ECLI:NL:RBROT:2014:1301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
C-10-442846 - KG ZA 14-45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van verloskundige zonder registratie in BIG-register

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verloskundige, eiseres, en haar werkgever, de Verloskundigenpraktijk IJsselmonde. Eiseres was op 18 juli 2006 in dienst getreden bij de Verloskundigenpraktijk en had tot 11 november 2013 gewerkt, met onderbrekingen wegens arbeidsongeschiktheid. Op 6 november 2013 werd eiseres door een medewerker van de BIG-Informatielijn geïnformeerd dat zij niet ingeschreven stond in het BIG-register. Dit leidde tot een ontslag op staande voet op 11 november 2013, omdat de werkgever stelde dat eiseres zonder registratie niet bevoegd was om als verloskundige te werken.

Eiseres heeft het ontslag betwist en vorderde loondoorbetaling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Verloskundigenpraktijk zich op het moment van ontslag had gebaseerd op een onvolledig feitenonderzoek. Er was niet met zekerheid vastgesteld dat eiseres nooit geregistreerd had gestaan in het BIG-register. Bovendien was het ontbreken van registratie op zichzelf niet voldoende voor het aannemen van dringende redenen voor ontslag, vooral omdat eiseres arbeidsongeschikt was en niet werkzaam kon zijn als verloskundige.

De rechter concludeerde dat de Verloskundigenpraktijk niet aannemelijk had gemaakt dat er voldoende objectieve redenen waren voor het ontslag op staande voet. De vordering van eiseres tot doorbetaling van het salaris werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. De Verloskundigenpraktijk werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/442846 / KG ZA 14-45
Vonnis in kort geding van 21 februari 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. G.P. Oberman te Eindhoven,
tegen
maatschap
VERLOSKUNDIGE PRAKTIJK IJSSELMONDE,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.A.A. van Oosterhout te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Verloskundigenpraktijk genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 februari 2014,
  • de producties 1 tot en met 21 van [eiseres],
  • Productie A, houdende een verzoekschrift met 5 producties van de Verloskundigenpraktijk,
  • de producties 1 tot en met 9 van de Verloskundigenpraktijk,
  • de producties 22 tot en met 26 van [eiseres],
  • de mondelinge behandeling van 14 februari 2014,
  • de pleitnota van [eiseres],
  • de pleitnota van de Verloskundigenpraktijk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 18 juli 2006 in dienst getreden bij de Verloskundigenpraktijk als verloskundige. Zij heeft bij de Verloskundigenpraktijk, met diverse onderbrekingen wegens arbeidsongeschiktheid, gewerkt tot 11 november 2013.
2.2.
Bij e-mailbericht van 6 november 2013 te 10:29 uur heeft [A], medewerker Frontoffice van de BIG-Informatielijn aan [B], maat van de Verloskundigenpraktijk (hierna: [B]), in antwoord op vragen daarover van [B], gemeld dat [eiseres] niet ingeschreven staat in het register op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (de Wet BIG).
2.3.
Op 6 november 2013 heeft [B] het volgende bericht gezonden aan [eiseres]: (..) ‘
Vandaag is ons duidelijk geworden dat je niet in het BIG-register ingeschreven bent. We wilden bij je langskomen om hier duidelijkheid over te krijgen, omdat er echt haast bij geboden is. We belden je om 19.30 uur om aan te kondigen dat we langs wilden komen om 20.00 uur, maar dit wilde je niet. Tevens gaf je aan dat je hier morgen ook geen tijd voor hebt. Echter willen we je nu dus per mail de urgentie hiervan benadrukken, terwijl we dit liever persoonlijk hadden gedaan. We vragen je om voor uiterlijk donderdag 7 november 2013 om 13.00 uur de volgende stukken te mailen naar [C]: - kopie van de orginele BIG-registratie, kopie van de ‘tijdelijke’ uitschrijving en kopie van de huidige inschrijving. – kopie van je verloskundige diploma. Omdat er al contact is geweest met de BIG, wachten zij ook op een reactie van ons. Wij zijn als werkgever verplicht hier direct op te reageren.’
2.4.
Op 7 november 2013 is [eiseres] in het ziekenhuis opgenomen.
2.5.
Op en omstreeks 7 en 8 november is [eiseres] door de maten van de Verloskundigenpraktijk diverse malen verzocht om de stukken omtrent de registratie van eiser in het register op grond van de Wet BIG (hierna: de BIG-registratie).
2.6.
Bij aangetekende brief van 11 november 2013 van de raadsman van de Verloskundigenpraktijk is [eiseres] op staande voet ontslagen. In deze brief staat vermeld:
‘De redenen voor dit ontslag zijn gelegen in het feit dat u op dit moment niet in het BIG-register bent opgenomen alsmede het feit dat ook in het verleden daar nimmer sprake van is geweest. Zonder BIG-registratie is het niet mogelijk om de beschermde beroepstitel verloskundige te voeren. In de afgelopen jaren heeft u derhalve ten onrechte deze beroepstitel gevoerd en u heeft onbevoegd zelfstandig voorbehouden handelingen verricht. Daarbij is cliënte door u volledig op het verkeerde been gezet en valselijk ingelicht. Meerdere malen heeft u aangegeven dat u zou zijn geregistreerd hetgeen thans onjuist blijkt te zijn.
Door het ten onrechte voeren van de beschermde beroepstitel en het suggereren dat er sprake is van inschrijving heeft cliënte schade geleden. Het spreekt voor zich dat er sprake is van schade wanneer een onbevoegde verloskundige zelfstandig voorbehouden handelingen uitvoert. Het gaat dan niet alleen om schade met betrekking tot de goede naam van cliënte maar ook om de risico’s die cliënte heeft gelopen en thans nog steeds loopt met betrekking tot het feit dat uw werkzaamheden niet vallen onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Ook zorgconsumenten hebben in dit kader grote risico’s gelopen.’
2.7.
[eiseres] heeft de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
2.8.
In een brief van 15 november 2013 van het CIBG staat vermeld dat [eiseres] is ingeschreven in het BIG-register als verloskundige.
2.9.
Bij brief van 22 november 2013 heeft het CIBG gemeld dat de herregistratie van [eiseres] is verlengd en geldig is tot en met 31 december 2018.
2.10.
Op 3 december 2013 heeft mevrouw [D], senior medewerkster Frontoffice BIG-register, in een e-mail aan [eiseres] het volgende gemeld: ‘
Allereerst onze excuses voor de late reactie op uw verzoek om de verzoek om de documenten uit uw eerdere aanvraag te ontvangen. Het BIG register is in 2007 overgegaan naar een digitaal systeem. Uw aanvraag is voor 2007 ingediend en niet digitaal beschikbaar. Wij hebben uw fysieke dossier opgevraagd in ons archief, maar helaas niet kunnen achterhalen’.
2.11.
Op 13 december 2013 heeft mevrouw [E], medewerkster Frontoffice BIG-register, in een e-mail aan [eiseres] het volgende gemeld: ‘Omdat we door de conversie niet meer precies kunnen achterhalen wat er in het verleden gebeurd is, kan ik u mededelen dat de betaling van € 80, - destijds wel door u voldaan is.’.
2.12.
De Verloskundigenpraktijk heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen ingediend. Dit verzoek zal op 28 februari 2014 ter zitting van de kantonrechter worden behandeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert  samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de Verloskundigenpraktijk
veroordeelt tot doorbetaling van het loon van [eiseres] ad € 4747,- per maand, met ingang van 11 november 2013 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te verhogen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente ex artikel 6:119 e.v. BW;
veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [eiseres] ten bedrage van € 901,- ten titel van voorschot op de door [eiseres] ten behoeve van deze kwestie gemaakte buitengerechtelijke incassokosten
veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De Verloskundigenpraktijk voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is door de Verloskundigenpraktijk ook niet betwist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vordering van [eiseres] tot doorbetaling van het salaris alleen toewijsbaar is, indien met de voor kort geding vereiste mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het ontslag op staande voet nietig is en dat toewijzing van de vordering van [eiseres] zal volgen.
4.3.
[eiseres] betoogt dat er geen sprake is van dringende redenen die een ontslag op staande voet konden rechtvaardigen. [eiseres] stelt dat zij meende en mocht menen dat zij sinds 2006 op de juiste wijze was geregistreerd bij het BIG-register. Dat het BIG haar registratie mogelijk niet goed verwerkt heeft, valt haar naar haar mening niet aan te rekenen. Van het ‘valselijk inlichten’ van de Verloskundigenpraktijk is volgens [eiseres] geen sprake. [eiseres] betoogt dat de Verloskundigenpraktijk ten onrechte heeft nagelaten om haar in de gelegenheid te stellen om zelf duidelijkheid te verkrijgen bij het BIG-register over de feiten hieromtrent, omdat zij voordat zijzelf duidelijkheid had, reeds op staande voet was ontslagen. [eiseres] betwist dat er een objectief dringende reden was voor haar ontslag, nu het zonder meer niet opgenomen zijn in het BIG-register niet is aan te merken als dringende reden. [eiseres] voldeed aan alle vereisten voor registratie, buiten haar schuld was de registratie niet compleet en de registratie is alsnog in orde gebracht. [eiseres] betwist voorts dat er sprake was van een subjectieve dringende reden en zij betwist eveneens dat de Verloskundigenpraktijk onverwijld gehandeld heeft.
4.4.
De Verloskundigenpraktijk heeft naar voren gebracht dat er sprake is van dringende redenen en dat het ontslag op staande voet terecht gegeven is. [eiseres] heeft nimmer ingeschreven gestaan in het BIG-register. Zij heeft de Verloskundigenpraktijk op het verkeerde been gezet door dit niet te melden. Zij heeft als verloskundige voorbehouden handelingen te verricht, waardoor de Verloskundigenpraktijk grote risico’s heeft gelopen. Ook na 6 november 2013 heeft zij de Verloskundigenpraktijk niet juist geïnformeerd. Zij heeft de Verloskundigenpraktijk daarmee schade toegebracht.
4.5.
De dringende reden die de wet eist voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is - voor de werkgever - omschreven in artikel 7:678 BW. In lid 1 van dit artikel is vermeld dat als dringende redenen beschouwd kunnen worden 'zodanige daden, eigenschappen, of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren'. Volgens vaste jurisprudentie dient het dan te gaan om een ontslaggrond die zodanig ernstig is dat zowel in objectieve zin, als in subjectieve zin van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met de werknemer nog voort te laten duren. Tevens dient de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en onderlinge samenhang, in aanmerking te nemen. Hierbij moeten de aard en de ernst van de dringende reden worden afgewogen tegen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Relevant zijn de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag.
4.6.
Bij een ontslag op staande voet geldt dat op de werkgever de stelplicht en bewijslast rusten ter zake van de aanwezigheid van een geldige dringende reden, op grond waarvan het ontslag op staande voet is aangezegd. Het is derhalve in het kader van deze procedure aan de Verloskundigenpraktijk om aannemelijk te maken dat zij [eiseres] rechtsgeldig wegens een dringende reden heeft ontslagen, nu [eiseres] dit betwist en zich op het standpunt stelt dat het ontslag nietig is.
4.7.
Op grond van de door partijen overgelegde stukken kan ook thans nog niet met zekerheid worden vastgesteld dat [eiseres] tot 15 november 2013 nimmer geregistreerd heeft gestaan als verloskundige in het BIG-register. Weliswaar is door een medewerker van het BIG-register op 6 november 2013 gemeld dat [eiseres] niet stond ingeschreven in het register, doch uit deze e-mail blijkt niet dat zij nimmer ingeschreven heeft gestaan. Met de door haar ter zitting getoonde overgelegde stukken heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat zij in het jaar 2006 ieder geval stukken opgestuurd heeft naar het BIG-register, nu zij immers voorbedrukte formulieren met haar gegevens en een registratienummer erop teruggezonden heeft gekregen. De door [eiseres] overgelegde e-mails van 3 en 13 december 2013 (genoemd in overweging 2.10 en 2.11) bevestigen dat er rond het jaar 2006 door [eiseres] handelingen zijn verricht ter indiening van een aanvraag. De Verloskundigenpraktijk heeft daartegenover haar stellingen omtrent het (verwijtbaar) niet compleet maken van haar aanvraag door [eiseres], als gevolg waarvan zij na diverse malen door het register aangemaand te zijn, niet zou zijn ingeschreven, niet onderbouwd met stukken, terwijl onduidelijk is gebleven waarop zij haar gedetailleerde beschrijving van die gestelde gang van zaken baseert. Niet uitgesloten kan worden dat de Verloskundigenpraktijk over meer stukken hieromtrent beschikt dan [eiseres]. Indien dat geval zou zijn, had op de weg van de Verloskundigenpraktijk gelegen om deze stukken te overleggen, teneinde de vereiste duidelijkheid te verschaffen over de vraag of [eiseres] deze stukken heeft ontvangen en daar op had moeten reageren. Gelet op de nog bestaande onduidelijkheid kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] nimmer ingeschreven heeft gestaan in het BIG-register, dan wel dat haar verweten kan worden niet ingeschreven te hebben gestaan. Gelet hierop heeft de Verloskundigenpraktijk zich op het moment van het ontslag gebaseerd op een onvolledig feitenonderzoek.
4.8.
Eveneens van belang is dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat een eventueel ontbrekende registratie in het BIG-register, indien [eiseres] voor 15 november 2013 inderdaad in het geheel niet geregistreerd zou zijn geweest, op zichzelf een objectief dringende reden voor ontslag oplevert, nu niet betwist is dat [eiseres] over de vereiste kwalificaties beschikt en de registratie na 6 november 2013 alsnog zeer snel is voltooid. In tegenstelling tot hetgeen de Verloskundigenpraktijk heeft gesteld, volgt uit de wet BIG niet dat het werken als verloskundige zonder registratie (hoewel in artikel 17 van de wet BIG verboden) op zichzelf reeds strafbaar is. [eiseres] heeft onweersproken naar voren gebracht dat een probleem rond registratie zich in de praktijk vaker voordoet en dat dit dan relatief snel kan worden opgelost als is voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving. Verder is onvoldoende onderbouwd gesteld noch gebleken dat de Verloskundigenpraktijk concrete schade heeft geleden door de gestelde ontbrekende registratie. De enkele mogelijkheid van een schadeclaim in de toekomst heeft de Verloskundigenpraktijk niet voldoende onderbouwd, waarbij de voorzieningenrechter eveneens in aanmerking neemt dat [eiseres] al geruime tijd wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden als verloskundige heeft verricht.
4.9.
Concluderend heeft de Verloskundigenpraktijk niet aannemelijk gemaakt dat er voldoende objectieve redenen waren, die het ontslag op staande voet rechtvaardigden. Reeds hierom ligt de vordering onder 1 voor toewijzing gereed.
4.10.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat evenmin is gebleken van subjectieve redenen op grond waarvan van de Verloskundigenpraktijk in redelijkheid niet gevergd kon worden om het dienstverband nog langer te laten voortduren. Ook als vast komt te staan dat [eiseres] tot 15 november 2013 niet geregistreerd was als verloskundige in het BIG-register, is daarmee nog niet vastgesteld dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. [eiseres] heeft betoogd dat zij meende en mocht menen geregistreerd te staan, terwijl de Verloskundigenpraktijk niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] wist of behoorde te weten dat dit niet het geval zou zijn geweest. Daarbij kan relevant zijn dat [eiseres] kennelijk het adres van de Verloskundigenpraktijk als tijdelijk adres had opgegeven in verband met de renovatie van haar woning, maar of dit de reden is waarom zij post van het CIBG niet heeft ontvangen, kan in het kader van deze procedure niet worden vastgesteld. In ieder geval is als gevolg van de onduidelijkheid over het verwijt dat aan [eiseres] kan worden gemaakt, ook niet aannemelijk geworden dat [eiseres] op en na 6 november 2013 de Verloskundigenpraktijk bewust verkeerd heeft geïnformeerd.
Tot slot is in het kader van de subjectieve verwijtbaarheid van belang dat [eiseres] sinds september 2013 wegens arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden als verloskundige heeft verricht. Nu evenmin aannemelijk was dat zij snel haar werkzaamheden zou kunnen hervatten, liep de Verloskundigenpraktijk geen risico op het te werk stellen van een verloskundige die niet bevoegd was om voorbehouden handelingen te verrichten. Gelet daarop was er geen noodzaak om [eiseres] reeds op 11 november 2013 te ontslaan, en haar aldus geen tijd ([eiseres] was immers op 6 november 2013 ziek en is op 7 november 2013 in het ziekenhuis opgenomen) te gunnen om de ontstane situatie te onderzoeken en haar maatregelen te treffen. Dat de Verloskundigenpraktijk een verantwoordelijkheid heeft als werkgever maakt dit niet anders.
4.11.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is voorshands voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het op 11 november 2013 gegeven ontslag op staande voet nietig is. Dat betekent dat de vordering van [eiseres] tot doorbetaling van het salaris zal worden toegewezen.
4.12.
Nu de Verloskundigenpraktijk niet tijdig aan haar verplichting tot loondoorbetaling heeft voldaan, acht de voorzieningenrechter de vordering tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW eveneens toewijsbaar.
4.13.
De vordering tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten wordt gelet op de betwisting als niet voldoende onderbouwd afgewezen.
4.14.
De Verloskundigenpraktijk zal als de grotendeels
in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding €  99,85
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal €  1197,85

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de Verloskundigenpraktijk tot doorbetaling van het loon van [eiseres] ad € 4.747,- per maand met ingang van 11 november 2013, verhoogd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:265 BW en de wettelijke rente daarover op grond van artikel 6:119 BW, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
5.2.
veroordeelt de Verloskundigenpraktijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1197,85,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, voorzieningenrechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.2567/427