feitelijk niets minder dan een schuldbekentenis, aldus het LEC EGG;
2.
De buitenechtelijke relatie als motief komt ook terug in de OVC-gesprekken: de in de woning van de verdachte opgenomen gesprekken tussen zijn echtgenote [echtgenote] en zijn moeder [moeder verdachte]. In die gesprekken worden enkele zeer opmerkelijke uitspraken gedaan;
3.
Het LEC EGG leidt uit deze gesprekken af dat [echtgenote] volgens [moeder verdachte] oneervol is bejegend door het slachtoffer, waardoor de eerschending aan het slachtoffer te wijten is. Ook lijkt [moeder verdachte] van mening dat [echtgenote] hierover niets had moeten zeggen tegen de verdachte. Als ze niets gezegd had, dan had de verdachte zijn eer niet hoeven zuiveren. Een deel van de uitlatingen van [moeder verdachte] lijkt tot slot, aldus het LEC EGG, niet anders te verklaren dan dat de verdachte de dood van het slachtoffer op zijn geweten heeft.
C. De verdachte is op woensdagavond 9 januari 2013 enige tijd met het slachtoffer alleen in de vereniging gebleven en heeft aldus de gelegenheid gehad het slachtoffer te doden:
1.
Hoewel vooropgesteld dient te worden dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer op basis van het forensisch onderzoek niet kon worden vastgesteld, kan op basis van het tactisch onderzoek worden aangenomen dat het slachtoffer vermoedelijk is overleden tussen 22.25 uur en 22.40 uur;
2.
De getuige [getuige I] heeft verklaard dat hij de Turkse vereniging op 9 januari 2013 rond 22.25 uur heeft verlaten en dat hij de verdachte en het slachtoffer daar samen heeft achtergelaten;
3.
De verklaring van de verdachte dat hij ongeveer 5 minuten na het vertrek van de getuige [getuige I] ook vertrokken is, is ongeloofwaardig. Uit het onderzoek van de forensische opsporing is gebleken dat op de bar een waterflesje met het DNA van de verdachte is aangetroffen. Hieruit valt op te maken dat de verdachte langer dan 5 minuten gebleven is;
4.
De getuige [getuige III] heeft weliswaar verklaard dat hij het slachtoffer om 22.40 uur bij de Turkse vereniging heeft zien weggaan, maar die verklaring kan niet kloppen. De getuige [getuige III] heeft een beschrijving gegeven van de kleding van het slachtoffer (gekleed in een lichte broek), maar die beschrijving komt niet overeen met de kleding die het slachtoffer die dag gedragen heeft (een donkerblauwe spijkerbroek), waarin hij ook is aangetroffen na zijn overlijden. Ten aanzien van de verdachte kan echter wel worden vastgesteld dat hij op 9 januari 2013 een lichtkleurige broek droeg, zodat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de getuige [getuige III] zich heeft vergist en dat hij niet het slachtoffer heeft zien vertrekken, maar de verdachte;
5.
Uit de historische gegevens van het telefoonnummer van het slachtoffer is gebleken dat dit telefoonnummer op 9 januari 2013 van 22.30 uur tot 10 januari 2013 tot 01.45 uur voortdurend blijft uitpeilen op de zendmast aan de [adres], vlakbij de [adres vereniging]. Hieruit kan tenminste worden afgeleid dat de telefoon met dit nummer de Turkse vereniging na 22.30 uur niet meer heeft verlaten, hetgeen ook het vertrek van het slachtoffer om 22.40 uur (zoals getuige [getuige III] verklaart) zeer onwaarschijnlijk maakt;
6.
Na 22.30 uur is er geen enkel teken van leven meer van het slachtoffer vernomen. Om 22.31 uur heeft de echtgenote van de verdachte ([echtgenote]) nog een tekstbericht verzonden naar het slachtoffer, maar dat wordt niet meer beantwoord. De familie van het slachtoffer heeft geprobeerd hem vanaf 23.00 uur regelmatig telefonisch te bereiken, maar de telefoon gaat telkens op voicemail.
D. De verdachte is in de nacht van 9 op 10 januari 2013 teruggegaan naar de Turkse vereniging om de telefoon van het slachtoffer waarmee hij het contact met de echtgenote van de verdachte onderhield, weg te nemen:
1.
De verdachte had alle reden om die telefoon weg te nemen. Nu hij wist dat zijn echtgenote en het slachtoffer contact hadden met elkaar, bevatte die telefoon van het slachtoffer voor de verdachte zeer belastende informatie die niet bekend mocht worden;
2.
De autorit die de verdachte in die nacht onderneemt is vastgesteld aan de hand van Vialisgegevens en camerabeelden van stads- en/of particuliere (beveiligings)camera’s (niet zijnde Vialis), hierna als (stads)camera aangeduid. De herkenning van de auto van de verdachte op deze camerabeelden heeft plaatsgevonden aan de hand van de foto’s van de auto waaruit een groot aantal kenmerken van de auto is afgeleid. De waarnemingen van de auto van de verdachte zijn in tijd en plaats telkens kort voor of kort na een Vialisregistratie van de auto geweest. Hierdoor kan gelet op de combinatie van de beelden met de Vialisgegevens geen misverstand bestaan dat het telkens de auto van de verdachte is die op de genoemde tijdstippen en plaatsen op de camerabeelden is te zien;
3.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij als enige de sleutel van de Opel Corsa met kenteken [kenteken] heeft en dat hij die nacht met de auto is vertrokken;
4.
De auto wordt door Vialis om 01.42 uur geregistreerd op het Vasteland en om 01.44 uur op de ’s-Gravendijkwal. Hij wordt daarna om 01.45 uur opgepikt door (stads)camera's op de ’s-Gravendijkwal en om 01.47 uur op de Vierambachtstraat, rijdend in de richting van de Mathenesserbrug. De auto wordt echter niet gezien op de (stads)camera bij de Mathenesserbrug. Ongeveer een kwartier later wordt de auto van verdachte voor de tweede keer opgepikt op de Vierambachtstraat, door dezelfde (stads)camera. Het is dan 02.00 uur. De auto rijdt vervolgens opnieuw in de richting van de Mathenesserbrug en wordt dan wel op de (stads)camera aldaar gezien, om 02.02 uur. De auto wordt daarna op de (stads)camera gezien op de Mathenesserweg en om 02.03 uur bij het Marconiplein. Vervolgens vinden Vialisregistraties van de auto plaats om 02.04 uur op de Vierhavenstraat, om 02.06 uur op de Westzeedijk en om 02.08 uur op de ’s-Gravendijkwal nabij het Droogleever Fortuynplein. Tot slot is de auto bijna een minuut later te zien op de (stads)camera in de Maastunnel rijdend naar Rotterdam-Zuid;
5.
Wat direct opvalt aan deze rit is dat verdachte in een tijdsbestek van ruim 10 minuten – tussen 01.47 uur en 02.00 uur – twee keer in dezelfde richting over de Vierambachtstraat rijdt. Deze straat grenst direct aan de [adres vereniging], waar de vereniging is gevestigd en het lijkt erop dat verdachte daar een rondje heeft gereden en dat de verdachte terug is gegaan naar de Turkse vereniging;
6.
De echtgenote en de zoon van het slachtoffer zijn op 10 januari 2013 omstreeks 00.30 uur bij het verenigingsgebouw geweest. Daar troffen zij de Turkse vereniging volledig donker en afgesloten middels het rolluik en de deur aan. Wanneer getuige [getuige I] op 10 januari 2013 de Turkse vereniging opent, is het rolluik achter de deur half omhoog en is de deur maar een kwartslag op slot. De enige verklaring voor deze constateringen is dat er ’s nachts na 00.30 uur nog iemand bij de Turkse vereniging is geweest;
7.
Alleen de verdachte, het slachtoffer en de getuige [getuige I] beschikten over een sleutel van de Turkse vereniging. Er zijn geen aanwijzingen dat de getuige [getuige I] eerder terug is gegaan naar de vereniging en het slachtoffer heeft de vereniging hoogstwaarschijnlijk na 22.25 uur niet meer verlaten, waardoor alleen de verdachte overblijft die de vereniging met een sleutel heeft kunnen openen;
8.
Opvallend is dat de telefoon van het slachtoffer tussen 22.31 uur tot 01.45 uur blijft uitpeilen bij de Turkse vereniging. Na 01.45 uur, op hetzelfde moment dat de verdachte in de buurt van de vereniging is, gaat de telefoon definitief uit de lucht. De telefoon is ook nooit meer teruggevonden.
E. Uit het onderzoek is gebleken dat er schotresten zitten op een tweetal kledingstukken van de verdachte, te weten een bruine leren jas en een lichtkleurige spijkerbroek:
1.
Op de buitenzijde van de rechtermouw, de buitenzijde van het linker manchet, de recht- en linker steekzak en de rechter- en linker binnenzak van de leren jas zijn zogenaamde A-deeltjes gevonden. Ook op de binnenzijde van de broeksband van de spijkerbroek, zowel aan de voor- als de achterkant zijn A-deeltjes gevonden. A-deeltjes zijn karakteristiek voor schotresten en hebben daarom een hoge bewijswaarde;
2.
Een deel van de A-deeltjes heeft een samenstelling die karakteristiek is voor zogenaamde gemarkeerde munitie. Gemarkeerde munitie is munitie waaraan een marker is toegevoegd die wordt gebruikt door de Nederlandse politie;
3.
Vastgesteld is dat 10 van de 12 A-deeltjes op de jas afkomstig zijn van gemarkeerde munitie, op de broek gaat het om 2 van de 3 A-deeltjes;
4.
Het NFI heeft in een vervolgonderzoek vastgesteld dat de kogels die op de plaats delict zijn gevonden, het beste passen bij een Browning 7,65 mm. De A-deeltjes de karakteristiek zijn voor gemarkeerde munitie worden echter alleen maar gevormd bij het verschieten van gemarkeerde munitie die beschikbaar is in het kaliber 9mm Parabellum. De patronen van het kaliber 9mm kunnen echter niet verschoten worden met een 7.65 Browning;
5.
Het NFI heeft ook vastgesteld dat de A-deeltjes die
nietafkomstig zijn van gemarkeerde munitie, afkomstig zijn van loodhoudende munitie; een munitie soort die juist niet door de politie wordt gebruikt;
F. Het aantreffen van loodhoudende A-deeltjes op de kleding van de verdachte is, in het licht van het vastgestelde motief, de gelegenheid en het tijdstip van overlijden, zonder meer bewijzend voor de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer:
1.
Hoewel het NFI niet kan vaststellen of de bij de verdachte gevonden loodhoudende A-deeltjes afkomstig zijn van hetzelfde schotproces als waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen, stelt het NFI wel vast dat op zowel de kleding van de verdachte als van het slachtoffer A-deeltjes van loodhoudende munitie zijn gevonden;
2.
Op de kleding van de verdachte worden op plekken die te verwachten zijn als iemand geschoten heeft alleen A-deeltjes van loodhoudende munitie aangetroffen. Op deze plekken worden geen A-deeltjes van gemarkeerde munitie gevonden.
G. De door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario’s kunnen als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Op grond van de aanknopingspunten in het dossier is de mogelijkheid dat een ander dan de verdachte het slachtoffer heeft doodgeschoten, in redelijkheid uitgesloten:
1.
De verdachte is niet zelf met een alternatief scenario gekomen. Wil een alternatief scenario een begin van aannemelijkheid met zich brengen, dan is daarbij van belang dat de verdachte – en dus niet zijn raadsman – met een dergelijk scenario komt en dat het scenario tenminste steun vindt in enig ander bewijsmiddel;
2.
De belangrijkste pijler van een alternatief scenario is de verklaring van de getuige [getuige III] dat het slachtoffer na het vertrek van de verdachte om 22.40 uur levend de vereniging heeft verlaten. Deze pijler komt echter te vervallen nu het niet anders kan dan dat de getuige niet het slachtoffer, maar de verdachte weg heeft zien gaan;
3.
De zoon van het slachtoffer heeft verklaard dat zijn vader hem vertelde dat hij er zo aan zou komen. Het is onaannemelijk dat het slachtoffer dit tegen zijn zoon zou verklaren indien hij nog mensen verwachtte voor een drugsdeal, iets dat in de regel niet in 5 minuten geregeld is en waarvoor hij kennelijk de vereniging nog moest verlaten;
4.
De getuige [getuige I] heeft verklaard dat het juist de verdachte was die aan het slachtoffer heeft gevraagd om nog even te blijven om te praten;
5.
In het onderzoek is op een enkele wijze gebleken dat er Fransen zouden komen of dat het slachtoffer recentelijk contact had met een Frans telefoonnummer;
6.
De op het slachtoffer aangetroffen haren die niet van het slachtoffer zelf of de verdachte afkomstig zijn, zijn waarschijnlijk door de handdoek die naast de wastafel hing op het slachtoffer gekomen. Het slachtoffer zal vermoedelijk zijn handen kort voor de schietpartij nog gewassen hebben;
7.
De DNA-sporen op de aangetroffen sigarettenpeuken en flesjes van de verdachte, het slachtoffer en van meerdere onbekende mannen, geven eveneens geen duidelijke aanwijzingen dat mogelijk anderen het slachtoffer hebben doodgeschoten. Deze sporen kunnen net zo goed afkomstig zijn van bezoekers die eerder op de dag in de vereniging waren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, omdat - kort weergegeven - er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Beoordeling
Voorop wordt gesteld dat de inhoud van het dossier geen rechtstreeks bewijs bevat op grond waarvan de verdachte als de schutter kan worden aangewezen.
Niettemin kan volgens het openbaar ministerie een bewezenverklaring als gevorderd volgen indien op grond van het samenstel van gebeurtenissen en de vastgestelde feiten tot de conclusie kan worden gekomen dat de verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
Als – op basis van enkele bewijsmiddelen – het uitgangspunt is dat de verdachte het slachtoffer heeft gedood, dan ligt een belastende strekking van de overige bewijsmiddelen voor het oprapen. In wezen echter geeft dan een reeds bestaande overtuiging invulling aan het bewijsmiddel en dat is niet de in de strafrechtspleging voorgestane volgorde. Als de basis op grond van andere bewijsmiddelen ontbreekt of onvolkomen is, dreigt het gevaar van een cirkelredenering, waarin allerlei op zichzelf niet draagkrachtige feiten en omstandigheden elkaar dusdanig versterken, dat zij toch een deugdelijke bewijsconstructie lijken te kunnen vormen.
De rechtbank dient te beoordelen of aan de hand van de beschikbare bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 9 tot 10 januari 2013 het slachtoffer heeft doodgeschoten.
Samengevat komen de bevindingen en conclusies van de rechtbank hierop neer:
1.
Het slachtoffer is op woensdagavond 9 januari 2013 in ieder geval nog levend gezien in het bijzijn van de verdachte. Nu het tijdstip van overlijden niet kan worden vastgesteld, is de stelling dat de verdachte het slachtoffer na het vertrek van de getuige [getuige I] bij de Turkse vereniging moet hebben gedood, slechts een aanname. Deze aanname kan geenszins op basis van de beschikbare bewijsmiddelen worden vastgesteld.
Ook indien aangenomen wordt dat de getuige [getuige III] zich moet hebben vergist in het zien van het slachtoffer omstreeks 22.40 uur – en dat de getuige dus niet het slachtoffer maar de verdachte heeft zien vertrekken –, kan dit niet leiden tot een andere conclusie. Het bewijst hooguit het vertrek van de verdachte bij de Turkse vereniging en is daarmee niet relevant te noemen voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
2.
De verdachte is op 9 januari 2013 bij de Turkse vereniging weggegaan en is later die nacht met zijn auto op pad geweest. Dit is door verschillende (Vialis)camera’s geregistreerd en wordt overigens door de verdachte ook niet ontkend.
De nachtelijke autorit van de verdachte doet op zijn minst vragen oproepen, maar zegt evenmin iets over het daderschap van de verdachte.
3.
Op de kleding van de verdachte zijn schotrestdeeltjes aangetroffen.
Een groot deel hiervan betreft deeltjes van de categorie B. Deze deeltjes hebben een geringe bewijswaarde, omdat de kans dat die deeltjes een andere bron van herkomst hebben dan een schietproces, bij deze categorie groter is dan deeltjes uit categorie A. In totaal zijn op de kleding van de verdachte (jas en spijkerbroek) slechts 16 deeltjes van categorie A aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat 12 van die categorie A deeltjes, deeltjes van gemarkeerde munitie betreft. Door het NFI is vastgesteld dat A-deeltjes van de gemarkeerde munitie geen relatie hebben met het schietincident waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen.
Nu alleen aan de categorie A-deeltjes een grote bewijswaarde kan worden gehecht en slechts een gering aantal categorie A-deeltjes van loodhoudende munitie op de kleding van de verdachte is aangetroffen, kan hier slechts weinig waarde aan worden toegekend. Daarbij komt dat, gezien het hogere aantal aangetroffen deeltjes van gemarkeerde munitie, de rechtbank ten zeerste rekening houdt met contaminatie. In de eerste plaats heeft de politie op 19 februari 2013 in de woning van de verdachte de jas van de verdachte veilig gesteld. Daarnaast was in de afgesloten verpakking van de jas van de verdachte ook een zwarte tas aanwezig.
Daarbij is voorts van belang dat de auto van de verdachte 9 dagen na de dood van het slachtoffer op schotresten is onderzocht. Hierbij zijn geen schotrestdeeltjes aangetroffen die een relatie hebben met een schietincident. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gesteld dat het ontbreken van schotrestdeeltjes in de auto van de verdachte te wijten is aan de vluchtigheid van deze deeltjes. Opmerkelijk in het licht daarvan is dat op de kleding van de verdachte wél schotrestdeeltjes worden aangetroffen, terwijl de kleding van de verdachte pas op 19 februari 2013 (derhalve 5 weken na de dood van het slachtoffer) in beslag is genomen.
4.
De verdachte is op de hoogte geweest van de affectieve relatie tussen zijn echtgenote en het slachtoffer. De wetenschap van die relatie tussen het slachtoffer en verdachtes echtgenote kán een motief opleveren en kán evenzeer een motief voor eerwraak zijn, maar kan in het licht van de vastgestelde feiten niet leiden tot een bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Dit alles – in onderling verband en samenhang bezien – leidt tot zodanige twijfel aan de schuld van de verdachte dat niet kan worden geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs is. In een dergelijk geval laat de wet maar één keuze: vrijspraak. Derhalve zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De rechtbank realiseert zich bij dit oordeel terdege dat veel vragen onbeantwoord blijven en dat de dingen
kunnenzijn gegaan zoals de officier van justitie heeft betoogd. Echter, de enkele mogelijkheid is onvoldoende voor een veroordeling.
Voorts heeft de rechtbank onder ogen gezien dat de verklaring van de verdachte, dat sprake zou zijn van een mogelijke afspraak die het slachtoffer zou hebben met Fransen over drugs, en dat die Fransen verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de dood van het slachtoffer, niet overtuigt. Het is echter niet de verdachte die zijn onschuld moet aantonen; voordat tot de beoordeling van een alternatief scenario kan worden gekomen, moet eerst – het gestelde alternatieve scenario buiten beschouwing gelaten – voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde aanwezig zijn. Daarvan is hier zoals gezegd geen sprake.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te Rotterdam, ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 285.619,78 aan materiële schade.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en hem derhalve geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, zal de benadeelde partij – gelet op artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gelet op de niet-ontvankelijkverklaring(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)(maak een keuze), zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W.H. van den Emster, voorzitter,
en mrs. K.T. van Barneveld en M.C.L. Hattinga Verschure, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kegreisz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 7 maart 2014:

TEKST TENLASTELEGGING.

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij in of omstreeks de periode van 09 januari 2013 tot en met 10 januari 2013 te Rotterdam,
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (vanaf een korte afstand) met een vuurwapen één of meer kogels in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(Art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)