ECLI:NL:RBROT:2014:1354
Rechtbank Rotterdam
- Bodemzaak
- J.F. Frankruijter
- R.J.A.M. Cooijmans
- I.S. Vreken-Westra
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag in kader van gezinshereniging met betrekking tot nareis en de beoordeling van feitelijke gezinsbanden
In deze zaak gaat het om een asielaanvraag van K.J. en zijn gezinsleden, die de Somalische nationaliteit hebben. De aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de gezinsband reeds bestond voordat de referent, K.J., Somalië verliet in 1991. Het huwelijk van K.J. en zijn echtgenote vond pas plaats in 1993 in Libië, en de kinderen zijn daar geboren. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het licht van het arrest Hode en Abdi van het EHRM, maar oordeelt dat de situatie in Nederland niet vergelijkbaar is met die in Engeland, waar het arrest betrekking op had. De rechtbank concludeert dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor toelating op basis van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de feitelijke gezinsband pas na het vertrek van de referent uit Somalië is ontstaan. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij ook de beleidswijzigingen van de verweerder niet tot een ander oordeel leidden. De rechtbank benadrukt dat de mogelijkheid voor eisers om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen nog steeds openstaat, wat hen in staat stelt om hun situatie opnieuw te laten beoordelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 27 februari 2014.