ECLI:NL:RBROT:2014:1655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
10/810399-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag in café in Schiedam met veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf

Op 6 maart 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 7 september 2012 in een café in Schiedam de veertigjarige [naam slachtoffer] met zeven kogels heeft doodgeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op koelbloedige wijze het slachtoffer heeft omgebracht door hem op korte afstand in het hoofd, de hals en de borst te schieten. Tijdens de rechtszitting zijn verschillende scenario's besproken, waaronder een conflict gerelateerd aan een mislukte drugs- of vastgoeddeal, maar het exacte motief voor het schietincident bleef onduidelijk. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar dit werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht, mede door het gebrek aan ondersteunend bewijs en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de verdachte en getuigen.

De rechtbank verwierp ook de verweren van noodweerexces en putatief noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet gerechtvaardigd handelde en dat de doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer, evenals de onrust die dergelijke geweldsdelicten in de maatschappij veroorzaken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/810399-12
Datum uitspraak: 6 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
[gba-adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [plaats PI.],
raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.E. Rebel heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de impliciet primair tenlastegelegde moord;
- bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK MOORD
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er
onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn voor de vaststelling dat bij de verdachte sprake was van voorbedachte rade. Gelet op het voorgaande kan de impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 07 september 2012 te Schiedam opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen kogels in het hoofd en de hals en de borst van die [naam slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 7 september 2012, omstreeks 23:50 uur, vond een schietincident plaats in café/restaurant [naam café/restaurant], gevestigd aan de [vestigingsadres] te Schiedam. Bij dit incident viel een dodelijk slachtoffer genaamd [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Het slachtoffer zat vlak voor de fatale schietpartij met zeven andere mannen rond twee tafels in een nis in café [naam café]. Het slachtoffer zat in een kuipstoel en de verdachte zat naast hem op een bank ter rechterzijde. In het café was een digitaal camerasysteem aanwezig.
Door de positionering van het gezelschap waarin zowel de verdachte als het slachtoffer die avond verkeerde, is op de camerabeelden tijdens de schietpartij noch het slachtoffer, noch de schutter te zien.
Om 23:50 uur is op de camerabeelden wel te zien dat er tumult ontstaat en tevens is te zien dat er een grote hoeveelheid stofdeeltjes rondvliegt en naar beneden valt.
Vervolgens is te zien dat de muzikanten stoppen met spelen en de mensen het café verlaten. Om 23:51 uur verschijnt de verdachte weer in beeld en loopt dan met een sigaret in zijn linkerhand rustig de cafédeur uit.
Uit sectie op het lichaam van het slachtoffer bleek dat er sprake was van zeven schotkanalen in hoofd, hals en borst, alle bij leven opgelopen door inwerking van heftig uitwendig perforerend geweld. Het intreden van de dood wordt zondermeer verklaard door orgaanschade aan de hersenen ten gevolge van meerdere schotletsels (de drie schotkanalen door schedel). De huidschade op het gelaat past bij oppervlakkige schade ten gevolge een hete kruitwolk (‘tattooing’), hetgeen past bij een relatief korte schootsafstand.
Door verschillende getuigen is de verdachte als schutter aangewezen.
Uit het 3D-model dat van het lichaam van het slachtoffer is gemaakt ter visualisatie van de schotbanen kan worden afgeleid dat het slachtoffer vanaf diens rechterzijde onder vuur is genomen en dat de schutter ter hoogte van de bank aan de rechterzijde van het slachtoffer heeft gezeten of gestaan.
Die laatstgenoemde bevindingen worden met name ook bevestigd door de verklaringen van de getuigen [naam getuige 27] en [naam getuige 18] nu door hen is verklaard dat de verdachte van korte afstand, staand en volgens getuige [naam getuige 27] met gestrekte arm, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op het slachtoffer
Aan de verklaring van de verdachte dat het wapen per ongeluk afging bij het afpakken daarvan bij het slachtoffer omdat hij zich niet realiseerde dat het al doorgeladen was, wordt door de rechtbank geen geloof gehecht. Dit gelet op de combinatie van het feit dat er in totaal maar liefst zeven keer is geschoten in hoofd, hals en borst en dat ook uit getuigenverklaringen blijkt dat er door de verdachte gericht is geschoten.
Na het schietincident is de verdachte - zo bleek later - naar Duitsland afgereisd. In het kader van het opsporingsonderzoek zijn toen een aantal aan hem te relateren telefoonnummers getapt.
Op donderdag 4 oktober 2012 werd een telefoongesprek afgeluisterd tussen [naam vriendin verdachte], de levensgezel van de verdachte, en een vrouw genaamd [naam vrouw]. In het gehele gesprek informeert [naam vrouw] naar de situatie rond verdachte. Tijdens het gesprek zegt [naam vriendin verdachte]:
"1k weet niet met wat voor figuren ie te maken heeft."Waarop [naam vrouw] reageert met:
"Nou, op zich had ie niets met die persoon te maken. Alleen die persoon bemoeide zich ergens mee. Waar ie zich niet mee had moeten bemoeien en toen werd er iets gezegd waardoor hij dacht, het is hij of ik. Toen heeft ie hier voor gekozen.
Verder is op dinsdag 16 oktober 2012 een telefoongesprek afgeluisterd tussen de verdachte en een persoon die in het gesprek [naam gesprekspartner] werd genoemd. Verdachte gaf in het gesprek aan dat hij zo snel mogelijk zou proberen naar Turkije toe te komen. Over het schietincident zegt de verdachte:
"Die man was maffia geworden weet je. Hij kwam op ons af. Joh, hij had mijn auto op slot gezet. lk kon mijn auto er niet uit krijgen. lk heb hem gesmeekt, ik zei: wij maandag praten. De man gaf geen kik. Hij zei: jij gaat hier niet weg. lk zei tegen hem: weet je, ik ben iemand die geen achteruitkoppeling heeft. lk zei: ga je onheil ergens anders zoeken, maar het deed hem niks en hij kwam op mij af. Het was ik of hij, nou dan maar beter hij. Zo was het. Hij wilde niet terugkrabbelen.
Die ezels zoon. Oom ik heb hem nog gesmeekt, weet je? Hij kwam... hij zag geen man boven zich. Hij zei: lk ben de man."
Vervolgens sprak verdachte met een onbekend gebleven vrouw. Daartegen vertelde hij na de vraag: “
Wat heb je gedaan [naam verdachte], waarom is het zo gegaan ?” "De man kwam, wilde mij vermoorden." "Hij was een man geworden. Hij is gegaan zoals hij is gekomen."
En op de vraag
: “Heb jij hem vermoord ?”,
"Ik heb hem vermoord, wie moet hem anders vermoord hebben."
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die [naam slachtoffer] op 7 september 2012, omstreeks 23.50 uur, in café/restaurant [naam café/restaurant], gevestigd aan de [vestigingsadres] te Schiedam heeft doodgeschoten.
STRAFBAARHEID VAN HET FEITen
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Het bewezen feit levert op: doodslag

Noodweer(exces)/putatief noodweer

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de doodslag aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was al langer sprake van conflicten tussen het slachtoffer en derden. De verdachte heeft hierin steeds een bemiddelende rol gespeeld. Op de avond van het schietincident was er na onenigheid buiten, later in het halletje van het café/restaurant [naam café/restaurant] sprake van een discussie tussen het slachtoffer en [naam V02].
Het slachtoffer heeft toen tegen de verdachte gezegd dat hij beter weg kon gaan, omdat het een bloedbad zou gaan worden. De verdachte probeerde de discussie te sussen en voelde toen een wapen op de rug van het slachtoffer. Omdat het slachtoffer hem vervolgens een drankje aanbood en beloofde dat er niets zou gebeuren, is de verdachte naast het slachtoffer aan tafel gaan zitten. Aan tafel zat [naam getuige 32]vervolgens het slachtoffer ‘te zieken’. De verdachte zag op een gegeven moment dat het slachtoffer een vuurwapen in zijn hand hield en daarmee richtte of wees in de richting [naam getuige 32] of [naam V02] en hij hoorde dat het slachtoffer zei: “Ze gaan alle twee dood” of “Gaan ze dood”. Hierop heeft hij de hand van het slachtoffer gepakt en naar zich toe getrokken en vervolgens heeft hij een knal gehoord. De verdachte heeft verder verklaard dat na de knal 'zijn elektriciteit' is uitgegaan.
Het eerste dat hij zich hierna herinnerde, is dat hij in een bed in Duitsland wakker werd.
De verklaring van de verdachte over de feitelijke toedracht van het schietincident wordt ondersteund door de verklaring van [naam getuige 16] bij de rechter-commissaris en door het feit dat er DNA van het slachtoffer is aangetroffen op de verschoten hulzen, waaruit blijkt dat het vuurwapen van het slachtoffer moet zijn geweest.
De gedraging van het slachtoffer valt, vanuit de verdediging bezien, onder de kwalificatie van een “ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding”. De verdachte heeft, gegeven de feitelijke omstandigheden ter redding van [naam V02] en/of [getuige 32] niets anders kunnen doen dan het wapen van het slachtoffer af te pakken. Dat het wapen daarbij is afgegaan, doet niet af aan de juiste invulling van het proportionaliteit- en subsidiariteit vereiste, aldus de raadsman.
Subsidiair is sprake geweest van noodweerexces-situatie. Uit de verklaring van [getuige 16] bij de rechter-commissaris kan worden opgemaakt dat het slachtoffer naar een ander wapen op zijn rug heeft gereikt en heeft geroepen “schiet”, waardoor de verdachte waarschijnlijk uit paniek nog meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten. Gegeven de feitelijke omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat hij daarbij heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging.
De verdediging heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat, indien noodweer(exces) niet wordt aangenomen, aan de verdachte in ieder geval een geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt.
De verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de werkelijkheid. De dwaling is verschoonbaar gelet op de voorgeschiedenis c.q. de omstandigheden van die dag.
De verdediging concludeert dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de doodslag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevoerde verweren dienen te worden verworpen. Hij heeft daartoe gesteld dat de verdediging de feiten uit hun context haalt door te stellen dat het slachtoffer de eigenaar van het vuurwapen was en uitgaat van allerlei aannames. Het vuurwapen waarmee geschoten is, is niet gevonden, zodat niet is vastgesteld van wie het wapen was. Verder zijn er ter plaatse geen wapens aangetroffen en het NFI onderzoek wijst uit dat geschoten is met één vuurwapen
Van wie het schietwapen uiteindelijk is geweest, maakt overigens voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een noodweersituatie niet uit. Niet is immers aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een feitelijke aanranding van eigen of andermans lijf dan wel gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor opleverden.
Van noodweer is daarom geen sprake, en volgens de vaste jurisprudentie kan er dan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Overigens is ook niet gebleken van enige hevige gemoedsbeweging, bijvoorbeeld dat de verdachte vóór of na het schieten in paniek verkeerde. Integendeel, op de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden is juist te zien dat de verdachte na het schieten rustig met een sigaret in zijn hand naar buiten loopt.
Door de officier wordt weinig bewijswaarde gehecht aan de laatste verklaring van de getuige [naam getuige 16] nu hij aanvankelijk een andere, voor verdachte juist belastende verklaring heeft afgelegd. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris is niet geloofwaardig en komt ook niet overeen met het forensisch onderzoek naar de schotbanen.
Ook van putatief noodweer is in deze zaak geen sprake, het beroep daarop is door de verdediging ook niet nader onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevoerde verweren het volgende.
Ten aanzien van het noodweer verweer.
De voorwaarden voor noodweer houden op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is de vraag of er sprake is geweest van zo een aanranding of dreigend gevaar.
De verdachte is na overdracht vanuit Duitsland op 23 en 24 november 2012 voor het eerst door de politie gehoord. Tijdens deze verhoren heeft de verdachte niet verklaard over het schietincident op 7 september 2012.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte zich op 26 november 2012 op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst op 29 januari 2013, derhalve ruim twee maanden later en bijna vijf maanden na het schietincident, heeft de verdachte een verklaring afgelegd, die overeenkomt met zijn verklaring op de terechtzitting.
Mede doordat de verdachte zolang heeft gewacht alvorens een verklaring af te leggen, maakt dit dat zijn verklaring op voorhand niet meteen overtuigend is.
Daarbij komt dat in de verklaringen van de bij de politie gehoorde getuigen, de tafelgenoten van het slachtoffer en de verdachte, geen aanwijzingen zijn te vinden die de lezing van de verdachte ondersteunen. Uit die verklaringen volgt veeleer het beeld dat de verdachte plotsklaps, zonder duidelijke aanleiding, op het slachtoffer heeft geschoten.
De getuigen verklaren niet over een voorafgaande worsteling, dan wel ruzie.
Uit de camerabeelden wijst zelfs seconden vóór het schieten nog helemaal niets in de gezichten en houding van de wèl zichtbare tafelgenoten van verdachte en slachtoffer op een escalerend conflict aan tafel.
Wat de exacte aanleiding is geweest voor de verdachte om het vuurwapen te pakken en daarmee te schieten is niet duidelijk geworden.
Dat de verdachte uit noodweer zou hebben gehandeld ter redding van [naam V02] en/of [naam getuige 32] is echter onvoldoende aannemelijk geworden. De verklaring van getuige [naam getuige 16] bij de rechter-commissaris is de enige verklaring, waaruit enige ondersteuning van de verklaring van de verdachte zou kunnen worden afgeleid. Deze verschilt echter op cruciale details toch van de verklaring van de verdachte. Zo is [naam getuige 16] de enige die verklaart over een worsteling tussen de verdachte, het slachtoffer en getuige [naam getuige 27] voorafgaand aan de schietpartij. Noch de verdachte, noch [naam getuige 27] bevestigen dat. [naam getuige 16] heeft ook niet gezien dat het slachtoffer zijn wapen in de richting van [naam V02] en/of [naam getuige 32] heeft gericht zoals de verdachte heeft verklaard.
Daarom levert deze verklaring niet de door de verdediging bepleite ondersteuning voor de verklaring van de verdachte.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario strookt echter met name ook niet met de hiervoor genoemde getapte telefoongesprekken van 4 en 16 oktober 2012. Immers daaruit komt naar voren dat er kennelijk sprake was een conflict tussen de verdachte en het slachtoffer (‘
Het was ik of hij, nou dan maar beter hij.’) hetgeen niet rijmt met de door de verdachte geschetste gang van zaken waarbij het slachtoffer het die avond juist zou hebben ‘gemunt’ op [naam getuige 32] en/of [naam V02].
De rechtbank overweegt dat, ook indien het vuurwapen afkomstig was van het slachtoffer - hetgeen niet kan worden vastgesteld en ook in het midden kan blijven -, niet aannemelijk is geworden dat hij (slachtoffer) met dat vuurwapen handelingen heeft verricht die kunnen worden gekwalificeerd als een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes of andermans lijf, eerbaarheid of goed. De rechtbank is daarom van oordeel dat de alternatieve lezing van de verdachte over de aanleiding van het schietincident niet aannemelijk is geworden.
Dat betekent dat er voorafgaand aan het moment van schieten geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding en daarmee van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het noodweer-exces verweer.
Nu de rechtbank niet aannemelijk acht dat sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, noch van een situatie waarin de verdachte zich zo bedreigd heeft gevoeld en kunnen voelen, dat hij zich verontschuldigbaar meende te moeten verdedigen door te handelen zoals hij heeft gedaan, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Ten aanzien van het putatief noodweer verweer.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling leeft zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen.
In het door de verdachte geschetste scenario - zoals hierboven vermeld - zou echter sprake zijn van een daadwerkelijk onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en niet van een abusievelijke veronderstelling daarvan.
Putatief noodweer is geen ‘catch-all’-verweer dat altijd slaagt op het moment dat de gevoerde noodweer/noodweerexces-verweren door de rechter niet aannemelijk zijn geacht. Nu door de verdediging noch is gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een verontschuldigbare dwaling bij de verdachte wordt derhalve ook het beroep op putatief noodweer verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van de verdachte uitsluit.
Het feit en de verdachte zijn dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 7 september 2012 de toen veertigjarige [naam slachtoffer] in café/restaurant [naam café/restaurant] met zeven kogels op koelbloedige wijze gedood door hem op korte afstand door het hoofd, in de hals en in de borst te schieten.
Alhoewel er verschillende mogelijke achterliggende scenario’s de revue zijn gepasseerd (een conflict in verband met een mislukte drugs- of juist een vastgoeddeal), is tijdens het onderzoek op de zitting niet duidelijk geworden wat nu het precieze motief voor dit schietincident is geweest
Doodslag is een misdrijf dat algemeen wordt beschouwd als één van de ernstigste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, nu het opzettelijk ontnemen van iemands leven een onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is.
Dit feit maakt daarmee een diepe deuk in de rechtsorde.
De verdachte heeft het gezin en de familie van het slachtoffer groot leed aangedaan.
Zijn verlies zullen zij allen de rest van hun leven met zich moeten dragen.
De pijn van en het verdriet over zijn gewelddadige dood zijn door de nabestaanden van het slachtoffer helder en krachtig tot uitdrukking gebracht in de verklaringen die ter zitting zijn voorgelezen.
Ook in de maatschappij leveren dergelijke feiten veel angst en onrust op.
Meerdere mensen die zich op 7 september 2012 in café/restaurant [naam café/restaurant] bevonden zijn immers ongewild getuige geweest van deze schietpartij en weten dat daarbij iemand het leven heeft verloren. Zij hebben ofwel verdachte zien schieten ofwel de afgevuurde schoten gehoord. De ervaring leert dat getuigen hiervan nog langdurig psychische schade kunnen ondervinden.
Blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2014 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Ook is acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 22 februari 2013.
De reclassering heeft geconstateerd dat de verdachte vóór zijn aanhouding geen specifieke problemen leek te kennen en dat hij toen over een relatie, huisvesting en werk beschikte.
Op het gebied van zijn vaardigheden of denkpatronen zijn evenmin bijzonderheden geconstateerd. Mede omdat de verdachte had verklaard zich niet meer te herinneren wat er precies was gebeurd en er daardoor essentiële informatie over het delict niet bekend was, heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum van 15 jaar en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf dan ook passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en J.B. Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2014.
Bijlage I bij vonnis van 6 maart 2014:
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 07 september 2012 te [plaatsnaam] opzettelijk en met voorbedachten
rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels in het
hoofd en/of de hals en/of de borst van die [naam slachtoffer geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
(Art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)