In deze zaak vorderde de rechtspersoon KILN EUROPE S.A. (hierna: Kiln) betaling van de besloten vennootschap STANDIC B.V. (hierna: Standic) wegens schade die was ontstaan door de contaminatie van ethanol met parafine tijdens de overslag. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat er geen sprake was van opzet of grove schuld aan de zijde van Standic, en dat de aansprakelijkheid niet kon worden vastgesteld. De vordering van Kiln werd afgewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Standic had op haar terrein in Dordrecht op- en overslagfaciliteiten voor vloeistoffen en had een overeenkomst met Alcodis S.A. voor de opslag en overslag van ethanol. Tijdens de overslag op 9 en 13 november 2007 werd ethanol verontreinigd met parafine, wat leidde tot schade voor Alcodis, die op basis van een verzekeringspolis vergoed werd. Kiln, als gesubrogeerde verzekeraar, vorderde de schadevergoeding van Standic.
De rechtbank onderzocht of Standic aansprakelijk was op basis van de Votob-voorwaarden, die een exoneratieclausule bevatten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van opzet of grove schuld van Standic of haar personeel. De fout die was gemaakt door een werknemer van Standic, die onjuiste informatie in het systeem had ingevoerd, werd niet als zodanig gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de overslag en opslag van ethanol plaatsvond op basis van de overeenkomst, en dat er geen tekortkomingen in het beleid van Standic waren die tot de schade hadden geleid.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van Kiln af en veroordeelde Kiln in de proceskosten van Standic. Dit vonnis werd uitgesproken op 12 februari 2014 door mr. J.W. van den Hurk.