ECLI:NL:RBROT:2014:1374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
C/10/436246 / FT EA 13/2503 en C/10/436276 / FT EA 13/2504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling na minnelijk traject

In deze zaak heeft verzoekster op 15 oktober 2013 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance, die weigerde mee te werken aan de door verzoekster aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. Tijdens de zitting op 27 januari 2014 was verzoekster aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening, maar ING verscheen niet.

Verzoekster had in 2009 een minnelijke regeling getroffen met haar schuldeisers, waarbij zij 8,51% van haar schulden had aangeboden. Na een derde heronderzoek was het uiteindelijke uitbetaalde percentage echter slechts 3,76%. ING had in de correspondentie aangegeven niet akkoord te gaan met het uitbetaalde bedrag en weigerde finale kwijting te verlenen. Verzoekster stelde dat zij alles had gedaan om het aangeboden percentage te betalen, terwijl de schuldhulpverlening aanvoerde dat de lagere uitkering te wijten was aan veranderingen in haar financiële situatie.

ING voerde in haar verweerschrift aan dat het ontvangen bedrag minder dan de helft was van het geprognotiseerde bedrag en dat verzoekster haar schuldeisers verkeerd had geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat de minnelijke regeling in 2009 was afgerond en dat ING al akkoord was gegaan met het aanbod. Daarom kon ING niet gedwongen worden om in te stemmen met de schuldregeling. Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat niet was vastgesteld dat verzoekster in een toestand verkeerde waarin zij had opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
rekestnummer(s): C/10/436246 / FT EA 13/2503 en C/10/436276 / FT EA 13/2504
uitspraakdatum: 6 februari 2014
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 15 oktober 2013, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten: ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance, hierna te noemen ING, die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden en aansluitend een kopie aan verzoekster toegezonden. In dit verweerschrift heeft de schuldeiser te kennen gegeven niet ter terechtzitting te verschijnen.
Ter zitting van 27 januari 2014 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoekster], verzoekster;
  • [naam], werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster is in 2009 met haar schuldeisers op basis van een prognosevoorstel tot een minnelijke regeling gekomen. Verzoekster heeft in deze minnelijke regeling 8,51% aangeboden aan haar schuldeisers. Na een derde heronderzoek zijn haar schuldeisers uitbetaald en is aan de schuldeisers meegedeeld dat de schuldregeling positief is beëindigd. Het werkelijk uitbetaalde percentage was uiteindelijk 3,76% .
ING heeft nadien in de correspondentie met de schuldhulpverlening aan gegeven niet akkoord te gaan met het uitbetaalde bedrag en geen finale kwijting te verlenen. Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift slechts één schuldeiser, te weten ING.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers te betalen. Schuldhulpverlening heeft aangevoerd dat er sprake was van een prognose-voorstel en dat crediteuren hierop bij het voorstel in 2009 uitdrukkelijk op zijn gewezen. Voorts heeft schuldhulpverlening verklaard dat het uiteindelijke uitkeringspercentage lager is geworden doordat verzoekster tijdens de minnelijke regeling in plaats van een ZW-uitkering een WWB-uitkering ontving en haar meerderjarige dochter uitwonend werd en daardoor geen kostgeld meer betaalde aan haar moeder.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft ING gesteld dat het uiteindelijk ontvangen bedrag van minder dan de helft is van het in 2009 geprognotiseerde bedrag en dat verzoekster door uit te gaan van verkeerde aannames, al dan niet bewust, haar schuldeisers verkeerd heeft geïnformeerd en een onjuist voorstel heeft gedaan. ING acht zich derhalve niet gebonden aan een onjuiste en onzorgvuldige prognose.

4.De beoordeling

Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de minnelijke regeling in 2009 tot stand is gekomen en dat het minnelijk traject, na het derde heronderzoek en uitbetaling aan de schuldeisers, is afgerond. Met deze schuldregeling is de ING reeds in december 2009 akkoord gegaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat ING niet gedwongen kan worden om een de onderhavige schuldregeling mee te werken. ING is immers al akkoord gegaan met het aanbod.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Op grond van bovenstaande vaststelling ten aanzien van het minnelijk regeling en de afronding daarvan, is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verzoekstert verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.C.A.T. Frima, mr. W.J. Roos-van Toor en
mr. A.J. van Spengen, en in aanwezigheid van mr. A.M. Pieters-Boelhouwer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.