Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- [verzoekster], verzoekster;
- [naam], werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoekster op 15 oktober 2013 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance, die weigerde mee te werken aan de door verzoekster aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. Tijdens de zitting op 27 januari 2014 was verzoekster aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de schuldhulpverlening, maar ING verscheen niet.
Verzoekster had in 2009 een minnelijke regeling getroffen met haar schuldeisers, waarbij zij 8,51% van haar schulden had aangeboden. Na een derde heronderzoek was het uiteindelijke uitbetaalde percentage echter slechts 3,76%. ING had in de correspondentie aangegeven niet akkoord te gaan met het uitbetaalde bedrag en weigerde finale kwijting te verlenen. Verzoekster stelde dat zij alles had gedaan om het aangeboden percentage te betalen, terwijl de schuldhulpverlening aanvoerde dat de lagere uitkering te wijten was aan veranderingen in haar financiële situatie.
ING voerde in haar verweerschrift aan dat het ontvangen bedrag minder dan de helft was van het geprognotiseerde bedrag en dat verzoekster haar schuldeisers verkeerd had geïnformeerd. De rechtbank concludeerde dat de minnelijke regeling in 2009 was afgerond en dat ING al akkoord was gegaan met het aanbod. Daarom kon ING niet gedwongen worden om in te stemmen met de schuldregeling. Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen, evenals het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat niet was vastgesteld dat verzoekster in een toestand verkeerde waarin zij had opgehouden te betalen.